was, mag de aanduiding beeldhouwer wel gelden; hoewel reeds toen de werkzaamheid op aardewerk gebied, waarvan vooral zijn samenwerking met Hoeker voor Amstelhoek bekend is en zal blijven, in andere richting wees.
Na 1919 verandert dat echter geheel; dan wordt de penning zijn hoofdwerkzaamheid en bij die werkzaamheid voor den penning en vooral in de bezigheden, die hij naast het ontwerpen van penningen toen verrichtte, openbaart hij zich als iemand, wiens begaafdheid minstens zooveel op graphisch gebied lag als op het gebied van de behandeling der massa's en vlakken, wat toch wel als het wezenlijke voor den ras-beeldhouwer moet blijven gelden.
Daarmee is niet alleen niets ten nadeele van zijn penningen gezegd, veeleer is Van der Hoef daarmee geschikt in de rij van de velen, die de penningkunst vanuit de graphische of schilderkunst of daarmee samenhangende takken van kunst en kunstnijverheid hebben benaderd en waaronder, om nu hier geen andere namen te noemen, de groote inleider van de penningkunst Pisanello zelf behoort.
Persoonlijk neig ik tot dit oordeel vooral door de bijzondere hoedanigheden, die zijn penning ontwerpen hebben, de teekeningen dus, die hij voor een penning maakte alsook door de kracht en het meesterschap van de diploma's en affiches, die hij ontwierp. Kennen we niet allen het affiche der Vereenigde Blikfabrieken, op zoovele stations der Nederlandsche Spoorwegen de aandacht trekkend met zijn zware zwart en rood? En is niet het diploma, dat Van der Hoef voor het Nederlandsch Olympisch Comité ontwierp met zijn kinderlijk-bekoorlijke werking van veel echt goud een kostelijk voorbeeld van Nederlandsche graphische kunst?
Trouwens ook de belangrijke plaats, die in zijn werk de letter inneemt, wijst in dezelfde richting. Jarenlang is het ernstige zoeken van dezen in bescheiden afzondering geheel voor zijn werk levenden kunstenaar gericht geweest op het vinden van nieuwe oplossingen voor de letters op den penning. En al heeft hij in zijn durf om steeds nieuwe mogelijkheden te verkennen vaak vormen opgeroepen, die niet algemeen met geestdrift werden verwelkomd, anderzijds kunnen we zonder eenige overdrijving zeggen, dat Van der Hoef alléén op dit gebied in Nederland meer heeft bereikt en meer geslaagde oplossingen heeft gevonden en uitgevoerd dan de andere levende penningkunstenaars allen tezamen.
Naast de letters was het vlakvulling en indeeling van den penning, die hem steeds weer tot nieuw zoeken, tot nieuw pogen prikkelden en opwekten; ook dit weer vraagstukken, die meer den graphischen kunstenaar dan den rasbeeldhouwer kenmerken.
Men kan het daarom betreuren, dat Van der Hoef bij alle veelzijdigheid van zijn werkzaamheid weinig of geen eigenlijk typographische ontwerpen heeft gemaakt; maar daarvoor zou waarschijnlijk de dwang, die de eenmaal gegeven lettervormen aan de scheppende verbeelding opleggen, een hinder-