Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 43
(1933)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
willen, voelen en verbeelden komt; die minder naar de ‘manier waarop’ dan naar het ‘wat’ kijken; voor wie de schilderkunst geen zaak van het oog of van den bij den hals afgesneden mensch, maar van den geheelen mensch is. Zondag's schilderijen behooren tot die, waarvan men op het eerste gezicht als van vrienden houdt en die men evenmin als vrienden kan missen: zij worden als een deel van u-zelf, zonder welke gij niet kunt leven, omdat zij iets van u-zelf vertolken. Men houdt van Zondag's kunst, omdat zij geen geluk belooft, maar geeft. Zij geeft geluk en rust en is dit niet een der kostbaarste eigenschappen van kunst? In Zondag's werk komt sterk en zuiver het innige en liefelijke tot uitdrukking, zooals men het in de moderne kunst slechts zelden meer vindt. Een schilderij mag voor hem, evenals voor Renoir, een minnelijk, blij en lief, ja lief ding zijn: ‘Er zijn vervelende dingen genoeg in het leven, opdat wij er nog andere zouden maken.’ Jan Zondag is een stil schilder, die geen haast heeft om ‘beroemd’ te worden: hij mag roem evenzeer duchten als slechte faam. De schrijvers over kunst kennen hem niet; hunne boeken vermelden zijn naam niet eens. Het is ongeveer twee jaar geleden, dat hij met olieverf begon te schilderen. Hij was in den beginne bij het onderwijs werkzaam, maakte eerst tusschen de druppeltjes door, later volop, teekeningen en pastels. Het werk van Jan Zondag, die 's zomers in Holland, in Vreeland, 's winters op klassieken bodem, in de Provence, leeft en werkt, bestaat uit schilderijen en waskrijtteekeningen-op-carton, voornamelijk landschappen (die geen tragedieën, maar idylles zijn), gezichten op rivieren en plassen, La vallée des Baux, een olijfgaard, Mausanne, het Paradou en verder uit karaktervolle portretten van zijn vader en moeder, van zijn vrouw, een vriend en hemzelf. Hij kent het werk van zijn vriend Philippe Smit goed. Uit het vroegst, - 1929 -, gedateerde ‘Doodsbed’ wordt diens invloed, die voorheen groot geweest moet zijn, duidelijk. Thans vindt hij het zwaartepunt in zichzelf. Een vriend zijner kunst, die het landschap aan de Vecht kent, zei eens, dat de schilder het mooier gemaakt had, dan hij voor zich het zag. Dit zachte ‘verwijt’ van onwaarschijnlijkheid kan men echter opvatten als een compliment. Zondag namelijk heeft met scheppende fantasie uit deze werkelijke landschappen visioenen geschapen eener nieuwe wereld, van zijn wereld: een paradijs waaraan hij in zijn hart kostbare herinneringen bewaard heeft. Hij gebruikt de uiterlijke wereld slechts, om er de wereld van zijn gemoed mee uit te drukken in landschappen als bekentenissen eener zachte ziel. Zondag's kunst is de uitdrukking van een verlangen, zij is een liefdesverklaring aan het leven, een durende adoratie. Zij is geen kunst van waarnemingen-zonder-meer, maar van innerlijke voorstellingen, waarmee het | |
[pagina 72]
| |
opgemerkte in betrekking moet staan, wil hij er zich geheel aan kunnen overgeven. Zij is daardoor een specifiek mannelijke kunst. Deze innerlijke kunstenaar is in z'n liefde voor de natuur dus geen eclecticus zonder voorkeur. Hij aanvaardt dat wat het oog ziet niet zonder geestelijke contrôle. Z'n scheppende smaak is z'n beste rechter, verkiest het eene, wijst het andere af. Hij tracht het ideaal, dat hem aangeboren is, voor zichzelf en anderen te verwerkelijken. Hiermee veredelt, vergeestelijkt en zuivert hij de natuur, onderdrukt onverschillige bijkomstigheden, accentueert het wezenlijke der zichtbare en tastbare dingen en vormt of styleert aldus z'n geestelijk gevoel. Zondag's schilderijen zijn ‘uren’. Maar de wijzer van zijn kunst wijst slechts de uren van zonsopgang en van zonsondergang. Hij is een schilder van den diepen maannacht en van den teeren, zoeten schemer. Evenals voor Corot, die z'n ezel opnam als het groote licht kwam (‘Voici le charlatan!’) heeft de natuur voor hem vooral in denvroegen dageraad, als het weer te luisteren staat, iets ‘heiligs’: God is voor hem in het suizen eener zachte stilte. De flora heeft in den jongen morgen nog niets vermoeids of triests, maar is maagdelijk en ongerept. In Zondag's aardsche paradijs wonen weinig menschen: alleen een rietsnijder, een schaapherder werden er niet uit verdreven. Maar het is dicht bevolkt met dieren, paarden, een ezel, schapen, lammeren, eenden, vogels. Boomen en bloemen versieren de wijde eenzaamheid en bloeien wit, rose en goud als in een droom. Ook de transparante, lichte kleuren zijner iriseerende luchten, die hij met etherische ruimten laat zien, hebben iets geurigs; zij spelen in alle nuances van paarlemoer. Een enkele keer zou men het bonte er meer aan ontnomen willen zien. Zondag heeft een groot deel zijner picturale cultuur aan de Fransche kunst te danken. Evenals Picasso heeft hij niet graag, dat men kwaad van Puvis de Chavannes spreekt. En onder de nieuweren en jongsten behooren Rousseau le douanier, Beauchant en Bombois tot z'n genegenheden. Ook de Chineesche schilders en Caspar David Friedrich vereert hij. Hij wordt in z'n met veel constructieven zin gecomponeerde landschappen soms door hetzelfde gevoel gedreven. Kasper Niehaus |
|