In haar sobere mantelpak zat juffrouw Betsie te wachten in een kleine zijkamer van het huis aan de Singel. Door haar lorgnet nam ze snel en scherp de omgeving op. Het kamertje was vriendelijk gemeubeld. Blijkbaar diende het tevens als garderobe, want aan een kapstok hingen wat kinderjassen en een sportpet. Boven een cretonnen sofa hing een enorme olieverfschilderij van een tropisch landschap, en daaronder was op een koperen plaat gegraveerd: Voor R.T. Looys, Administrateur van de Suikerfabriek Emma 1920-1929....
....R.T. Looys...., las juffrouw Betsie nog eens.... R.T. Looys, en haar dunne lippen prevelden het nog eens.... Looys.... Ruut Looys...
Toen kwam, onverwacht, een dienstmeisje haar verzoeken, en even schrok juffrouw Betsie, alsof ze betrapt was op iets heel ergs....
Als in een droom volgde ze het dienstmeisje.... Ze wist alleen dat ze nu door het huis liep van Ruut Looys.... de gangen door van Ruut.... diens trap op.... diens portaal over....
Indien ze niet reeds dozijnen malen in haar leven tegenover dames gezeten had die haar ondervroegen over haar smaak, haar leeftijd, haar capaciteiten en haar constitutie, dan zou het nu volgend verhoor stellig te veel voor haar geweest zijn. Nu antwoordde ze slechts zakelijk en kort op de vragen die haar werden gesteld, en die ze al zooveel malen had beantwoord, en onderwijl keek ze naar de vrouw van Ruut Looys....
Het was een blonde, zwak uitziende vrouw die tegenover haar zat. Ze sprak met een zachte, vermoeide stem, maar men zag het haar aan dat ze zich moeite gaf om vriendelijk te zijn. Er was iets hulpeloos in haar handgebaren, die ze nooit afmaakte, alsof de inspanning haar halverwege te groot werd. Die gebaren waren als die van een moe, ziek kind dat iets grijpen wil, maar de kracht daartoe mist....
Zooals juffrouw Betsie daar zat, sobertjes, streng en nuchter, rechtop in haar fauteuil, scheen ze onaandoenlijk voor de dankbaarheid die reeds bij voorbaat van mevrouw Looys uitging.
‘Het is dikwijls wat moeilijk, ziet u, zeide deze, want de kinderen eischen zooveel tijd en zorgen, en het huis is zoo groot....!’
‘Men kan nu eenmaal niet álles zelf doen....!’ voegde ze er met een lachje aan toe, alsof ze de vergevensgezindheid van haar bezoekster inriep.
‘Welzeker mevrouw.... natuurlijk.... Ik heb in zooveel groote huizen geholpen....!’ zeide juffrouw Betsie automatisch, en onderwijl bleven haar oogen en gedachten gefixeerd op haar, de vrouw van Ruut, tegenover wie het toeval haar had gebracht....
‘Mijn man is in Indië’, zeide mevrouw Looys.... ‘Hij hield zich altijd nogal met de kinderen bezig. Ik tracht dat nu zoo goed mogelijk te doen, maar daarvoor is veel tijd noodig....’
Terwijl ze daar zoo knikte en antwoordde, droeg de herinnering juffrouw