| |
| |
[pagina t.o. 153]
[p. t.o. 153] | |
jaak schaepherders
landschap. 1932
| |
| |
| |
Overwegingen bij de schilderijen van Jaak Schaepherders
door Albert van Hoogenbemt
MECHELEN is toch een zonderling oord! Ge loopt langs de vest en ge ziet daar een korten ineengedrongen man, een chimpanzee aan de gevels hangen en deze bewerken met een kwast. Of ge vergezelt, als zoontje van een vrijwilligen brandweerman, uw vader naar het Stadstheater en ge hoort daar dien zelfden man liedjes zingen, die het publiek doen brullen van de pret. En een tien jaar later zit ge op het atelier van dien.... chimpanzee. Terwijl hij gevels schilderde, dacht hij, in zich zelf gekeerd, aan het schilderij dat hij Zondag zou maken. Hij stelt nu voor uw oog een menigte doeken ten toon, fantastische bloemen en ingebeelde landschappen. En de revuezanger is stil geworden, heel stil. Ge kijkt steelsgewijs naar hem op, ‘is dat de zelfde?’ Nu hij naar zijn schilderijen ziet, liggen er in zijn oog vochtige glansen.
* * *
Er zijn menschen, die een heiligen afschrik hebben van oud te worden. Er zijn schilders, die met onrust speuren naar de laatste artistieke strekking; want kost wat kost willen ze van hun tijd zijn. Voelen ze dan dat ze zonder dit up-to-date heelemaal geen waarde zouden hebben? Zijn ze dan zoo vast overtuigd van hun gemis aan persoonlijkheid?
Op zichzelf is het reeds bewonderenswaardig dat iemand gedurende dertien jaar, gansch vereenzaamd, op zijn atelier zit te werken en, alvorens de waarde van zijn werk getoetst te hebben aan de artistieke meening, voldoende vertrouwen in zich zelf bezit om de geweldige strooming te durven trotseeren die, in Vlaanderen, na den oorlog en tot de jaren 1925-'26 tegen de traditioneele opvatting van de schilderkunst aanbeukte. Ge moet weten, een mensch leeft maar eenmaal en het is voldoende van een valsch standpunt uit te vertrekken om zijn gansche leven te verspelen. En Schaepherders had geen tijd meer te verliezen, hij was reeds een eind in de dertig toen hij begon te schilderen. Het moest zoo eens uit zijn met de gevestigde opvatting van de schilderkunst? En verschillende sterke naturen gaven zich gewonnen voor de nieuwe richting. Maar hij stuurde bewust en energiek rechts, wanneer alles er op wees dat links zou overwinnen. De man werkte en kende zijn eigen evolutie. Deze kunst verbijsterde mij eerst; doch ze eindigde met vertrouwen te schenken doordat zij, de traditioneele, meer modern was dan de vooruit- | |
| |
strevende; of anders gezegd: doordat zij binnen de perken van de schilderkunst bleef, waar de andere louter in haar ijver om voort te hollen het domein van de plastische kunst reeds lang had verlaten; of nog anders gezegd: zij gaf vertrouwen doordat zij, de reactionnaire, moderner was dan de vooruitstrevende, wijl zij dieper revolutioneerde.
Voorwaar, het is voor de aantredende schilders, die, in ons land, de geestelijke erfenis van de na-oorlogsche expressionisten hebben ontvangen en hunne schilderkunstige opvattingen aan nieuwe waarden willen toetsen, uiterst moeilijk. Gemakkelijk is het aan het schilderen te gaan in een tijd dat een richting volop naar haar hoogtepunt stijgt, of reeds zegeviert. Bv. het expressionisme tien jaar geleden, of het impressionisme vlak vóór den oorlog. Maar nu? .... Ook de schilderkunst kent een verwarden tijd, vol van aarzeling en onzekerheid. Het expressionisme biedt geen uitkomst meer voor onze nieuwe schilders; de tijd is voorbij van extra-schilderkunstige experimenten, en ‘terug naar de natuur gaan, is in dezen tijd zoo moeilijk’, zooals de jonge, doch reeds befaamde schilder Albert van Dyck mij een dezer dagen schreef. Schaepherders heeft echter voor zich zelf deze moeilijkheid opgelost. Zijn werk kenmerkt zich door een rustig evolueeren naar het doel, dat hij zich heeft gesteld. Arbeid bij hem overwint alle aarzeling.
* * *
Het landschap als de gansche kunst van Permeke is een opspuiten van het instinkt. Niet alleen het instinkt van den schilder, maar ook het oerinstinkt van den mensch. De visschers en boeren van dezen schilder, die ongeevenaard blijft, staan nog dicht bij de aarde; als een plant er zoo uitgegroeid. Hun handen hebben dezelfde kleur als deze van den grond waarin ze dag-in dag-uit wroeten om er de vruchten uit te halen. Hun voeten zijn misvormd van het zwoegen. En in de vrouwen - zij zijn alleen moeder - herkennen we nog moeilijk de menschelijke vormen, eigen aan haar geslacht, zooveel kinderen brachten ze ter wereld! In het gelaat van de visschers vinden we de kleuren van de zee terug en den smaak van het zout. Ook zijn deze personages ontdaan van al het tijdelijke. Zoo is er een verbazende overeenkomst tusschen de groote teekeningen van Permeke en sommig beeldhouwwerk uit de 13e eeuw, dat te zien is in de kathedraal te Chartres; ik bedoel hier de symbolische uitbeeldingen van de maanden, Januari de winter, Augustus de oogst, October de zaaier. Ik wijs ook nog op den pikker uit de kathedraal te Amiens, die zoo uit een doek van Permeke schijnt gesneden te zijn. De menschen van Permeke hebben ook het ernstige uitzicht van afgodsbeelden; zij gaan een duisteren gang en dragen in zich het fatale alsmede het pathetische dat we in de Congoleesche beelden aanvoelen. Aldus hebben we tevens de aanknoopingspunten van Permeke's kunst aangeduid.
Er is geen enkel van onze jonge schilders, die zulk een woesten drang door
| |
| |
zich voelt laaien. Maar door deze ontstentenis komen hoedanigheden los, die de kunst van de jongeren verrijken, waar ze deze van Permeke zouden verarmd hebben. Dit gemis aan woesten scheppingsdrang laat het vervoerende spel van de kleuren vrij. En ge weet dat de Vlaming de kleuren in het bloed draagt.
Schaepherders is iemand die behoefte heeft aan kleuren; voor wien het schilderen een louter spel is, waarin hij zich uitviert, - een zinnelijke noodwendigheid. Geen enkele geestelijke of zuiver-poëtische bekommernis zit bij hem voor; maar hij ziet het leven verheven op een plastisch plan en in het kader van de schilderkunst tracht hij het beeld van het leven tot werkelijkheid te maken. We staan hier voor een man, die alleen in de wereld van kleur, vorm en rhythme zijn vermogens van denken en voelen tot hoogste verhevenheid kan brengen. De schilderende vreugde is uitgangspunt en blijft het eenig doel.
Ge begrijpt wat een verfrissching het werk van zoo een ‘barbaar’ moest zijn. Vijftien jaar lang hadden we ons met allerlei geestelijke speculaties in verband met de schilderkunst bezig gehouden; zoo zijn we gaan trachten naar eenvoudig een schilderij, naar een doek met verf.
Schaepherders is zoo eenvoudig een schilder. En hier stelt zich aanstonds het netelige debat: de voorkeur voor lijn of kleur; de opvatting van de Italiaansche of van de Vlaamsche school. En verder, het probleem van de techniek, dat is uitgegroeid tot een immer weêrkeerenden strijd tusschen den degelijken schilder en den kunstenaar.
Er zijn schilders, die slechts teekenen en met kleuren invullen. Zij knoeien door een vak uit te oefenen waarvoor ze niet geschikt zijn; zij strooien toch maar zand in de oogen. Ze zullen mij het voorbeeld aanhalen van Angelico; doch ze vergeten dat dit muurschilderingen zijn, die moeilijk anders konden uitgevoerd. Van onze primitieven. Maar niemand zal beweren dat Van Eyck minder schilder is dan Rubens. En Breugel schildert toch ook! .... De schilders die, in dit land, hun ‘pootigheid’ als hun grooten roem aanzien, mogen dezen, wie ze smalend teekenaars noemen, verwijten dat ze niet schilderen. Doch ze willen ook een andere klas van schilders, die staan tusschen de beide extremen en waarvoor de techniek slechts middel is en geen doel, dooden. Ik heb geweldige bezwaren tegen deze virtuosen van het vak. Ze maken het zich te gemakkelijk en buiten een handigheid in het schilderen gaat het nooit. Precies of men schildert alleen met de hand. Den mensch durven zij nooit in den strijd betrekken; en op hartstochtelijke wijze zich uiten is de minste hunner bekommernissen. We hebben verschillende illustere voorbeelden van zulke schilders in ons land. We zouden wenschen dat er een beetje onrust in hun leven kwam; aldus zou er ten minste kans zijn dat de volledige onbewogenheid, die hun werk kenmerkt, zou wijken voor een weerglans van menschelijkheid. Want het zijn toch een persoonlijke visie op het
| |
| |
leven en de innerlijke roerselen van den schepper, die den kunstenaar, ook den plastischen kunstenaar naar onze meening, van den ambachtsman onderscheiden.
Schaepherders wil schilderen. Niet verder gaan dan het doek. Maar dan ook schilderen. Niet in enkele kleurvegen een rug of een hemel. Elke vierkante decimeter van het doek is bewerkt; niet alleen met kleur bedekt, maar geschilderd. Daar heeft hij dan een wondertje van kleur weten te verwekken. Dat is zijn schilderkunstige bedoeling; deze is hem genoeg. Maar door zijn behoefte aan omschepping, die hem de werkelijkheid als gedroomd doet uitbeelden, door het heftig verlangen, door de doordringende teederheid waarmede hij zijn objecten behandelt, komt er een lichtende kant aan deze techniek, die we poëzie zouden kunnen noemen; de sensibiliteit die van de techniek schilderkunst maakt. Een voorbeeld: Breitner, die niets dan een schilder was, doch waarvan de doeken den liefhebbenden toeschouwer blijven fascineeren. Of, om in Vlaanderen te blijven en u het duidelijkste voorbeeld te geven (het spreekt van zelf dat ik Schaepherders met deze illustere voorbeelden niet gelijkstel). Bij Rembrandt telde de personaliteit. Bij onzen De Braekeleer - die geen diep zieleleven bezat - telde het schildersgenie. Door zijn schilderen zelf behandelde De Braekeleer de stof anders dan ze was, en dan een gewoon realist zou gedaan hebben. En, wat meer is, al ging zijn streven niet boven het realistische uit als bij Rembrandt (wat zeer duidelijk waar te nemen is), toch gaf hij aan de stof een ander uitzicht dan ze in werkelijkheid bezat en dan dat een gewone realistische schilder kon zien.
Den zelfden indruk, doch in mindere mate, krijgen we van de laatste landschappen van Schaepherders. Doch zonder overgangen is hij tot deze eerlijke kunstuitdrukking niet gekomen. Trouwens in deze doeken voelen we nog een lichte aarzeling.
Na het strenge en sobere, na het synthetische, sombere landschap dat we van onze na-oorlogsche, expressionistische schilders te zien krijgen, keert Schaepherders zich naar een uitbeelding van het landschap, die minder geweldig is; wel losser van bouw, maar zooveel weelderiger van uitvoering; een optimistisch beeld van het landschap.
Ik wil nu de drie phasen van ontwikkeling beschrijven.
* * *
Hij is de man van den vlakken grond, die in zijn werk zal trachten dezen grond te ontvluchten.
Van jongs af was zijn oog bijzonder vatbaar voor kleuren. Een les kon hij niet onthouden; maar lijn en kleur bleven hem, eenmaal gezien, sterk in het geheugen gegrift. Zijn vader was een in de provinciestad Mechelen graag geziene en zeer gewaardeerde kunstschilder, en Jaak zelf verdiende jarenlang zijn brood met het schilderen van.... huisgevels en tooneelschermen. Tot
| |
| |
jaak schaepherders
haven. 1929
| |
[pagina XXXII]
[p. XXXII] | |
jaak schaepherders
landschap. 1930
| |
| |
dat het hem te sterk werd, en hij wilde voldoen aan het verlangen dat jaren lang reeds in hem werkzaam was. Hij ging naar de natuur en studeerde er. (Dat doet hij nu nog; op deze studies baseert zich dan zijn fantasie om vrije scheppingen voort te brengen). Van dan af begon de strijd. Aanvankelijk lag het in de bedoeling van dezen eenvoudige, die alleen gedreven werd uit liefde voor de kleur, ‘schandlapjes’ over Mechelen te schilderen; net als die menigvuldige artistieke pensjagers, die er 's morgens vroeg op uittrekken met weitasch en karabijn, dit is: met schilderdoos en penseel, en 's avonds terugkeeren met een heele boel doode dingen. (Ze dachten het pittoreske te vatten, doch ze schoten er het leven uit.) Maar de rijkheid van de kleuren en het zinnelijk genot van het schilderen zelf deden hem huisjes, watertjes en straatjes vergeten.
Soms inspireert Mechelen hem nog wel: de Dijle, de Hoogbrug, enz. Doch het zijn slechts aanleidingen. De Dijle is een plastisch gegeven, dat hem toelaten zal constructie in het doek te zoeken; water, lucht, enkele geblokte huizen en bruinbezeilde booten zijn zoovele vlakken waarmede hij bouwt. Zoo is de folklore heelemaal uit het doek gebannen.
Doch een ander Dijlezicht behandelde hij in archaïsche vuile kleuren. Door die huizen met leprozen muren wilde hij de belangstelling van het publiek wekken op een wijze die eveneens, zooals het met de folklore het geval is, buiten het schilderij ligt. Het gaat niet op de trapgeveltjes af te zweren om in een nieuw soort schilderachtigheid te vervallen! En dit nieuw soort schilderachtigheid noem ik de archaïsche uitbeelding, die de Fransche banlieueschilders de laatste jaren in de mode hebben gebracht. Let wel, ook een verlaten steenweg met boomen of een barreel, een groep huizen, een provinciebaan met een geel of rood of groen geschilderd hoekhuis op den voorgrond, kan aangrijpende poëzie uitdrukken. Doch een Vlaminck en een Utrillo hebben een genre geschapen; en ik heb het tegen het genre, tegen de mode. In Vlaanderen, het land waar zoovelen zich vermeien in de verf (tot ze er zelfs in verdrinken!) moest het genre van Vlaminck een spoedig en verwacht succes behalen, inzonderheid bij de post-impressionisten. Er werd los en wild geschilderd, met breede borstelstreken. Bij Opsomer bv. ontaardde het in zijn synthetische landschappen tot slechts een contour en vegen. De ‘school van Deinze’, zou ik ze kunnen noemen, entte op dit pittoreske een soort neo-breughelianisme, dat afkomstig is van den meticuleusen Valerius de Saedeleer. Bij den driftigen Albert Saverijs en Albert Claeys worden echter op scheve en willekeurige wijze de uit den haak getrokken landschappen op doek gesteld. Voeg ik daar nog bij dat deze schilders bij voorkeur zich verlustigen in dikke verflagen en breed en gloeiend schilderen. Moet ik u zeggen dat de liefde tot de vettige matière en tot het breede procédé in het schilderen, die brutale onstuimigheid met zich brengen, hoofdzonden zijn, die de Vlaming zoo gemakkelijk bedrijft, want een gevolg zijn ze van zijn
| |
| |
beruchte zinnelijke gulzigheid. Zelfs de virtuositeit, de ‘pootigheid’ wordt bij zulke schilders een brandend gevaar. Ook de schilder, die ons bezig houdt, heeft zich soms aan deze overdaad gaarne schuldig gemaakt.
Laten we mekaar goed begrijpen, lezer. Ik beweer niet dat Schaepherders een naschilder is van Vlaminck (van Utrillo zien ze zelfs geen schijn van spoor). Maar in zijn landschappen die, ik zegde het, prachtig geborsteld zijn, degelijk van compositie en van een rijk coloriet; maar in zijn landschappen, die erg persoonlijk zijn, kleeft hij de uitbeelding aan door dezen schilder in de mode gebracht. Niet door de voorstelling of de behandeling, maar door den stijl is hij verwant aan Vlaminck. Het is de stijl, die de tragiek geeft aan de voorstelling.
Maar dit tragische, dat in het karakter van de schilderkunst van de beide vernoemde Fransche schilders ligt, en dat zelfs de uitvoering van de schilderijen van Vlaminck kenmerkt (de tragiek is bij Vlaminck gansch anders dan bij Utrillo), ligt niet in den aard van Schaepherders. Hij is blijmoedig en zijn persoonlijke methode van schilderen is eerder malsch en rond dan gehakt. En wat zijn bloemstukken betreft, deze wijzen eenigszins den weg aan. De achtergrond van Vlaminck's stillevens is zwart of donkerbruin, donkergrijs of donkerblauw. Er ligt iets oneindigs, iets sombers in; een dreigement als van een onweershemel. In de stillevens van Schaepherders zien we daarentegen een prettige, warm-levende, opgewekte fond. We wenschten ook dat we in de landschappen de gansche persoonlijkheid van Schaepherders zouden herkennen. Want, wat vele schilders ook zeggen mogen, een schilderij, zoowel als een stuk muziek of een gedicht, is niet af te scheiden van zijn schepper. Ook een schilderij wordt bij slot van rekening van binnen uit verklaard.
Aan dezen wensch is nu, voor een groot gedeelte althans, voldaan. Er is in hem een scherp verlangen gekomen dezen vlakken grond, waarin het onverwachte heelemaal is uitgesloten en waar bekoorlijkheid ver te zoeken is, te verlaten. Adieu Mechelen en de stadsgezichten! Zijn voorkeur gaat nu naar het heuvelachtige landschap. De schilder wil in de diepte en in de hoogte zien. Ik geloof dat hier eerst de diep-persoonlijke uitdrukking van Schaepherders begint. Ik zeg niet dat de schilderijen uit de vlakke periode te verwaarloozen zijn. Ze zijn degelijk geschilderd; en ik wensch hier vooral te wijzen op een laatste dezer schilderijen, een stuk landschap met in den linkerhoek een donkere hoeve en meer rechts een overblijfsel in gelen oker en grijs van een 16e eeuwsch huis. Hier is het den schilder gelukt louter door de kleur een geestelijke atmosfeer te suggereeren, die den toeschouwer buiten den tijd plaatst en hem vóór een onverwacht, vreemd landschap brengt, vóór een ongekend uitzicht van zijn eigen gemoed misschien! En dit alleen door de wondere spraak van de kleuren, en niet door een grillige, zonderlinge architectuur of door allerlei heterogene elementen als bij de surrealistische
| |
| |
schilders. Met dit doek verheft Schaepherders zich ver boven de middelmatige productie van de twee of drie bijzonderste schilders, die in ons land in dit genre arbeiden en die een schoone faam genieten. Maar dit doek is dan ook ongeveer een uitzondering in het werk van de ‘sombere’ periode. Daar tegenover zijn er verschillende doeken uit het ‘lichter’ werk die, al zijn ze dan minder intens van uitdrukking, op dit hoogere plan kunnen worden gesteld. Ik herhaal; de schilderijen uit de vlakke periode geven blijk van een rijke virtuositeit; en deze is heelemaal niet te versmaden. Ze zijn soms beter geschilderd dan de doeken waarin hij de begane wegen wenscht te ontvluchten en zijn eigen menschelijkheid zoekt. Maar de opzet interesseert me minder. Ik heb er een stillen afkeer van, in afwachting dat hij zeer sterk worde.
* * *
Wat bijzonder verheugend is bij dezen schilder, is zijn verbazend vlugge vooruitgang. Zoo heeft hij in het verloopen jaar hard en schoon gewerkt. Het werk is rijper geworden; en invloed is er heelemaal niet meer te bespeuren. Het zijn vooral deze schilderijen die mijn bewondering hebben gewekt.
Het onderwerp op zich zelf boeit hem niet. En evenmin als vroeger beeldt hij de gewaarwording uit van den schilder vóór het onderwerp. Op zijn atelier, zooals altijd, stelt zijn fantasie landschappen of stillevens samen. (Hij blijft dus de natuur interpreteeren). Hij schildert dit beeld en herneemt het tot drie, vier maal toe. Hij wil een picturale emotie uitdrukken. Zoo worden ook deze schilderijen geboren uit een behoefte de dingen te herleven door middel van zuivere plastiek. En zoowel de schilderijen van vroeger als deze van thans ontroeren u door het niet-gezegde. Hij ziet even groot en zijn compositie, al is ze malscher, is sterker en heelemaal niet meer slordig (zooals vroeger wel eens het geval was). Ook de groote coloristieke eigenschappen zijn gebleven.
Maar er is een ander kleurengamma. Er is vooral een andere wijze van zien, die het juiste beeld geeft van Schaepherders' persoonlijkheid, een weergave is van het innerlijke leven van den kunstenaar. Het tragische uitzicht van het landschap heeft plaats gemaakt voor een optimistisch uitzicht. Vroeger zag de schilder naar omlaag. De landschappen zaten in den grond. Nu ziet hij naar omhoog (net zooals bij zijn bloemstukken). De boomen spelen een grootere rol dan de grond. Het landschap staat in volle licht.
De grond op zich zelf geeft altijd een tragischen aanblik; en als een schilder het landschap ziet onder een horizontaal licht, d.i. 's morgens pas na zonsopgang of bij valavond, biedt het vooral een stevige constructie. In die nieuwe opvatting van het landschap is die stevigheid van constructie gedeeltelijk opgeofferd voor een warmer, menschelijker, vollediger beeld.
Vroeger viel het licht, in al zijn landschappen, van achter een wolk. Nu ziet ge het licht niet vallen; doch gansch het doek baadt in licht. Elke kleur
| |
| |
op zich zelf is nu een lichtbron waaruit ongemerkt bijna de straling gaat. Het kleurengamma heeft zich bij deze wijze van zien prachtig aangepast. De gebrande Sienna-aarde en het donkerblauw, de beide dominanten van de tragische periode, zijn vervangen door smaragdgroen, oker, Engelsch rood; en een weinig vermiljoen vinden wij bijna altijd terug als een zingenden vogel midden in het doek.
Het schilderij is met een beheerschte techniek, die evenwel een schoone vrijheid van toets niet uitsluit, behandeld. Nog is er het breed gebaar, doch de vegen hebben plaats gemaakt voor een subtiel spel van fijn-geschakeerde groene en bruine tinten. Naar overeenkomst tusschen eigen waarheid en uitdrukkingsmiddelen wordt gestreefd. En de materie is zonder trukjes of tirelantijntjes op een genotvolle wijze met malsche, breede borstelstreken op het doek aangebracht. Deze landschappen zijn niet alleen een sterk en zwierig spel van lijnen en kleuren, maar ze ontroeren ons, omdat ze binnenst buiten zijn gekeerd.
Hier heeft Schaepherders een gelukkigen uitslag bereikt.
Deze schilderijen onderscheiden zich door hun evenwicht. En ge ziet, alles in het leven heeft zijn nut. Was de man, die tijdens en vlak na den oorlog honderden vierkante meter schermen schilderde voor allerlei tooneelspelen en revue's, er zich van bewust dat dit hem een onschatbare les zou zijn voor de kunst, die hij later zou beoefenen? .... Want toen toch ontwikkelde hij in zich dien scherpen zin voor evenwicht. Bekijk de schilderijen van Schaepherders. Een boom, een huis, een weg, een personage, alles staat vast; alles is gebouwd, en volledige harmonie is er aanwezig in de bladvulling. Wat constructie betreft, het schilderij is compleet.
Zij onderscheiden zich nog door de fantasie in de voorstelling. Honderd schilderijen, geen twee die hetzelfde zijn. Dit gaat op een wonder lijken. Maar ge komt na een maand weêr op het atelier van dezen schilder en hij laat u tien nieuwe schilderijen zien (waarvan hij er zeker vijf of zes zal vernietigen; elke bot is geen bloem), maar alle tien zijn ze verschillend van de vorige. En dit is prettig; waar andere schilders zitten te piekeren om toch maar een voorstellinkje uit hun verbeelding te persen, krijgt deze man invallen bij de vleet (maar hij beheerscht zich tot ze nagenoeg rijp zijn; hij werpt ze zoo maar niet te grabbel op het doek). Voorwaar, hij moet niet wachten op het... meesterwerk dat eens komen zal. En dit is voor mij wel een van de duidelijkste kenteekenen van Schaepherders' aangeboren kunstenaarschap. Hij bracht tijdens de kerstdagen een bezoek aan Schoorl. Een week later informeer ik naar zijn reis. Hij voert me naar zijn atelier en.... ‘Voila!’ ‘Indrukken uit Schoorl.’ Een wonder van een schilderijtje: een klimmende besneeuwde weg, met langs beide zijden de dennen en in de diepte de donkere golven van het landschap. En dit is Schaepherders met zijn schoonen scheppingsgeest. ‘Ge moet de natuur behouden; maar ge moet er iets meê kunnen doen!’ De den-
| |
[pagina XXXIII]
[p. XXXIII] | |
jaak schaepherders
stilleven voor het venster. 1932
| |
[pagina XXXIV]
[p. XXXIV] | |
jaak schaepherders
winterlandschap. 1931
| |
| |
jaak schaepherders
zomerlandschap. 1933
| |
[pagina XXXVI]
[p. XXXVI] | |
jaak schaepherders
landschap (gouache) 1933
| |
| |
nen zijn er als boomen uit een kerstmisfeest, ijl en ontroerend schoon, en in het minuscule figuurtje op den besneeuwden weg herken ik waarachtig een immer jeugdigen hollandschen romanschrijver, rood van het klimmen....
En wat moet ik nog zeggen van die fantasie in de kleuren, die aan deze doeken zoo'n aangenaam en genotvol uitzicht geeft? .... Kijk naar ‘Zomerbloei’. De kleur is hier een lyrische zang aan de natuur. Zelfs de huizen staan hier tusschen de boomen te trillen van licht en geneugte. En naar die andere laatste landschappen, waarin hij zich meer beheerscht heeft, en waarin die warme wild-rosse tonen overheerschen.
Een nieuwe noot is in zijn laatste werk nog gekomen: het personage. Zij geeft ons enkele mooie doeken, die denkelijk het begin zullen zijn van een nieuwe richting in zijn oeuvre. ‘Het Vrijbroek-park’. ‘Meisjes aan het meer’: sober en diep, gedepouilleerd van stijl (wat tot nu toe niet in zijn gewoonte lag), blauw en groen, met drie fijne silhouetten van vrouwen op het voorplan. ‘Een vacantiedag’. ‘Mannen aan het meer’: hier is het gamma nog lichter geworden, alleen rose tinten op blauw en in de diepte als een stevige onderlijning de groene boomenmassa. Gezuiverd en hartverheffend werk!
Het is dan ook te begrijpen dat zijn eerste tentoonstelling (de eerste na dertien jaren hard en liefdevol werken; wat een les!) een verrassend debuut werd genoemd.
Ik heb streng willen zijn voor dezen kunstenaar; omdat ik weet dat hij er tegen kan en dat hij deze strengheid meer dan waard is. Schaepherders heeft zijn Vlaamsch-zijn behouden. De niet-te-ontkomen zwakheden heeft hij met den tijd weggewerkt. Zijn kunst is nu een schoone, openhartige en rijkgestoffeerde vreugde. Werkt hij nog enkele jaren met de zelfde aandacht en krachtsinspanning in deze laatste richting voort en kan hij zijn picturale uitgelatenheid verder dwingen tot sterke concentratie, dan wordt hij een der schilders, die onze Vlaamsche landschapsschilderkunst én van de naturalistische slaafschheid, én van de schilderachtige lieverigheid, én van de expressionistische verstrakking, waarin zij dreigt ten onder te gaan, zullen redden. Daarvoor staan borg zijn echt schilderstalent, zijn vruchtbaarheid en zijn buitengemeene verbeeldingskracht.
We hadden behoefte aan warme, echte zon in het landschap; deze schilder heeft ze ons gebracht.
|
|