Dick Ket in de kunstzaal van Lier, Amsterdam
De verrassing, welke de precieuse tentoonstelling in de Kunstzaal Van Lier te Amsterdam van het werk des schilders Dick Ket bood, was deze, dat wij ons plotseling zagen opgenomen in een sfeer van 400 jaren geleden en dat wij ons verbaasden, hoe een mensch van dezen tijd weer zijn gespannen aandacht bindt aan de allerkleinste bijzonderheden der uiterlijke werkelijkheid, met een supreem geduld, dat een volkomen losheid onderstelt van alle voorbijflitsende gebeurtenissen van het snelle, in duizenden belangstellingen en indrukken uiteenvallende moderne leven. Is deze gesteldheid van den schilder Ket, deze nauwkeurige aandacht voor de menschelijke verschijning (in zijn portretten), deze overgave, tot in de geringste details, tot de dingen der binnenkamer (in zijn stillevens) te verklaren uit het persoonlijk leven van dezen schilder, het is toch wel opmerkelijk, dat nu ook deze jongere - Ket is 32 jaar - zich afwendt van het voorstellinglooze of in elk geval van het autoritair-gebeelde en den weg opgaat van een streng realisme en dat ook hij weer de reactie ondergaat op hetgeen een vorig tijdperk ons bracht. Latere schrijvers over kunst zullen beter dan wij kunnen vaststellen of het vrij aanvaarden van dwang-van-buitenaf - want dit realisme brengt dien dwang ongetwijfeld mee - en dit verlangen naar een orde, waarvan de wetten meer berusten in de wereld buiten den kunstenaar dan in die van zijn eigen aard, geestelijk samenhangt met het nieuw verlangen naar een strenger maatschappelijke en staatkundige orde, dat vrijwel de geheele wereld van nu beheerscht en geleid heeft tot dictatoriale regeeringen of regeermethoden in een groot deel van Europa en in de Ver. Staten. Zooveel is echter zeker, dat de koortsige stroom van experimenten, het wegvallen van alle door vorige geslachten nog aangehangen beginselen, het sterk uitgroeien van de individualiteit, juist van de middelmatige (want de groei van het geniale individu kan slechts
heilzaam zijn) een baaierd in de kunst heeft geschapen en een onbehaaglijkheid, waaruit vele jongeren, in hun behoefte, zich vast te klampen aan iets, dat sterker is dan zijzelf, zich trachten te verlossen door zich te buigen, niet voor hun innerlijke verlangens, maar voor uiterlijke feiten. Van deze subordonnantie getuigt in schier angstwekkende mate ook het werk van Ket.
Wie dien weg uit wil, moet wel, wil zijn werk voor de kunst iets beteekenen, de grootheid in zich hebben om alle kleine dingen der uiterlijke werkelijkheid toch te doorleven en te bezielen tot het dingen van hemzelf zijn geworden en verder moet hij het technisch meesterschap bezitten om de realiteit met onverbiddelijke nauwkeurigheid weer te geven. Dat Ket deze laatste eigenschap bezit, zal niemand betwijfelen; moeilijker is het te zeggen of ook die innerlijke kwaliteit aanwezig is. Want dit werk is zoo verbijsterend-reproductief, dat de innerlijke hoedanigheden niet dan bezwaarlijk opgespoord