Raoul Dufy bij Esher Surrey, Den Haag
Het werk van den Franschman Dufy toont steeds een speelsch experimenteelen inslag. Om zoo te zeggen is het een voortdurende krachtmeting, een virtuoze voorbereiding, een steeds opnieuw zich kwijten van een zelf gestelde, vreugderijk aanvaarde taak. Het is niet diepzinnig - bewust noch onbewust - en het openbaart, in een figuur, geen psychologie of dramatiek, in een landschap ternauwernood een stemming. Het is een gretige proefneming; een lenig en hevig spel; bijna een lachend stoeien in de verf. Nooit iets, dat gelijkt op een biecht, nooit de minste gebondenheid aan het onderwerp als concreet geval. Het laatste toch blijkt voor Dufy niet meer dan een willekeurig gekozen uitgangspunt. Of de schilder een vredig Zuid-Fransch dorpspleintje weergeeft, de blanke woningmuren door zachtkleurige luiken verlevendigd, en met vriendelijk wuivende palmboomen en een dwaze muziektent in den hoek; of een liggend vrouwenaakt, waarover groote vlinders sierlijk vladderen en snelle zwaluwen stijgen en dalen; of dat hij ons de spanning van een paardenwedloop of de ontspanning van een zomersch bootpartijtje wil suggereeren - het gegeven blijft enkel een aanloop en schijnt door de werkzaamheid der fantasie al bijna bij voorbaat opgelost tot een frissche kleurenwemeling en een arabeskachtig lijnenrhythme, waarin niets meer herinnert aan de vermoeiende samengesteldheid der dagelijksche verschijningsvormen. Dufy's wereld is er een van kinderlijke blijmoedigheid en bijna simplistische directheid.
Zijn grootheid lijkt mij hierin gelegen, dat hij bij alle dartele luchtigheid niet oppervlakkig wordt. Hij maakt zich er allerminst zoo gemakkelijk van af, als menige leek kan meenen. Integendeel, in de kleurkeuze en de kleurenmenging voelt men een onvermoeid en onvoorwaardelijk streven naar de grootst mogelijke zuiverheid, en zijn parate, veerkrachtige lijn spreekt van een duidelijke bezieling, een onmiskenbare intensiteit, waaraan een zekere spotlust soms niet vreemd is. Toch blijft de visie te beminnelijk, dan dat deze lijn ooit hekelend, of polemisch agressief, zou mogen heeten.
Technisch bekeken definieert men deze kunst het gemakkelijkst als een decoratief expressionisme, waarin de lijn en de kleur twee min of meer afzonderlijke werelden vormen. Dufy toch lijkt bijna met de olieverven te aquarelleeren: hij bedekt eerst zijn doek met een wonderlijke harmonie van dun neergezette kleurpartijen en gaat vervolgens in deze kleurmassa teekenen met een onnavolgbare spontaneïteit; met dit gevolg echter, dat kleur en lijn elkander vaak niet dekken in den gebruikelijken zin. Zonder twijfel een gevaarlijke werkwijze! Maar Dufy past haar toe met zoo'n onverhoedsch élan en zooveel charmante kunde, dat wij de laatsten zullen zijn er den opgetogen, moedigen schilder een verwijt van te maken.
W. Jos. de Gruyter