| |
| |
[pagina t.o. 81]
[p. t.o. 81] | |
j.h. antonisse
hoofdingang pasar gambir 1931
| |
| |
| |
De tentoonstellingsarchitect van Batavia
door Van den Eeckhout
EENIGE jaren geleden reed een van de laatste Amsterdamsche huurrijtuigen of aapjes op een zomerschen dag over het Frederiksplein en daarin herkende ik - hij had een soort fez op het weerstrevende hoofdhaar - de op de wijze van den sight-seeënden vreemdeling achteroverliggende silhouet van een mij bekend, op Java werkend, architect.
Deze moderne architect is met een Indonesische vrouw getrouwd, niet een Indische, zooals men de gemengdbloedige noemt, maar een Indonesische, en hij erkende mij, eigenlijk d.w.z. figuurlijk gesproken met heel Indonesië getrouwd te zijn, welke trotsche erkentenis viel af te leiden uit zijn vraag met daaropvolgenden uitroep: ‘Waarom kom jij ook niet naar Indië toe? .... Graag voor een paar jaar?? (Een grijns) Dan moeten we je daar niet hebben! Wie niet heelemaal Javaan wil worden of Sumatraan of wat anders, moet daar niet heen gaan!’
Ik weet niet, of die geest in de koloniën nog hier of daar bij kunstenaars van Nederlandsche afkomst heerscht, maar als de voortreffelijke man, dien ik op het oog heb, en zijn kring in deze richting consequent zijn, zou het wellicht van heel bizonder belang wezen, eindelijk weer eens van hun werk hier in Holland wat te ontwaren, iets te ontwaren wil ik zeggen van de cultuurkinderen van die huwelijken van Europa en Azië.
Men kent Maclaine Pont's Bandoengsche hoogeschoolgebouwen. Zij zijn zeker merkwaardig. Men herinnert zich nog zoo'n beetje vaag andere Europeesch-Aziatische cultureele bloedmengingen, die een blijvend karakter wilden vertoonen, maar eigenlijk - wat voor werkelijk consistents kwam daarvan nu, al met al, in de vele voorbije jaren tot ons over? Het is een zeldzaamheid, wanneer wij eens een werk van eenige beteekenis uit Indië zien. Nu weet ik wel, en straks kom ik daarop terug, dat de Indische kopstukken op zakelijk en ambtelijk gebied veel vreemder tegenover moderne tendensen staan dan de Nederlandsche, maar dat verklaart niet het zoo goed als algeheel wegblijven van zulk representatief werk uit Indonesië.
Nu ik hier op de redactie van Elsevier's Maandschrift niettemin afkom met een gansch arsenaal fotografieën van wederom ‘Eurazische’ bouwkunst - nu moet het zijn met tentoonstellingsarchitectuur; dit is op 't eerste gezicht gezien wel jammer, dat spreekt vanzelf, men zou nu eens graag het wonder willen beleven van de onder een fez bij tropische hitte uitgebroede voor eeuwig standhoudende bouwkunst van Neerlando-Javaansche geboorte bijv., zoo iets als de Etruskisch-Grieksche, die men later de Romeinsche genoemd
| |
| |
heeft....? Maar als men pessimistisch gestemd is aangaande de ontstaanskansen van zoo'n nieuwen stijl op de eilandengroep, die wij sinds 300 jaren ons Indië noemen, en waar wij desondanks honderde jaren lang schijn-Grieksche tempels bewoond hebben, dan is het misschien juist o zoo goed, en leerzaam, dat wij gemengde-architectuur vóór ons krijgen, die niét op de eeuwigheid gericht is, we kunnen dan zien wat er in het vlottere, minder eischende genre te bereiken is, als men enkel bouwt voor het korte oogenblik. Een levenstijd van twee weken is een kort oogenblik voor een bouwwerk!
Van 1923 tot nu toe heeft één en dezelfde architect in Batavia ieder jaar de Pasar Gambir gebouwd, het grootste Jaarbeurs-Kermis-Lunapark van Nederlandsch-Indië, en elk jaar heeft hij een ander, nu eens luchtig dan weer minder luchtig spel gespeeld met de stijlvormen van vreemden oorsprong, die den Nederlander in 't verre Oosten vertrouwd worden, en zie - ja, zie nu zelf: naarmate die bewegelijke geest van den heer Antonisse met de jaren rijker wordt aan ervaring inzake tentoonstellings-architectuur, naarmate hij over een grooter budget beschikt en door meer algemeen vertrouwen omringd is bij zijn vrijwilligen arbeid, verlaat die voor 't Oosten werkende kunstenaar de Oostersche vormenspraak en - het kind keert naar het ouderhuis weer. D.w.z. de architect blijft wel uitsluitend werken, zooals vanzelf spreekt, met de materialen van het warme land, waarvoor zijn bouwerij bestemd is, doch bouwen doet hij weer geheel in den geest, waarmee hijzelf in koeler streken geboren werd, in een geest, waarin zijn ras en eigen tijd zich in het verre moederland en in 't overig Europa uitdrukken.
En hij bouwt beter zóó! - Interessanter!
En tòch - toch verwondert het u, toch vraagt ge u af: waarom bevredigen die sterk gemengde stijlen maar nooit? Trouwens: waarom zijn ze evenmin een succes, wanneer een Oosterling zich waagt aan een gemengden stijl?
Het schijnt mij in 't algemeen gesproken - en als ik even dit zijpad mag bewandelen - of de Oostersche kunstenaars nog minder bevattelijk zijn voor Europeesche vormen, dan de Europeesche voor Oostersche. Niet dat wij dat nu eigenlijk zouden kunnen uitmaken.... Wij zullen daarvoor allicht te zeer bevangen zijn in een eigen ras-subjectivisme. Het schijnt ons dus enkel zoo, het komt ons als Europeanen zoo vóór, en verder kunnen wij niet komen. Wat hier bedoeld wordt is, dat we het Europeesche nooit in 't bloed der kunst van den Oosterling zién overgaan, en dat daarentegen het Oostersche den dieperen vormeninhoud van den Europeaan naar ons toeschijnt in staat is te naderen, en dien soms doordringt. Zijn de mooie torens van zoovele oude kerken in Nederland met hun pagodenachtige vormenspraak geen Chineesche creolen der kunst? Heeft niet menig, geheel persoonlijk geworden kunstwerk van C.A. Lion Cachet den adem van het Chineesche en Perzische? Maar iets, dat niet Chineesch- of Perzisch- doch Indonesisch-Nederlandsch zou wezen, en tevens heel echt? Waar is dát? Ik voor mij ken alleen
| |
| |
Toorop, die dat misschien had, en dan hoofdzakelijk in de werken, waarin hij na zijn leerlingtijd het eerst tot een groot man zich ontwikkelde. De symbolistische tijd. Maar Toorop was ook naar 't bloed evenveel Javaan en Chinees, als dat hij noorderling was!
De gebouwen van de Pasar Gambir zijn van die hoogvlakten gezien vanzelf niet anders dan speelschigheden. De architect ervan heeft, zoover mij bekend, ze nooit voor iets anders willen doen doorgaan. Hij heeft als een Indische Wijdeveld den geest van wie aan zijn tijdelijke scheppingen voorbijgingen of er binnentraden geamuseerd door de wijze, waarop hij, ieder jaar anders, een Jaarbeurs-tentoonstelling en Lunapark in elkander zette of knutselde. Net als Wijdeveld presenteerde, étaleerde hij iets. Zijn gaven voor het ontwerpen in groote vlakken, zijn zin voor het sierlijke, hebben hem in staat gesteld, leentjebuur spelende - hij in Indië, bij China, Siam, de Batakkers en Minangkabau - de verbeelding te prikkelen en de menigten te boeien. Dat heeft hij gedaan met de materialen, die hij door zijn arbeid aan den Technischen Dienst had leeren gebruiken, bij uitstek lichte en goedkoope materialen, zooals alleen de tropen ze kennen, het bamboe in de eerste plaats, en dan de langvingerige palmbladen, die op den Indischen archipel overal de armoedigste dakbedekking vormen.
Wat moois maken met behulp van een klein beetje geminacht materiaal, fantastische dingen oprichten zonder iets anders tot uw beschikking te hebben dan wat - in dit geval - de Javaansche wegrand om zoo te zeggen kosteloos oplevert, dat is altijd een illusie geweest voor wie hun geest en hun handen graag gebruikten ter verpoozing van zichzelf en verbazing van anderen. Dat verbazen van anderen is den heer Antonisse zeer wel gelukt! De openbare meening in Nederlandsch-Indië was tot nu toe ieder jaar weer even nieuwsgierig naar de architectuur van de Pasar Gambir, en aan lof daarvoor is hij gewend geraakt.
Zooals men dan op de afbeeldingen wel ziet, heeft Antonisse bijna uitsluitend dat bamboe gebruikt en die palmbladen; ook hier en daar eenige planken goedkoop hout. Wat men niet ziet zijn de kleuren, die op 't bamboe en hout werden aangebracht: wit, groen, geel, blauw, rood en oranje. Ook is menige bamboestijl gebronsd, want de gladde bast van de bamboe houdt heel goed het brons vast. Wat men op de reproducties weer wel ziet is het verschillend gebruik, dat van het bamboemateriaal kan worden gemaakt. In de eerste plaats zijn de bamboestaken de stijlen of dragers van die tijdelijke gebouwen, zooals zij het overal in Indië van de volkswoningen zijn. Met het opzetten van de bamboestijlen begint dan ook de architect. Vervolgens zijn zij de dwarsbalken en binten. En daar zij buigbaar zijn, kan men op de goedkoopste wijze boog-vormen met ze maken. Maar dan zijn zij ook nog muurvlakken. Dit wordt bereikt ofwel doordat men dunne bamboestaakjes van precies gelijke lengte op elkaar stapelt (blokhuis-idee), ofwel door dikke
| |
| |
bamboe overlangs tot reepen te snijden, of reepen te maken van de goudene bast, en al die reepen te vlechten tot tikar-bamboe, een soort matten, die van heel taai en sterk varieeren tot uiterst dun en doorbreekbaar. Dan kent men nog een manier van bamboebewerking, dat is het overlangs middendoor snijden van bamboestaken en de zoo verkregen helften pletten, men heeft dan, dank zij den fenomenalen samenhang van alle bamboe-vezeltjes, toch nog iets ongebrokens, dit is de bilik, waarvoor bij massa's uit de bergstreken van Java bamboe naar de dichtbevolkte kustplaatsen wordt verhandeld. Al dit bamboe, dat om zoo te zeggen in Indonesië vrijwel te geef is, heeft zooals men gewaar wordt eigenschappen, die in Europa alleen dure metalen bezitten.
Intusschen komt men met bamboe niet tot heel hooge constructies. De toren van de Pasar Gambir van 1932 is, zoover ik zie, de ‘toppraestatie’ van het Pasar Gambir bamboe geweest, en hij reikte niet hooger dan 30 meter. Volgens met Indië bekende architecten is dit ook wel de grootste hoogte, die in bamboe-constructie met inheemsch bindmateriaal te maken zou zijn. De lasschen en verbindingen worden bij die constructies n.l. met behulp van tali-doek of touw-doek nog het best tot stand gebracht, en die tali, welke uit de zwarte sterke paardehaarachtige vezels, die den stam van den arènpalm omgeven, gemaakt wordt, is niet tegen ál te grooten druk bestand.
Het andere materiaal, waaruit naast de bamboe de tentoonstellingsgebouwen vervaardigd zijn, is atap: gedroogd langvingerig blad van den kokospalm, nuttig voor dakbedekking en daarvoor in heel Indië gebruikt. Men heeft, wat die atap betreft, de keus tusschen twee soorten: de atap-nipa, die zoodra ze in de zon komt matgrijs opbleekt, en de atap-kiray, die donkerbruin getint blijft. Van die variatiemogelijkheid heeft architect Antonisse natuurlijk een dankbaar gebruik gemaakt, waar hij eigenlijk maar met twee materialen plus wat verf zijn speelsche ideeën kon bot vieren: bamboe en atap.
Dat hij zich, men kan wel zeggen uitsluitend met die materialen behielp, deed de Pasars Gambir van Antonisse, zelfs in de laatste, meer Europeesch-gerichte jaren van zijn architectuur, ten nauwste in verbinding blijven met den aard van het inheemsche, het Indonesische karakter. Het economische en land-eigene vallen ook hier samen.
De niet als architect naar Indië uitgegane heer J.H. Antonisse, - hij vertrok 26 jaar oud in November 1914 naar Java, als opzichter-teekenaar van Burgerlijke Openbare Werken - is reeds in Januari 1920 Hoofd van den Technischen Dienst der Gemeente Batavia - en hij is eigenlijk een Zondagskind. Want, wegens zijn architectonische begaafdheden, of wie weet aanvankelijk niet eens daarom, in 1923 tot het ontwerpen van een Pasar Gambir-complex uitgenoodigd, heeft hij niet één, maar straks een dozijn jaren de gelegenheid gehad, zich als tentoonstelling-bouwer te ontwikkelen. En dat in Indië, waar ‘steden’ in tien jaar bijna geheel van bevolking ver-
| |
| |
j.h. antonisse
hoofdingang achterzijde. pasar gambir 1923
j.h. antonisse
gezicht van het hoofdgebouw naar het achterterrein. pasar gambir 1925
| |
[pagina XVIII]
[p. XVIII] | |
j.h. antonisse
overzicht front. pasar gambir 1926
j.h. antonisse
binnenterrein met lichttoren. pasar gambir 1927
| |
| |
wisselen, en een nog niet tot cultureel begrip opgevoede ambtenarij even onbekwaam is leiding te geven in zaken van architectuur, als onze overheden het dertig jaar geleden waren.
Wij danken dus in elk geval ook aan het goede gesternte van den heer Antonisse die serie Indisch-Nederlandsche bouwkunstige experimenten, waarvan hierbij enkele typeerende stalen zijn afgebeeld. In 't begin is Antonisse nog schuchter in zijn vormgeving. Wat had deze architect trouwens te voren op Java mogen bouwen? 't Zullen - de naam ‘Technische Dienst’, de Dienst, waarbij hij was ingedeeld, wekt al weinig illusies! - 't zullen dienstgebouwen, tramhuisjes, hangars e.d. geweest zijn, zooals de gemeente Batavia die wenschte of tenminste verdroeg. Nu moest hij op een der hoeken van het enorme Koningsplein ineens een heele fantasie-stad scheppen, een fata morgana voor het oog, dat er twee weken na de plechtige opening liefst niets meer van mocht ontdekken, maar 't moest wel te verstaan tevens zijn een practisch bruikbare fata morgana, zoo een waar men gedurende die veertien dagen record-kippen en -geiten kon uitstallen, op stokjes huppelende rijstvogels, knoopen en kettingen van zilver-filigraan, gekleurd leerwerk in den smaak van Djocja en Solo, schildpadden meubeltjes waar de Arabieren dol op zijn, voorwerpen uit hoorn vervaardigd, kunstbloemen uit parelmoer-of-vischschubben, gebatikte en gedrukte katoentjes, dat alles omringd door restaurants voor de Europeanen, eet-warongs voor de inlanders en ‘vreemde oosterlingen’, en zooveel mogelijk ‘attracties’ van een Lunapark.
De eerste Pasars Gambirs van Antonisse vertoonen die schuchterheid, waarvan ik sprak, ten opzichte van de vormgeving: men zie slechts de afbeeldingen van de ingangen uit de jaren '23 en '25. Zij hebben, afgezien van een paar goede qualiteiten, ófwel iets doodsch over zich, of zij maken den indruk van voornamelijk copieën te zijn van Sumatraansche en Chineesche bouworde, met toegangen e.d. in meer Europeeschen trant, zonder iets persoonlijks erin. Overal waar niet gecopieerd is, vertoont de schetsende architectenhand in die eerste jaren - is het onverschilligheid, is het gebrek aan durf? In elk geval is er geen rustige beheersching der stof. Dat blijkt natuurlijk duidelijker, wanneer men de gelegenheid heeft, véél fotografieën van de Pasars door zijn handen te laten gaan, doch een oppervlakkig overzicht doet het reeds vermoeden.
Bij den bouw van het nieuwe Bataviasche Jaarbeurs-Lunapark voor '26 schijnt er in den architect een keer te komen. Uit vele Oostersche en Westersche gegevens componeert hij voor de eerste maal iets, dat een eigen cachet gaat krijgen. Het geheel is eigenlijk niet zoo erg vroolijk om te zien, maar, zooals ik reeds zei, missen wij de kleureffecten, en kunnen daarover dus niet met zekerheid oordeelen; waar het intusschen op aan komt: de heer Antonisse is met Indo-Chineesche, Moorsche en zoowaar traditioneel Grieksch- | |
| |
Javaansche witte-zuilen-motieven plus een paar speelschigheden uit nergenshuizen tot de schepping van een ietwat O.I. Compagnie-plechtig plein gekomen. Hier en daar heeft hij dat afgesloten met een allicht omver te blazen, van bamboe gevlochten hekwerk met kantachtige vullingen van, - met het vergrootglas in de hand denk ik aan schijfjes blik of glinsterend glas.... Het kan werkelijk heel aardig geweest zijn!
Dat was in '26. Het jaar daarop zwenkt de Pasar Gambir-bouwer ineens naar den eenvoud toe. Niet meer naar den eenvoud uit angst. Zoo was de eenvoud van zijn eerste optreden. Het is nu een sich sammeln, wat hij doet; de soberheid is heel opvallend, maar ze is meteen ingetogenheid, d.w.z. zij heeft thans inhoud. Antonisse bouwde in '27 de Pasar tot een dorp, een aan Europa herinnerend dorp met gebroken atap-daken, die op een smaakvolle wijze in elkander grijpen, en zich verlengen boven een afsluitende gaanderij; verder met een muziektent, waarvan de stijlen naakte bamboestijlen zijn, eerlijk en dorpelijk-naief. Een klokketoren, in pagodenvorm van eigen vinding, hindert in deze omgeving niet. Massa's bloemen verhoogen het landelijk karakter. En het wapen van Batavia, het opgeheven rechte zwaard van J. Pzn. Coen hindert niet op den bamboegevel. Net zoomin als in de werkelijke ‘oude stad’, welke iedereen, die ooit op Java was, wel eens heeft bezocht, de zeventiende eeuwsche gemetselde Bataviaansche poort hindert of de paar Compagniehuizen. Ik voel déze Pasar Gambir in Indië thuis hooren. Ik had deze graag gezien in zoo'n typischen voor-avond als ik mij van lang geleden er enkele herinner, waarin je graag verdwaald raakte; de monotone slagen op den in een wachthuis opgehangen hollen boom hadden de menschen te ruste gejaagd. Rondom de myriaden kleine blaadjes van den enormen waringin fladderzeilden de nachtelijke bruine kalongs, de reuze-vleermuizen, onwennig in de lucht als zeeschildpadden in het water, even hongerig naar buit. Achter een duistere bamboeheining - het sterk blauwe maanlicht glinstert tusschen de mimosa-fijne tamarindetakken - hoor ik geruisch van zachte stemmen. Half naakte maleiers, bewoners van de kuststreek, schermen hier op delicate manier met dolken; die blinken in het weinige licht als in water zich omwentelende zilvervisschen; alles is geheimzinnig stil; en dan hoor je ineens een blijde kreet; ze
smoort meteen zichzelf; dat was een kreet van bewondering! De inlanders zijn onder elkander.... Dacht gij soms, dat gij ooit in hun wezenlijke leven binnendrongt?
Maar toen stond in elk geval architect Antonisse voor een nieuw te ontwerpen Pasar Gambir. 't Was heel eerlijk wat hij in '27 gemaakt had, - maar wat doen we eigenlijk in de Oost, wat doen we er te bouwen? Je kunt oprecht zijn en zoo, en treffen door goede vormen van architectuur, en van leven - al lukt ook dat laatste ginds niet ieder - maar als we er eenmaal zijn, zijn wij er toch enkel ter zake van Imperium, en dus: omhoog den kop
| |
| |
en omhoog de Pasar Gambir. Antonisse bouwt Europeesche schijnhuizen met fantastisch Sumatraansche daktorens, met een zwier, dat ge er van duizelt. Nu heeft hij 't definitief te pakken. De muren van gevlochten bamboe hebben vaste, sterke proporties, in geen enkele lijn zit meer aarzeling. Te beginnen met '28 heeft hij m.i. een meesterbrevet van tentoonstellingsarchitectuur.
Maakt dat overmoedig? Het jaar '30 is er een van een wild experiment. De stijllooze, bandelooze hoofdingang en de haar repeteerende kleinere pilaren passen in geen enkel opzicht, ondanks een gefingeerd parallelisme, bij de gebouwen met hun dubbelgebroken dak. Alles schijnt zoo'n beetje aangelegd op het effect der illuminaties, der parelsnoeren met lichtpunten, die ineens ontvonken, als het tropische snelle donker is ingevallen, en de Pasar Gambir vol is met volk, Europeanen, Chineezen, Klingen, Javanen, en als nog grooter drommen inlanders gratis kuieren om het Koningsplein, die vierkante grasvlakte in Batavia van een uur gaans in omtrek....
Misschien was de illuminatie - die overigens ieder jaar, tezamen met het vuurwerk, de groote ‘attractie’ vormde - misschien was die illuminatie hèt hoofddoel, voor één keer? Misschien ook wel niet, .... want ik wil niet voorbijzien, dat er een zekere ruwe Schwung in die eigenzinnige ingangspilaren zich uitspreekt.
Hoe het zij, eerst met 1930 begint pas recht een moderne, hoofdzakelijk Europeesche vormgeving, alles wel te verstaan met behulp van dezelfde materialen, die Antonisse van dienst zijn geweest sedert het begin van zijn Pasar Gambirbouw. Het is net, of hij eenigen tijd in Europa vertoefd heeft, zoo sterk blijkt ineens op den levendigen geest van den ontwerper de werking te zijn geweest van de nieuwe bouwkunst, of wat men dan een dozijn jaren terug de nieuwe bouwkunst noemde. In '30 uit zich dat vooral in het (wel wat nuchtere) gebouwtje voor de fabrieksnijverheids-tentoonstelling op de Pasar. Een Jaarbeursbouwer in Holland zou dat tegenwoordig uit celotex maken, Antonisse trekt het op uit bamboevlechtwerk, maar overigens zijn wij dicht bij elkaar; het ding doet machineachtig aan, een beetje gewild machineachtig, maar dat ziet men meer. Er is trouwens een Westelijke ingang, die bijna louter gewildheid is. Torens en gevels zijn daartegenover van groote allure. Zij doen soms sterk aan Piet Kramer's versieringswijzen denken, het altijd amuseerende van dien Amsterdammer, soms doet hij te groot, soms precies een beetje te klein, dikwijls is hij bezig op onware wijze te suggereeren, en toch bijna altijd boeit Kramer u.
Antonisse is in '30 aan dit alles verwant geworden.... Hij gebruikt hier nog verscheidene Oostersche motieven, maar één ding is opvallend en verblijdend: ze zijn geheel in den Europeeschen stijl opgelost. En de bouwmeester planeert hier in 't algemeen boven zijn werk.
De twee volgende jaren is dat nog veel meer het geval, ik spreek nu over
| |
| |
1931 en '32; dan krijgt het Koningsplein in de traditioneele Augustusmaand Antonisse's rijpste tentoonstellingskunst te zien. Wat hij in die beide jaren voortbrengt is het werk van een compleet architect, die, - heeft men nu voor 't eerst de neiging tot zichzelf te zeggen: zoo goed is, in deze tentoonstellingsarchitectuur zich een keer te vertijdelijken. Men heeft, de foto's bekijkend, dat vage, en natuurlijk verkeerde gevoel van spijt, dat zoo iets nu maar geheel van den aardbodem verdwijnen moest. Een verkeerde wensch: datgene te willen behouden, wat voornamelijk bekoort juist doordat het met zooveel durf en savant pleizier voor het korte leven geschapen werd!
In '31, net als trouwens in de andere jaren, bestond voor den Pasar Gambir-bouwer de opdracht in het neerzetten van een hoofdgebouw met bijgebouwen, die tezamen voor representatie, tentoonstellingsleiding en uitstalling dienst konden doen, plus de plaatsaanwijzing aan moderne kermisbedrijven. Van hoofdgebouw en bijgebouwen werd al in de eerste jaren een naar drie zijden gesloten geheel gemaakt, met fontein en bloemperken in het midden: klein-formaat Tuilerieën. Aan de open zijde vertoonde, uit het hoofdgebouw gezien, het verschiet zich als een wirwar van Lunapark-tenten en installaties, bezet met en besprongen door het internationale, voornamelijk bruine, ook gele en een beetje blanke publiek.
De Gouverneur-Generaal, de Burgemeester van Batavia, alle koloniale hoogheden bezoeken officieel, en ook wel eens officieus, die jaarlijksche handels-kermissen. Bij de Europeesche ingezetenen heeft zij overigens nooit in hoog aanzien gestaan. Die zitten op de Pasars Gambir nog altijd het liefst in een imitatie van den ‘Moulin Rouge’ b.v., om daar met behulp van diverse dranken, en den blik gericht op de ronddraaiende geïllumineerde molenwieken, zich te verteederen in herinneringen aan den ‘echten’ Moulin Rouge. De Pasar Gambir is een door 't Europeesche element, aanvankelijk onder aanvaarding van groote risico's, gepatroneerde zaak: maar het Oostersche element hecht er zéér aan, en dat is ook de bedoeling. Zelfs in deze periode van, voor Indië meer nog dan voor 't moederland diepe economische inzinking handhaaft men ginds die groote jaarlijksche feesten. Eigenlijk gezegd zou men ze juist nu minder dan ooit willen afschaffen.
Die feesten zijn in de traditie. Zij zijn begonnen, althans onder Europeesche leiding geraakt sedert het Engelsche bestuur, toen de Pasar Gambir tot taptoe en kermis werd ter eere van den verjaardag van George II. Die kermis, verbonden met een jaarbeurs voor Indonesische huisvlijt en kleine industrieën, zette zich voort ter eere der geboorteherdenkingen van Willem I en zijn opvolgers. Pas in 1921 en '22 is men de onoogelijke verzameling van bamboeloodsen, ieder jaar op dat Koningsplein, moe geworden en werd aan den bouwkundig ingenieur en gemeente-architect Cramer opgedragen van de Pasar ‘iets’ te ‘maken’.
Van zijn werk is mij niets bekend dan wat op één vage foto te zien is, maar
| |
| |
j.h. antonisse
overzicht voorfront. pasar gambir 1929
j.h. antonisse: buitenkant expositiezaal, 1930
j.h. antonisse: hoofdgebouw in aanbouw, 1931
| |
| |
j.h. antonisse
hoofdingang van de pasar gambir 1932
| |
| |
op Java is men het erover eens, dat reeds zijn paar Pasars door planmatige indeeling en goede groepeering uitmuntten.
Toen Cramer, na een eersten aanloop in '21 en '22, weer spoedig Batavia moest verlaten, is vanwege de Gemeente aan den chef van den Technischen Dienst Antonisse gevraagd, het werk over te nemen. En zoo is men dan voor het eerst, met dezen architect, en dan eigenlijk in de allerlaatste jaren, tot een architectonisch volkomen waardige behuizing van de Pasar Gambir gekomen.
Terwijl de twee m.i. best geslaagde Pasars, n.l. die van '31 en '32, onderling in opvatting zeer verschillen, hebben zij beide gemeen, dat ze zoo goed als aarzelloos zijn geconcipieerd, en dat ze voor het eerst, ondanks het voornamelijk brosse materiaal, geloofwaardig zijn als zichzelf overeind houdende bouwwerken. Wij moeten hierbij bedenken, dat men met de naakte dikke bamboestijl, die inderdaad sterkte suggereert, architectonisch niet veel kan doen bij pronkbouw. Met aldoor korte gave bamboestokjes opstapelen op blokhuis-manier kan men niet eeuwig doorgaan. Het moet dus door preciese benutting van allerlei knappe schijn-middelen en speciaal door een juist spel van verhoudingen bereikt worden, dat wij gelooven in de.... standvastigheid van zoo'n tweeweeksch gevlochten - bamboe en atap - geval.... Door steunvoeten van vaste bamboestokken en daarboven groote bogen van dezelfde bamboestokken en gespleten dikke bamboe, door goed gebruik van lange houten stijlen, soms maar van heel dunne, en door andere illusiehelpende middelen heeft Antonisse in '31 en '32 - èn zeer zeker nu en dan reeds op vórige Pasars Gambir - dat doel bereikt. Al die arceerende en wel erg luchtige werkingen van de bamboe heeft hij weten te binden. En tevens is hij eindelijk zijn moederland - waarheen hij in '34 naar wij hooren terugkeert - door den stijl van zijn werk weer naderbij gekomen. Dit geldt het meest van zijn Pasar Gambir van verleden jaar. (Chassez le naturel il revient au galop!). Als hij in Amsterdam teruggekeerd, in een der nieuwe wijken gaat wonen, die door de ‘Amsterdamsche school’ gebouwd zijn, is hij dan ook in dubbelen zin weer thuis.
Ik eindig, zooals ik begonnen ben. Het hier besprokene is architectuur, voor speelsche doeleinden opgericht en voor tijdelijkheid geboren. Kunnen wij niet een keer de kans krijgen van een goed overzicht der blijvender bouwkunst door Nederlanders, die zich in Indonesië - oprecht - als in een nieuw vaderland hebben gevestigd? Of wanhopen zij aan een omzetting nog bij hun leven van de officieele ‘belangstelling’ ginds in wat men architectuur noemt?
|
|