Gooi kon schilderen. Ook zijn kunst mag de uitdrukking zijn van het verlangen, de belangstelling te vergrooten voor het landschap van Holland, met al de dierbare dingen, die er aan verbonden zijn, zelfs voor z'n nederigste plekken.
Fekkes heeft nooit als de Italianisanten die in Italië schilderden en, vervreemd van hun vaderland, terugkeerden met een voorkeur voor uitheemsche onderwerpen en kunstwijzen, het Hollandsche landschap door een zonnebril bekeken. Het gelukte hem dikwijls iets bekoorlijks voor te stellen uit de omstreken van Bergen, - hij woonde daar op een plek, waar het zooals hij zei ‘stampvol van nachtegalen’ was -, en van Blaricum, - waar hij het grootste gedeelte van zijn leven werkte. Meer dan op z'n soms toch ook schoone portretten en stillevens, - waarvan op de goed ingerichte expositie een keuze getoond werd -, zal z'n bekendheid blijven rusten op deze duin- en heidelandschappen en boschgezichten. Deze schilderijen, teekeningen en lithografieën zullen, lang nadat veel luidruchtige, luidruchtig overschatte talenten vergeten zullen zijn, aan de nakomelingschap doen weten, hoe schoon een der besten uit onzen tijd gedacht en gevoeld heeft en welk een schoone wereld er in zijn ziel lag. Het zijn noodzakelijke werken in de geschiedenis der moderne Hollandsche schilderkunst, waaraan deze niet genoeg gewaardeerde paysagist te vroeg ontviel.
Het overzicht begon met een paar zeegezichten. Het eene, een diagonaal-compositie, met het licht mee; het andere, op de horizontalen berustend, tegen het licht gezien. Grillig gevormde, goudgerande wolken staan op het laatste in het centrum; het even uit het midden verplaatste figuurtje van een strandjutter doet de uitgestrektheid nog eenzamer, de ruimte nog onmetelijker schijnen. Maar Fekkes ontdekte al spoedig, dat hij geen marineschilder, maar paysagist wilde worden.
In een buitenstudie uit den jeugdbloei van zijn talent, een oogstveld met maaiers, een hooiwagen en kostelijke zeiltjes in het verschiet, had hij nog geen nieuwe taal noodig om iets nieuws te zeggen. Maar in de landschappen, waaraan men denkt als men zijn naam hoort noemen, trachtte hij soms gelijksoortige problemen op te lossen als de Fransche stylistische cubisten: met vereenvoudigden, groot gehouden vorm herleidde hij het landschap tot z'n eenvoudigste grondelementen, zooals hij in een tien jaar later dan het heerlijk oud-meesterlijk zelfportretje-en-face geschilderde auto-portret in drie kwart naar links op een landschapachtergrond, van het individueele tot het meer typische steeg. Wellicht vond hij, dat hij te antiek geweest was en wilde het nu moderner opvatten, door de natuur te zuiveren, en te veredelen en te vergeestelijken met stereometrische figuren, welke men niet zoo licht buiten zal aantreffen. Al had deze Noordelijke geest geen heimwee naar het Zuiden, al ontleende hij z'n motieven niet aan Griekenland of Italië, al schilderde hij altijd met al z'n liefde voor z'n land en z'n kunst, de aspecten van onzen bodem en onze atmosfeer, dat wat hem langzamerhand verwant en intiem