naar Boymans gaat, zal het begrijpen. Behalve een paneel ‘Het snijden van de kei’, een wel zéér twijfelachtige toeschrijving aan Jan de Bray, bezit dat museum een portretgroep van een moeder met kinderen, voorgesteld als de dochter van Pharao met Mozes in het biezen korfje, en sedert December jl. ook een portret van een jongen man uit het Haarlemsche geslacht Bor, dat een vroeg werk van den meester zou zijn. ‘Het snijden van de kei’ kan hier wel buiten beschouwing blijven; de portretgroep, gesigneerd en blijkens signatuur van 1661 dateerend, is kleurig maar troebel van kleur, quasi-weelderig, geenszins rijk, sterk noch gespannen van modelé en zonder diepte in de expressie; het portret van den jongen man Bor daarentegen van een verrassend fijne distinctie, rustig van voordracht en voornaam van toon.
Duidelijk is ook hier de invloed van Hals. Maar welk een voortreffelijk volgeling (leerling is hij nooit geweest) toont zich De Bray dan toch van den meester! Verwantschap met, of navolging van Frans Hals blijkt uit de ongedwongenheid der pose van het model; uit de schijnbaar spontane opvatting, die nochtans wel-overwogen moet zijn geweest; uit de doel-bewuste, doch zich niet opdringende, eerder bescheiden, toch overtuigende plastiek; in het bizonder uit den toon: ingetogen, maar allerminst arm, koel doch niet kil, als een diep-gevoelig klankbord waar wat levendiger toon of kleur: van de roode lippen, het zilverblonde haar, het wit van halskraag en manchetten, klaar in reflecteert. Zelfs kan men in de schildering, evenals in die van Hals hier en daar, de filiatie van Breitner waarnemen. Maar hoe onmiskenbaar Hals' invloed al is, De Bray heeft toch iets persoonlijks behouden. Een teederheid in den toets, die echter stellig niet zwak is; een gevoelige bescheidenheid in de verfbehandeling, welke zich toch duidelijk van weekheid onderscheidt.
Ziet men na dit portret de groep van Pharao's dochter met het kind Mozes, dan lijkt schier niet te gelooven, dat deze van denzelfden schilder zou zijn. Men zoekt een verklaring, of uitweg - en waant er een te vinden. Dit tafereel is immers van '61? Het sterfjaar van Jacob de Bray - dien Jacob van wien wij niets weten, doch wien men menigmaal werken van Jan heeft toegeschreven en die dus bèst de schuldige maker van de banale maskerade-tafereelen kon zijn! - was 1664.... Jammer, het gaat niet. Een familiegroep van Jan de Bray met de zijnen, in Hampton Court: de schilder zelf als Antonius, zijn vrouw als Cleopatra voorgesteld, nog banaler dan het tafereel aan den Nijl, is immers van negen en zestig - en de onuitstaanbaar ordinaire schilderij ‘Vulcanus en de cyclopen, wapenen smedende’ in het museum te Haarlem, zelfs van '83!
Jacob en ook Joseph, eveneens in 1664 gestorven, gaan dus vrij uit. Men geeft het echter niet op! De meeste der portretten, waar ook dat in Boymans toe behoort, zouden immers van omstreeks 1660 zijn? Maar dan is het mogelijk, dat Joseph of Jacob deze geschilderd heeft en Jan alleen de regentenstukken en die bijbelsche of mythologische voorstellingen heeft