John Buckland Wright bij Boucher in Den Haag
Deze te Parijs werkzame en goeddeels verfranschte Angelsaks, van geboorte een Nieuw Zeelander, is een schilder en een graficus, al geloof ik niet dat hij ooit zijn schilderwerk tentoon stelde. Zeker dankt hij zijn naam aan zijn houtsneden, meer in 't bijzonder nog waarschijnlijk aan zijn boekillustraties. Hier te lande bij A.A.M. Stols geïntroduceerd door Greshoff, die hem in het jaar 1929 ontdekte op de Exposition des Xylographes belges, stelde deze uitgever hem in de gelegenheid de sonnetten van Keats, Poe's verhalen en - naar ik meen nog onlangs - A. Roland Holst's Tusschen Vuur en Maan met houtgravures te verluchten. Een tentoonstelling van zijn grafiek bij Scheltema en Holkema te Amsterdam werd gevolgd door een bij Boucher in Den Haag, en het is naar aanleiding dezer laatste expositie dat ik hier graag eens de aandacht vestig op dit werk, zoo rijk aan smaak en tevens zoo kundig.
Wie op de tentoonstelling de moeite nam, zorgvuldig alle jaartallen na te gaan op de gravures of drogenaaldetsen, kon tot de heugelijke gevolgtrekking komen dat Buckland Wright jaar in, jaar uit gegroeid is, dit zoowel technisch als geestelijk gesproken. Laat men hier dadelijk aan toevoegen, dat dit zéker noodig was, want de innemend vlotte graficus had, en heeft nog wel tot op een zekere hoogte, veel te winnen aan gevoelsdiepte en zich tevens ook los te maken van bepaalde onpersoonlijke maniërismen.
De neiging tot deze, aanvankelijk cubistisch geaccentueerde maniërismen was steeds duidelijker aanwezig in de landschappelijke omgeving der figuren, dan in de figuren zelf. Deze gestalten, in den regel badende vrouwen, boeiden den kunstenaar vermoedelijk méér dan de romantische entourage waarin hij ze plaatste en die hij min of meer bleek op te vatten als ‘toegift’, als ‘décor’ - met dit gevolg echter, dat de éénheid der prent soms te wenschen overliet. De vast gebouwde, sierlijk strakke en nagenoeg klassiek gegeven gestalten toch waren aanmerkelijk plastischer van behandeling dan de eenigszins decoratief onwezenlijke, hoewel compositorisch soms heel fraai geordonneerde plant-, boom-, water- of rots motieven. Tot in zijn laatste uitingen blijkt nu en dan dit te bedachte en tooneelmatige der landschappelijke achtergronden niet geheel van de baan.
Daarom schenen ook gewoonlijk die prenten het volkomenst, het volledigst bevredigend, waarin Buckland Wright zijn figuren gezet had in bijv. een sober interieur. Aan zijn feilloos zekeren teekentrant paart dan de van huis uit oer-Engelsche, evenwel duidelijk onder Fransche en soms Picasso-achtige invloeden gevormde graficus een fijne bekoorlijke dichterlijkheid en een frisch compositorisch vermogen. Eenigszins koel, maar voornaam en bijzonder innemend, als het ware hoffelijk werk, dat mede door den gestagen groei in het verleden nog veel goeds in de toekomst doet verwachten.
W. Jos. de Gruyter