Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 43
(1933)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 270]
| |
SchoolmorgenGa naar voetnoot*)
| |
[pagina 271]
| |
een goed-bedoeld knikje van de juffrouw op, dat haar nog verlegener maakt. Ze voelt zich nu écht onhandig, zoekt een houding van onverschilligheid en gaat trotsch wat rechter staan. Zoo verdiept is ze in haar verwarde gevoelens van schaamte en trots en zooveel inspanning kost de poging er ‘gewoon’ uit te zien, dat ze te laat merkt dat zij den bal weer moest vangen. De jongen die hem gooit, snauwt: ‘stommerd!’ Ze bloost van schrik en voelt dat er nú geen enkele houding meer valt op te houden. Naar de juffrouw durft ze niet te kijken.... De weer luidende bel verlost haar uit wat ze als een schande voelt. Maar een andere wacht haar in de rekenles.... Langs al wat op den weg erheen er nog niet mee te maken heeft - de lichtgroene leuning van het tuintrapje, de bak van het fonteintje in de gang, zelfs de altijd natte, onaangenaam naar gele zeep riekende grauwe handdoek - streelt even steun-zoekend haar rechterhand en hunkerend kijkt ze naar haar stroohoedje aan den kapstok, vóór ze in de rij met de anderen de klas binnengaat.
Ze let goed op al wat de juffrouw uitlegt. Ze begrijpt het niet heelemaal en haar vinger gaat schuw omhoog. Niet prettig om iets te vragen als iedereen het wèl begrijpt en Kees, Wim, Annetje en allemaal al met plezierige haast over hun cijfers gebogen zitten, de een fluisterend in zichzelf en strak voor zich uitstarend in gespannen nadenken, een tweede sabbelend op zijn potloodpunt, om die dan plots nat en glimmend naar het papier te brengen, een ander schelmsch-tevreden glimlachend en knikkend: ‘ik héb 't al, ik ben al klaar!’ Fransje hoort door de haast van de anderen heen den uitleg van de juffrouw. Ze voelt dat die geduldig is, maar toch de onuitgesproken verwachting verbergt dat het nú wel begrepen zal zijn. En ze begrijpt niet heelemáál, niet wat eigenlijk van haar verlangd wordt.... Het is haar als iemand die zoeklichten ziet flitsen over een donker terrein, juist te snel en te kort om het even goed te verkennen.... Ze dwingt zich een moeilijk glimlachje af, slikt een paar maal en buigt zich over haar schrift. Ze tuurt op de cijfers alsof ze hun beteekenis en wezen wil indrinken, onderwijl zenuwachtig beseffend dat de tijd waarin ze klaar moet komen, verstrijkt. Ze kan dat verstrijken vóelen als een geluidlooze, gladde, ononderbroken stroom waarop ze wordt meegevoerd, weg van wat ze wil en moet.... Onder haar starenden blik krijgt een 8 iets beweeglijks en de gelijkenis met een mier.... En plotseling is het er een uit vele, in een mierennest onder een boomstam in een dennebosch. Fransje voelt zich dat bosch binnengetrokken; haar besef niet te mogen afdwalen verzet zich, zooals iemand die wakker wil blijven vecht tegen den slaap. Het helpt niet; het is of een gazige sluier over haar wordt gesponnen waarin alle verzet verlamt, iets | |
[pagina 272]
| |
waarin ze wordt overgedragen naar een ander wakker-zijn, een gelukkiger werkelijkheid.... Daar staat ze dan, alleen en toch niet bang, in een geur van hars en dennen, op een pad dat glad is van naalden, tusschen rechte stammen. Boven haar ruischen de kruinen.... Een eekhoorntje zit dichtbij haar en vlucht niet.... Ze gelooft, dat ze maar stil heeft te wachten, kijkend en luisterend, en dan steeds méér van die geheimzinnige genade waarvan ze zich voelt volgestroomd uit het stille bosch tót haar zal komen.... Schemert daar niet een lichting vol varens tusschen de boomen? Zou daar een fee wonen? of een prins daar vandaan haar tegemoettreden? zou hij.... Een stem, een koele, verbaasde stem - niet de zijne - is dicht bij haar.... Het boomen-ruischen zwijgt, een betoovering wordt verbroken, een kilte raakt haar aan.... Ze ziet geen bosch meer, maar bevreemd en eerst nog vaag als door de mazen van een gescheurd webbe de juffrouw, die haar schrift in de hand houdt en nu ontstemd hoofdschuddend niets zegt dan: ‘Maar kind!!’ .... Na den eersten schok der verplaatsing en de verbijstering er over, voelt Fransje, bedenkend: dit moest ééns komen...., zich in een doffe hopeloosheid verstarren. Hakkelend en nauwelijks hoorbaar geeft ze uitleg hoe ze iéts maar niet genóeg had begrepen.... Wild haat ze diep in haar wrokkend binnenste den onbekende die het rekenen over de wereld heeft gebracht.... Ze voelt meer dan ze ziet hoe de kameraadjes, doodstil, als ademloos in hun banken gezeten, naar haar kijken, getuigen van haar schande. Het vernis van de bank ruikt nu vijandig, naar niets dan rekenen en verdriet, en het lijkt onmogelijk geworden nog ooit het hoedje in de gang te bereiken. Een muur staat voor haar gedachten.... De juffrouw spreekt weer, zegt dat ze Maandag alles nòg eens zal uitleggen en de sommen dan in het vrije kwartier kunnen worden ingehaald.... Fransje knikt sprakeloos, weggezonken in besef van eigen minderwaardigheid, voor zich uitstarend om de opkomende tranen te beletten over haar wangen te rollen. Ze bidt - niet naar Onzen Lieven Heer, dien verren, vreemden, onwaarschijnlijken Heer dien ze immers nog nooit op een wolk zag zitten, maar naar iets waarvan ze meent dat het èrgens moet zijn: - ‘Laat het twaalf uur worden, laat de bel mogen gaan....’ Terwijl de juffrouw als fleurig extra'tje voor de enkele héél vlugge, knappe een moeilijke som op het bord schrijft, drogen haar tranen op. Maar Kees in de bank naast haar heeft ze gezien en begrepen en fluistert: ‘Toch niet erg dat je niet rekenen kunt, jij bent goed in taal en dat kan ik nou weer niet. Let op, hier heb je een zuurbal!’ ‘Kees, niet praten’, vermaant de juffrouw. Maar Fransje, die hem dankbaar toeknikt, ziet op zijn blozend, trouwhartig gezicht een besliste, bijna vechtlustige uitdrukking, alsof hij haar tegen iets wil verdedigen, met een | |
[pagina 273]
| |
stille hevigheid die haar bevreemdt en verblijdt. En ze herinnert zich - terwijl de wereld iets van haar kleur van vóór de rekenles terugkrijgt en het verwachte geluid van de bel al trillend bereid schijnt te hangen in de lucht - hoe hij laatst bij een lekkers-uitdeeling op haar verwonderde vraag: waarom hij aan haar méér gaf dan aan de anderen, met een grappig-eerbiedig gebaar had gëantwoord: ‘omdat je een meisje bent,’ en hoe toen voor het eerst, om zijn toon en gebaar, ze haar spijt geen jongen te zijn had vergeten.... Onder de klep van de bank voelt ze iets kleverigs in haar hand gelegd, de zuurbal. Ze knoopt hem in een punt van haar zakdoek en fluistert haar dank. Een beetje bevangen voelt ze zich nog, té goed wetend hoe het rekenen van grooter belang blijft dan wat zij kan.... Als de schrille bel haar toch nog heeft verrast, stapt ze op eenigszins stijve beenen uit den ban van haar kwellende problemen in de richting van de deur, met een schuwen groet aan de juffrouw voorbij, waarna ze verlegen bukt als om haar afgezakte halve kousjes strak te trekken.... Wanneer ze dan het geduldig-wachtend hoedje van den kapstok haakt, overvalt haar nog de zenuwachtige vrees: ‘als ze die sommen Maandag eens wéér niet zou begrijpen, wat dan??’ Maar zoodra ze buiten staat, den zomerwind om haar wangen voelt, het van fietsbellen rinkelende, van karrewielen en zware paardehoeven dreunende en kletterende, fel overzon'de straatleven van 12 uur haar tegemoetslaat, denkt ze bevrijd zuchtend: ‘Nú is het Zaterdag en Maandag is nog ver.’ Ze loopt op het beschaduwde trottoir. De pas geschrobde stoepen toonen nog glanzende vochtplekken en geuren naar zeepsop. Hier en daar druipen de ramen onder de forsche stralen van een koperen glazenspuit. Aan haar eigen huis is Jansje met de stoep klaar en bezig de bel te poetsen. Op een dweil veegt Fransje haar voeten. De wit-marmeren gangvloer is juist geschuurd en de pas geschuierde matjes voor de deuren zien er nieuwer uit dan andere dagen. Achter de opengaande huiskamerdeur wacht Moeder, met een gezicht zóó frisch, dat Fransje niet begrijpt hoe in een wereld waarin zóó'n gezicht bestaat, óók de plaag van het rekenen zich kan doen gelden... Tobbend herinnert ze zich weer de zorg om Maandag, voelt beklemd hoe ook de Zondag er al door aangetast zal zijn.... Maar achter het welkom van Moeders stem en onder het eten van een boterham met kruimig versch roggebrood komt het beeld van den middag vrij, den middag met het vriendinnetje, met poppen en koekjes in den tuin; van den avond met het krentebolletje, nog warm van den oven, na het bad.... En alle gewaarwordingen en gedachten zijn omgeurd door de aardbeien die op tafel staan.... |
|