zelf sprekende traditiezin van dit Latijnsch georiënteerd volk zich nog altijd oppermachtig voelen.
Maar misschien zijn we, juist dáárdoor, weleens geneigd andere landen over 't hoofd te zien, te vergeten, dat de zich aan geen grenzen storende geest waait waarheen hij wil. Natuurlijk, wij kennen onze eigen schilderkunst en weten, zoo ongeveer, wat onze zuidelijke buren presteeren - hetgeen niet gering blijkt. Maar Engeland en Duitschland staan nu eenmaal in een slecht boekje.... Er zijn enkele Duitschers, en daarbij denkt men terstond aan Dix en Gross, die zich een grooten naam verwierven; terecht, want hun kunde nog buiten beschouwing latend, weerspiegelt hun kunst een aspect van hedendaagsch Europeesch en speciaal Duitsch leven, dat weerspiegeld mag en moet worden. Deze vinnige satyristen representeeren een strooming in Duitschland, maar vertegenwoordigen daarom, en gelukkig, nog niet het heele Duitschland.
Dit kon duidelijk worden op de zeer omvangrijke en boeiende tentoonstelling door den jubileerenden Groningenschen Kunstkring De Ploeg daar ter stede ingericht in een smaakrijk aangekleede ruimte van een rijwielschool op den Heereweg, waar ook de Ploegleden zelf met ieder één werk vertegenwoordigd waren. De beide stukken van Gross en Dix, het laatste ongelooflijk knap, maar eigenlijk ongelooflijk leelijk, vielen hier geheel weg bij een prachtig stilleven van Karl Hofer een een nog fraaier landschap door Erich Heckel. Hofer kende ik, maar ik kende zeker niet een tegelijk zoo forsch en fijn, zoo diep overtuigd en essentieel werkstuk van zijn hand als dit stilleven met de meloenen in sterke, eenvoudige, gevoelige kleuren, streng gestijld en meer of minder geabstraheerd, maar toch met een ondergrond van gedegen realisme. En van Heckel, die een wijd en vreemd, verbeeldingssterk duinlandschap bij vallenden avond had ingezonden, zonder eenigen omhaal, maar uitstekend voorgedragen, herinner ik mij, misschien tot mijn schande, nooit eerder iets te hebben gezien.
Werken zooals deze hielden het hier glansrijk uit tegen de beter bekende, verrukkelijke Chagall's, een kleurexplosie van Dufresne, de beide Lurçat's, het drietal Severini's (ook dat chef d'oeuvre, de Pierrot uit het Museum Boymans hing er!), een Matisse en een vroege Metzinger, een klein en onopzichtig, maar onvolprezen doekje van Suzanne Valadon, en nog vele andere schilderijen van meer of minder beroemde Fransche of te Parijs werkende kunstenaars en kunstenaressen. En zulke kranige uitingen als die van Hofer en Heckel doen dan vermoeden, dat daar over de oostelijke grenzen nog heel wat gebeuren kan, waarvan wij hier niet of onvoldoend op de hoogte zijn; terwijl we toch zoo langzamerhand Maurice de Vlaminck of Marie Laurençin wel kunnen droomen - waarmee niets afbrekends tegenover dit tweetal bedoeld wordt!
Het bovenstaande zal men inmiddels niet schrijven van de Engelsche