was) houtsneden, litho's en etsen de wereld instuurden, zich uit onbaatzuchtige liefde aan de grafische kunsten hadden gewijd. Men behoefde niet bepaald wantrouwig van aard te zijn, om tot de meening over te hellen, dat velen, die misschien beter konden, of liever wilden schilderen, zich alleen daarom op lithografeeren, etsen of houtsnijden toelegden, dat zij vertrouwden in een tijd van overdreven bezuiniging gemakkelijker een prent, dan een zooveel duurdere schilderij te zullen verkoopen.
De gelegenheidsgrafici hebben waarschijnlijk nadien ondervonden, dat zelfs de kans op verkoopen van prenten tot nagenoeg nihil verminderd is. Thans ziet men tenminste lang niet zoo vaak meer grafische werken, waarvan men den makers wel wilde toevoegen: blijf dan toch bij je palet en penseel.
Jan Weiland aldus te vermanen, toen hij voor het eerst met zijn houtsneden kwam, zou een dwaasheid zijn geweest. Hij immers was - er kon niet de minste twijfel aan zijn - niet een schilder die met speculatieve bedoeling steekbeitel of guts ter hand had genomen, doch waarlijk xylograaf. Houtsnijder met wellicht ‘slechts’ intuïtief, maar in elk geval zuiver begrip van de kansen, die het houtblok biedt en de beperkingen, welke het stelt.
Zoo overtuigend toonden destijds Weiland's houtsneden haar xylografisch karakter, dat men onmogelijk in den maker er van een schilder kon vermoeden. De schilderkunstigheid, die men dikwijls in houtsneden waarnam, tegenstrijdig aan haar aard, ontbrak in deze geheel.
Wel was het dus een verrassing, toen Jan Weiland onlangs, in de Kunstzaal Van Hasselt te Rotterdam een veertigtal schilderijen tentoonstelde en ieder die kon zien, daar zag, dat hij niet uitsluitend xylograaf, niet alleen graficus, maar mede schilder is en dat ook al vóór zijn debuut met houtsneden was. (Een ‘stilleven met zwarte flesch’, waarschijnlijk een van de oudste der aanwezige schilderijen, bleek van 1919 te zijn). Ik zeg met opzet dat hij schilder is en was, niet dat hij schildert en schilderde. Want evenmin als men in zijn prenten den schilder heeft kunnen gissen, vindt men in zijn schilderijen den graficus terug; evenmin als Weiland's houtsneden ooit deden denken aan die bovenbedoelde, welke zich zoo duidelijk betoonden werk van schilders te zijn, herinneren zijn schilderijen aan den xylograaf.
Verwantschap, uit den aard niet in de techniek, doch ook niet in de factuur, is overigens wel waar te nemen. Er bestaat een groot verschil tusschen de wijze waarop expressie is verkregen door middel van strenge, hoewel nooit gevoellooze lijnen, wit in zwart, of van diep-zwarte vlakken in wit, en die waarop een (meestal) beheerschte maar zeker niet stroeve, integendeel eerder menigmaal vlotte, veelal teedere toets der schildering tot medium der uiting is gemaakt. Verbeeldingskracht gelijk aan welke men vroeger heeft kunnen waardeeren in prenten als bijv. ‘De drank’, herkent