Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 44
(1934)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
passingen in ons land van Hart Nibbrig, dien zij in de naturalistische boerenkoppen, gaaf en zuiver geteekend, nabij kwam. Hoe rustig en welhaast klassiek eenvoudig was dit alles bij de kort daarna doorbrekende beweging van het expressionisme in de kunst. Dit was niet Fransch, maar Duitsch en Duitsch-Russisch. Jacoba van Heemskerck heeft er zich middenin gewaagd. Maar niet, dan nadat zij de cubistische ontleding van de vormen op getemperde wijze volgde in landschappen, hofsteden met boomen, stilleven. Ook dit werk was nog rustig, stil en bezonken. De kleur bijna afgestorven, triestig; verstild in fijne grijzen, zwart, bruin en zware groenen. Nu de jaren over dit werk heen gingen, nu wij het zien kunnen zonder theoretische standpunten te moeten verdedigen of bestrijden, blijkt het een slechts halverwege doorgevoerde cubistische manier te doen zien, waar doorheen een sterke stemming dringt. Het is geen Latijnsche vormstrijd, maar een indringende gestemdheid, die dus slechts zijdelings met cubisme iets te maken had. Zij heeft de motieven van een hoeve en boomen gedrenkt in een eigen zielstoestand, eenzaam, ernstig en berustend. Reeds deze door het cubisme slechts lichtelijk beroerde landschappen zijn uitingen van een sterke stemming, meer van zichzelf dan van het waargenomen motief. Het laatste kan in den schok der herkenning de drift tot de zelfbekentenis vlottend hebben gemaakt. Zelfbekentenissen waren het nog niet ten volle, wel in aanleg. De grootere reeks der expressionistische werken doet dan opeens de innerlijke branding zien van deze schilderes. Heel de voorname, stille bezonkenheid is gescheurd. 't Is of de cubistische vormaandacht de stemmingen nog gebonden heeft gehouden tot het laatste. Het verband met de wereld valt er nog niet geheel in weg. Het expressionisme laat de teugels vieren. Wij zien regelrecht in de draaikolken, in de onweders, in den dreunenden strijd van een mensch, die geheel opzichzelf aangewezen, zonder het reddende verband met de wereld en nog zonder de gaven van mystische vereeniging met het transcendentale leven, toch nog vorm wil en moet geven aan hetgeen van binnen dringt naar buiten. Die doorbraak heeft iets ontstellends gehad. Het geleek een innerlijke ontreddering. Flarden van de buitenwereld verschenen nog in den dynamischen aanblik van de zielswereld. Het geleek chaos en beweging; een in barensnood verkeerende wereld. Nu het achter den rug is zien we het rustiger en meteen verouderd. Het blijkt alleen bij wijze van moment mogelijk te zijn geweest. Het heeft geen basis gegeven voor de toekomst. Het leek nieuwer dan het was. Het was een crisis in een lang proces van kunst-ondergang en kunstvernieuwing. Maar in dat proces gaf het veel meer een toestand van zeer bewogen menschen, die de wereld los hebben gelaten omdat zij ze niet meer konden houden, dan een uitkomst, een openbaar maken van een gewonnen bezit of een geleden verlies. De tentoonstelling in de cultureele Club door Dr. G. Knuttel samengesteld | |
[pagina 151]
| |
in den Haag (2de Kersttentoonstelling) trof mij, hoewel ik tal van werken in vroeger jaren (doch nooit bijeen) wel gezien had. Het geheel trof door het logische en fatale in de ontwikkeling en door het duidelijk beeld, dat deze vorm van expressionisme veel eer dan een nieuw begin, een einde is geweest van de vorige-eeuwsche schilderkunst. Het was of wonden waren opengegaan, heelende weefsels waren stukgereten en het geding tusschen herstel of ondergang in geen enkele richting nog was beslist. De aanblik van veel van deze werken is vereenvoudigend en verhelderend voor den beschouwer. Het bleek dat er een zekere monotonie bestaat in deze expressionistische middelen. De hevigheid, het explosieve van de kracht tot uiting beschikt niet over een rijkdom of een zorgvuldige keus van middelen. Integendeel; wel lijkt alles vrij geworden; de kleur is vrij, de lijnen zijn vrij. Een cosmos van krachten lijkt in werking. Maar de lijnen gaan een zelfden weg; de vrijheid is slechts schijn en nutteloos; de kleuren zijn beperkt. De bliksemstralen van een losgebarsten onweersbui lijken grillig en onberekenbaar, maar wetmatig blijven ze. Het telkens terugzien van dezelfde krommingen en bliksemachtige lijnen doet de geaardheid van dit werk kennen als een dynamische ontlading - tusschen vormwereld en zielscrisis. Ieder beeld is dus feitelijk een onopgelost schouwspel voor ons. Dat de gansche gevoelsmensch hier is aangegrepen door het leven en strijdt om een verloren wereld, maakt deze werken tot een aangrijpende reeks. Het werk mag dan beïnvloed zijn door Kansdinsky, die overigens zeer veel gecompliceerder en technisch én vormelijk belangrijker is, achteraf bezien is er zooveel eenheid in het werk van Jacoba van Heemskerck, dat het zich met een eigen karakter handhaaft in dien tijd. Zij is kennelijk gegrepen geweest door een beweging die voorbij is gegaan. Maar in die beweging heeft zij zich geworpen, blijkbaar zonder zucht tot zelfbehoud, roekeloos en onverschrokken, als gold het een laatste kans om zichzelf te geven, zooals zij zich wenschte te geven. De expressionistische mogelijkheid moet buitengemeen sterk overeengekomen zijn met hetgeen haar bewoog. Boven die opengereten vormwereld van haar tijd hooren wij haar eigen stem. Het is een volledig zich uitzeggen geweest; geen experimenteeren met wat anderen deden in een bewogen tijd. Nog een enkel woord over de kleur. Deze is later branderig en gloeiend geworden. Soms tracht zij door zware zwarte lijnen, als loodvattingen van ramen, die kleuren nog heimelijker te maken; soms bouwt zij dan tevens haar doek straffer op. Maar tot in die pogingen tot bouw blijft zij lyrisch geladen, stroomend. Zij herhaalt dan een motief (de zeiltjes b.v.) veel keeren als wil zij daardoor meer steun en kracht geven aan een poging tot beteugeling. De kleurgeving wordt echter niet wezenlijk nieuw; er breken geen dissonanten in door. In wezen gloeit een harmonische kleurenwereld hier in laatsten gloed. Het is de storm over een oude wereld; het zijn de open wonden van een lange ziekte. A.M. Hammacher |
|