Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 43
(1933)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 226]
| |
De abdij van Vézelay
| |
[pagina 227]
| |
spitsboog uit, die doordat hij hooger was dan de rondboog (bij dezelfde breedte) minder zijdruk uitoefende. Daarom construeerde men arcaden en gewelven niet als rond-, doch als (flauwe) spitsbogen. Ook durfde men niet meer groote vensters aan te brengen in een hoogen middenbeuk, maar bouwde de beide zijbeuken zoo hoog op dat hunne daken een steun werden voor den muur der middelbeuk. Tribunes vulden de dus verkregen bovenruimte. Twee trappen voeren naar deze tribunes, die tegen het schip rondloopen; dáár zijn drie groote halfronde vensters gebouwd, die grootendeels het licht in den narthex moesten aanbrengen. Zij zijn echter van boven geheel dichtgemetseld en vertoonen elk vier open arcaden, door fijne kolommetjes gedragen. Deze arcaden hebben niet meer dan vijf meter hoogte en het indirecte licht uit het schip door deze openingen verkregen was geheel onvoldoende. Eerst honderd jaar later voorzag men er op andere wijze in. De narthex heeft eene lengte van 22 meter en is verdeeld in drie traveeën; gedekt door Romaansche kruisgewelven. Zware pijlers, elke door vier ronde kolommen geflankeerd, gelijk degene, die wij in het schip zagen, dienen tot steunpunten van de scheibogen tusschen midden- en zijbeuken. Deze scheibogen zijn even als die van het schip met reeksen fraaie rozetten versierd, die ook hier een zeer mooi effect maken. | |
De kapiteelen.De meeste kapiteelen, zoowel van den narthex als van het schip, zijn versierd met figuren; men noemt deze in het Fransch: chapiteaux historiés; dat beteekent feitelijk versierde kapiteelen; ik stel voor ze in het Hollandsch ‘kapiteelen met figuren’ te noemen, vertaling van de uitdrukking: ‘chapiteaux avec figures’ door Viollet-le-Duc gebruikt. Er zijn er in het geheel vierennegentig. Uit een zuiver constructief oogpunt mogen zij niet te verdedigen zijn, maar zij zijn buitenmate curieus en met groote levendigheid gemaakt. De kunstenaar wist de eenheid te bewaren en de sierlijke ronding van het kapiteel. Van sommige ligt de beteekenis nog in het duister, maar de iconographische wetenschap heeft in de laatste jaren zulke vorderingen gemaakt, dat men van de overgroote meerderheid dezer voorstellingen thans eene uitlegging weet te geven. Vierde pijler, zuidzijde. Een molenaar stort uit een zak, dien hij op zijne schouders geladen heeft, graan in een molen, terwijl een ander het meel opvangt, dat er van onderen uitloopt. Hebben wij hier te doen met de voorstelling van dagelijksche bedrijven der landbouwers? Immers hun werk aan God geofferd, wordt hun als verdienste toegerekend, volgens het groote Katholieke dogma en is waardig in de kerk te worden voorgesteld. Maar het is meer dan zeker, dat de bedoeling hier elders ligt. Eene overeenkomstige voorstelling in gebrand glas vond men ook te St. Denis; het glas is thans verdwenen, maar de overweging van Suger in een vierregelig Latijnsch vers bleef behouden; het zegt dat het Oude Testament, door de | |
[pagina 228]
| |
symbolieke methode van St. Paulus zich geheel in het nieuwe heeft opgelost en dat het graan van Mozes en de Profeten het zuivere meel is geworden, waarmede de Kerk hare geloovigen voedt. Nu draagt de persoon, die het meel verzamelt op ons kapiteel een baard als St. Paulus; zijne naakte voeten duiden hem aan als Apostel. Zesde pijler, noordzijde. Hier is Satan zelf voorgesteld, als een onoogelijk, kort mannetje met wijd geopenden muil, valsche oogen, haren, die op vlammen lijken en stuipachtige gebaren. Op de komst van Mozes is hij uit het gouden kalf gesprongen. Deze houdt de steenen tafelen in de hand en maakt zich gereed ze te pletter te gooien; van rechts komt een Israëliet met een lam dat hij wilde offeren. Tweede pijler, narthex. Dit kapiteel stelt de samenkomst voor van de beide anachoreten St. Paulus de heremyt en St. Antonius. Beiden leefden in de woestijn in voortdurende aanbidding van God. Voor hen was, door afschudding van al het aardsche, de hemel reeds begonnen; de sluier hunner zinnen, die hen verhinderde God te zien, hadden zij door hun voortdurend gebed en versterving verscheurd. St. Antonius, de groote vroomheid van St. Paulus vernemende wil hem bezoeken; na allerlei tegenslag vindt hij hem eindelijk; de beide anachoreten vallen in elkanders armen. De raaf die aan St. Paulus elken dag een brood bracht, komt dit keer met een dubbel stuk en het kapiteel stelt het oogenblik voor waar beiden het groote stuk brood in tweeën breken. Ziet hoe de ‘ymagier’ een aardig buffetje ontwierp met twee waterkruiken en twee kommen, waaruit zij straks een dronk zuiver water zullen drinken. Zesde pijler, Zuidkant. Hier verhaalt de kunstenaar ons een der ontelbare legenden van Sint Maarten. Geen Middeleeuwsche heilige was zoo beroemd als hij. Men telt alleen in Frankrijk 485 plaatsen en 3672 kerken en kapellen, die heden nog zijn naam dragen. Hier vertoont ons de kunstenaar hoe St. Maarten de Heidenen bewoog, een hunner gewijde boomen om te houwen en hoe men aan zijn verzoek voldoet, onder voorwaarde dat hij zich zelven op het valpunt zou plaatsen; maar het teeken des kruises doet den boom, die meer op een Oosterschen palmboom lijkt dan op een eik, aan den overkant neerploffen. Tweede pijler, Zuidkant. Men weet niet de rechte beteekenis van dit kapiteel; er zijn hier eenige krijgslieden afgebeeld, geheel gewapend en met maliënkolders bekleed; houding en beweging dezer personnages zijn karakteristiek. Tweede pijler, Noordkant. Een engel met nimbus en uitgespreide vleugels verlost St. Pieter uit zijn kerker; de wachters slapen staande. De ‘ymagiers’ waren de tijdgenooten der troubadours; door hun werk en hun inspiratie waren deze kunstenaars op nauwe wijze aan elkander verwant: het is naïef, soms onbeholpen, maar verheft zich dan op eens hoog ten hemel, waar geest en liefde hoogtij vieren. | |
[pagina LI]
| |
de molenaars (mozes en paulus)
het gouden kalf
st. paulus de heremiet en st. antonius
st. maarten en de heidenen
een tweegevecht
de engel verlost st. pieter uit de gevangenis
vézelay. enkele kapiteelen van het schip | |
[pagina LII]
| |
vézelay. het vroeg-gotisch koor (± 1165-1206)
| |
[pagina 229]
| |
Cluny en Clairvaux.Vézelay volgde den regel van Cluny, de moeder-abdij van tweeduizend dochter-abdijen, over de Westelijke landen verspreid. Viollet-le-Duc erkent in het kunstminnend Cluny de ‘Moeder der Westersche Beschaving’. Naast het gewone handwerk op het veld, waaraan geen monnik zich mocht onttrekken, werden er alle kunsten en wetenschappen beoefend, de plannen gemaakt voor kerken en kloosters; er werd geschilderd en gebeeldhouwd, er werden boeken, missalen, psalmboeken gecalligrapheerd met sierlijke letters en rijke miniaturen; er werd onderwijs gegeven; er werden kunstenaars gekweekt onder de begaafde jongelingen hunner hoorigen; er werd vooral gezongen. ‘Zingen is de daad van dengene, die liefheeft,’ zei de H. Augustinus. Rein van harte, zongen zij in de vroege morgenuren en des avonds vóór zij slapen gingen, en op menig uur van den dag. De abdijkerk van Cluny, in het einde der XIe eeuw gebouwd, overtrof alle andere kerken in schoonheid en rijkdom. De orde achtte niets te goed, niets te kostbaar voor den dienst van God. In hare 2000 huizen, overal door Europa verspreid, werden op hare ingeving de schoonste kerken gebouwd. De vrome abt St. Hugues zeide: ‘Les belles choses sont un pressentiment du ciel’, de Christelijke lezing, vóór de letter van Keats' zinspreuk: ‘A thing of beauty is a joy for ever.’ Maar, tegen den geest van Cluny kwam eene reactie, van niemand minder dan van den H. Bernardus van Clairvaux, niet de stichter, maar een der eerste abten der orde van Citeaux, de onvermoeide prediker van eenvoud en zelfversterving, begaafd met de grootste wilskracht in een tenger lichaam, de poëet, die vrome gebeden en toespraken dichtte ter eere der H. Maagd, de fijne geletterde, aan wien geen meesterstuk der oudheid onbekend was, de edelman van hooge beschaving, die een leven leidde van ontbering en vermoeienissen, die droog brood at en op stroo sliep.- Aangetrokken door den strengen regel van Citeaux, trad hij tot de orde toe; later zelf abt geworden en stichter van Clairvaux, schreef hij een nieuwen regel voor, waarmede hij als met een stempel zijn geest aan de Cisterciensterorde inprentte. Wat het bouwen van kerken betrof, verbood hij alle versiering: noch schildernoch beeldhouwwerk; één enkel beeld wilde hij: het kruisbeeld en dan alleen van hout; alle weelde moest worden uitgesloten; geen hooge torens; een klein torentje op de viering, waar men een of twee klokken in kon hangen, was voldoende. Het geld dat men aldus bespaarde, kon men beter aan de armen geven. Tegen den rijkdom in de kerken, schreef hij de hevigste kritiek, eindigende met de woorden: ‘Vanitas vanitatum, sed non vanitor quam insanior’ of ‘IJdelheid der ijdelheden, maar minder nog ijdelheid, dan nutteloosheid’. Zonder den naam te noemen, begreep iedereen, dat de kritiek tegen de | |
[pagina 230]
| |
weelde in de kerken voornamelijk de abdij van Vézelay gold, die toen pas was ingewijd en van wier schoonheid de wereld vervuld was. Men moet het dus wel vreemd vinden in het transept van de kerk te Vézelay zijn levensgroot standbeeld aan te treffen en zich afvragen of het daar op de rechte plaats is. Vooreerst vloeide zijne kritiek, hoewel gestreng, voort uit zijn rijk hart, overloopend van Christelijke liefde en - al deelden niet allen zijne conclusies - iedereen eerbiedigde zijn genie, zijne eminente persoonlijkheid en in die persoonlijkheid de heiligheid zijner ziel.- Maar zijn beeld te Vézelay herinnert meer bepaaldelijk aan het bezoek dat Bernardus bracht aan de toen geheel nieuwe abdij op Palmzondag 31 Maart, 1146 om den kruistocht te prediken. De Koning, Lodewijk VII, voor het eerst met de later zoo vermaarde leliën uitgedoscht, de schoone Koningin Aliënor van Aquitanië, Suger, abt van St. Denis, minister, naderhand regent van het Koninkrijk, duizenden ridders in blinkende uitrusting, met hunne hoorigen, naast hen geschaard, de burgers der steden, allen hadden zich verzameld op den top en tegen de helling van Vézelay, waar St. Bernard, onder het geruisch der kastanjeboomen, hun in vlammende woorden toesprak. Allen namen het kruis aan en vertrokken in blijden moed. | |
Het koor en de apsis.In het jaar 1165 ongeveer, brandde het oude koor der abdijkerk af en werd geheel nieuw in de laatste jaren der XIIe eeuw weder opgebouwd. In een eeuw tijd zagen wij dus de drie verschillende deelen der kerk uit den grond verrijzen. Eerst het schip dat in 1104, toen de narthex, die in 1132 en eindelijk het koor dat in 1206 werd ingewijd. Schip en narthex waren nog geheel Romaansch; het koor was Gothiek. Sedert den bouw van den narthex, had men in het Koninklijk Domein eenige groote kerken gebouwd in den nieuwen stijl: Sens, waarvan het waarschijnlijk is dat de bouw tusschen 1135 en 1141 is aangevangen, St. Denis, wiens abdij in 1146 plechtig werd ingewijd, de Kathedralen van Noyon en Laon, wier bisschoppen bij de plechtigheid tegenwoordig waren en dadelijk daarna hunne Kathedralen in den nieuwen stijl wenschten te herbouwen. En in 1163 legde Paus Alexander II den eersten steen van de Kathedraal van Parijs, een der heerlijkste gebouwen van alle tijden. Wie was de bouwmeester van het nieuwe koor van Vézelay? Men weet er niets van. Het is echter waarschijnlijk dat hij de Notre-Dame-de-Paris heeft gezien, of althans de plannen van den bouw. Dit koor is een der eerste uitingen van den nieuwen stijl in Bourgondië en al bemerken wij met onze oogen, die de volmaaktheden van Reims en Amiens zagen, sommige onhandigheden, wij hebben er dit koor te liever om, want het teekent het onversaagde pogen van den kunstenaar, die met zoo groote liefde heeft gearbeid. Vooreerst zocht hij een mooien harden steen en verwierp alle groeven in | |
[pagina 231]
| |
de nabijheid, om te Contarnoux, op meer dan dertig kilometer afstands eene prachtige zeer witte, zeer harde steensoort te vinden. Men bedenke met hoeveel moeielijkheden het transporteeren van zware materialen gepaard ging; sommige steenblokken van het koor hebben een inhoud van vier kubieken meter. Wij zien thans vlak naast elkander het schip in Romaanschen en het koor in Gothieken stijl. Het valt dadelijk op, hoe licht dat koor is, vergeleken met het schip. Men had dan ook uit het Noorden de dragende kruisbogen ingevoerd, die meer kracht bezitten dan de zwaarste Romaansche gewelven. Deze kruisbogen noemde men, naar het Latijnsche werkwoord: ‘augere’ augief- of ogiefbogen, hetgeen zeggen wil versterkingsbogen. Door ze onder de ribben van een kruisboog aan te brengen, kan men de gewelfkluizen die thans hoofdzakelijk vulling worden, veel lichter metselen. Deze ogiefbogen met de dwarsbogen en de muraalbogen, te samen rustende op de pijlers, vormden een groot en sterk geraamte, dat zonder verdere vulling desnoods alleen kon blijven staan; de dikte der muren kon veel verminderd worden; groote vensters konden worden aangebracht, die het daglicht met breede stroomen in het kerkgebouw deden vallen. In plaats van de zware pijlers van het schip en van den narthex, heeft men in het koor veel lichtere kolommen geplant, zooals er in de Kathedraal van Parijs staan. Zes dezer kolommen dragen de arcaden van het hemicycle; vier dikkere de arcaden der beide rechte traveeën, die het koor met de viering verbinden. Boven deze arcaden loopt een triforium en daarboven zijn de vensters onder de hooge gewelven. Een kooromgang, wier gewelven, evenals die der kranskapellen op ronde kolommen rusten, met lichtere kolommetjes gekanteeld, vervolgt de beide zijbeuken van het schip. De vloer van het koor is iets hooger dan dat van de kooromgang, want daaronder bevindt zich een crypte, half-Romaansch, half-Gothiek, overblijfsel van het verbrande koor, vergroot tijdens den bouw van het Gothieke. De lijnen en verhoudingen zijn harmonieus, het beeldhouwwerk der kapiteelen is, als dat van Parijs, bladerwerk, naar de natuur gevolgd. Toen het koor een paar jaar oud was, constateerde men een begin van verzakking en was toen genoodzaakt van buiten luchtbogen aan te leggen (arcs-boutants). Deze volmaken het systeem der Gothieke bouwkunst. Een hoog schip met lagere zijbeuken kan het zonder arcs-boutants niet doen en het is hunne werking, die het mogelijk heeft gemaakt al hooger en hooger de gewelven ten hemel te heffen. Zoo waren dan de drie deelen dezer kerk beurt voor beurt gereedgekomen: De geheele kerk heeft nu eene lengte van honderdtwintig meter, waarvan tweeëntwintig voor den narthex, tweeënzestig voor het schip en zesendertig voor het koor. De hoogte van schip en narthex bedraagt bijna twintig meter en van het koor tweeëntwintig. Iets later dan het koor werd een kapittelzaal gebouwd in het verlengde van het transept, zuidwaarts; deze zaal is niet zeer hoog, want er is een tweede | |
[pagina 232]
| |
zaal boven, maar anders gelijkt de bouwtrant op die van het koor. Daar de kapittelzaal niet zeer groot is en derhalve gemakkelijker kan verwarmd worden, wordt die in den winter voor kerk gebruikt. | |
De vernieuwing van den voorgevel in de XIIIe eeuw.In het midden der XIIIe eeuw wenschte men een einde te maken aan de geheel onvoldoende verlichting van den narthex. Daartoe maakte men het plan den voorgevel van groote vensters te voorzien en tegelijkertijd aan de bouwkundige détails en het beeldhouwerk een gothiek aanzien te geven. Men heeft dit werk niet ten einde toe volvoerd en het halverwege laten liggen. Een onzer platen geeft den toestand weer, waarin Viollet-le-Duc deze façade gevonden heeft, die toen op invallen stond; de andere wat hij er van gemaakt heeft. De hoofdzaak: de gothieke middelvensters bleven bestaan, maar de half afgemaakte arcatures en klaverlijsten heeft hij verwijderd; dit was de beste oplossing. Bezien wij thans deze façade in haar geheel: Acht treden leiden ons tot de drie Romaansche kerkportalen, waarvan de tympans modern zijn. Alleen de Zuidertoren bevat klokken en wel op de derde étage, die men bij de verbouwing in Gothieken stijl afmaakte; de andere étages zijn beide voorzien van twee Romaansche vensters; de eerste bovendien van drie arcatures. De Noordertoren heeft slechts ééne étage. Deze verbouwing had ten doel licht in den narthex te verspreiden; maar men maakte een zeer zonderlingen gevel, zooals ik er geen anderen ken, geheel in den vorm van een groot Gothiek venster; de opgaande ronde lijnen hebben met de constructie niets te maken; het dak dat er door verborgen wordt is een gewoon schuin dak met rechte lijnen geconstrueerd. Vreemd is ook de eigenaardige dispositie van dit bouwwerk, dat van boven geheel van steen is en van onderen van glas; de zware steen schijnt te steunen op het broze glas. Overigens is deze gevel met hoogst merkwaardig beeldhouwwerk, versierd. Eene bladerlijst, samengesteld uit pieterselie en chrysanthemen legde men in 1240 om de oud-Romaansche bogen, als breede slingers, in krachtige lijn rondloopend om zich zelven en met meesterhand gebeiteld. Het bovenste deel bevat vijf nissen; in de middelste staat het zwaar beschadigde beeld van God den Vader; rechts een buitengewoon goed beeld van de H. Maagd geheel afwijkend van de gelijktijdige beelden te Parijs of te Reims; de fijne trekken van het gelaat, het gemis van alle symmetrie in het kapsel, de glimlach om den mond, maken dit beeld zeer aantrekkelijk. Wij hebben hier te doen met een der vroege manifestaties der Bourgondische school, waar naderhand het Vlaamsche en het Hollandsche element zich met kracht zullen doen gelden. Aan den linkerkant van God den Vader vinden wij het beeld der H. Magdalena en twee reusachtige engelen aan weerszijden. Onder elke nis is een langwerpig venster aangebracht; alle vensters zijn door hooge fijne kolommetjes van elkander ge- | |
[pagina LIII]
| |
vézelay. kapittelzaal (xiie eeuw)
vézelay. westgevel (xiiie eeuw) naar een teekening van viollet-le-duc ± 1840
vézelay. westgevel (gerestaureerd)
| |
[pagina LIV]
| |
vézelay. kooromgang (xiiie eeuw)
vézelay. een der lage zijbeuken van het schip (1096-1104)
vézelay. de vroeg-gotische apsis (± 1165-1206)
| |
[pagina 233]
| |
scheiden en tegen elk kolommetje staat een beeld. Wij vinden er de beelden der beide St. Jans, van St. Pieter, van St. Paulus en van St. Benedictus, den stichter der orde. Alle beelden zijn krachtig van houding. Niettegenstaande de gemakkelijke kritiek, maakt deze façade een grooten indruk en bovendien schijnt thans in den narthex het volle daglicht, dat ons in staat heeft gesteld het prachtige tympan van het Pinksterfeest te bewonderen. | |
Oproer onder de burgers van Vézelay.Men moet niet denken dat het leven te Vézelay in al die eeuwen vreedzaam en rustig is afgeloopen. De abdij, die in 867 een charter van den Paus kreeg, waarbij hare volkomen onafhankelijkheid gewaarborgd bleef, wilde deze tegen iedereen handhaven, zonder het minste druppeltje water in haar wijn te doen. De hertog van Nevers maakte aanspraken op de suzereiniteit over Vézelay; de bisschop van Autun op de jurisdictie, maar, fier op hun eigen onbeperkt gezag, weigerden de monniken steeds op de meest arrogante wijze ook maar het minste toe te geven. Zij antwoordden met zekere spitsvondigheid aan hun bisschop, - pardon aan den bisschop, dat zij wel in zijn bisdom waren, maar niet van zijn bisdom. Hoe zij het stelden met Cluny, die hun den regel gegeven had en dus op eene zekere geestelijke voogdij recht had, weet ik niet. Maar de hertog van Nevers liet het er niet bij; de bisschop van Autun evenmin. De eerste verstond zich met de burgers van Vézelay en wist hen door mooie beloften tot wederstand te brengen. In plaats van te begrijpen dat hun welvaart van die der abdij afhankelijk was, staken zij een goeden dag het klooster in den brand en vermoordden den abt Artaud (1106) den stichter van het schip der kerk. Maar de monniken wisten den opstand te dempen. In 1152 echter gingen de burgers op nieuw aan het revolutie-maken; zij plunderden het klooster en verjaagden den abt Pons de Montboissier, die drie jaren in ballingschap bleef. De Paus en de Koning kwamen tusschen beiden en de broeders van Vézelay kregen hun abt weer terug. Deze geschiedenis, vooral zoo merkwaardig omdat, over het algemeen, de burgers zich veel beter met de geestelijke dan met de wereldlijke overheden verstaan konden, levert eene belangrijke bijdrage tot de geschiedenis van het ontstaan der gemeenten. De bekende historicus Augustin Thierry verhaalt haar uitvoerig in de 22e, 23e en 24e zijner ‘Lettres sur l'Histoire de France’. De opvolgers van Pons de Montboissier, door de ondervinding geleerd, trachtten zich in het vervolg te verstaan met de burgers. | |
Het verval der bedevaarten. Slot.In het laatst der XIIIe eeuw trof de abdij een erger onheil. Het bezit der relieken der H. Magdalena was hare grootste aantrekkelijkheid, de reden der talrijke pelgrimstochten. Zooals wij verhaalden, was de monnik Babelon op last van Girard de Roussillon deze relieken in de kerk van St. Maximin | |
[pagina 234]
| |
gaan halen. Als heer van Provence had Girard het volste recht niet alleen deze order te geven, maar de invallen der Mooren op de kusten der Middellandsche Zee maakten het raadzaam zulke kostbaarheden in veiligheid te brengen. Maar in 1280 kwamen die van St. Maximin beweren, dat de overoude sarcophaag niet leeg was, maar een gebeente bevatte dat niets anders kon zijn, dan de befaamde reliek der H. Magdalena. En een polemiek ontstond over de questie der echtheid der eene of der andere reliek; nooit werd men het eens, maar de pelgrimstochten naar Vézelay verminderden hoe langer hoe meer. Om deze reden staakte men toen dan ook het werk van de façade. Wij behoeven de questie: wie van beide relieken de echte was, niet meer te stellen. Mgr Duchêne, prins van de Kerk en prins van de wetenschap, een der meest begaafde discipelen van Fustel de Coulanges, heeft in de ‘Annales du Midi’ voor goed bewezen dat de legende, volgens welke Lazarus, Magdalena en hun groep in de Provence hebben gewoond, op geen enkelen grond berust. Deze heiligen waren in het Westen alleen bekend door het Evangelie en hadden nergens eene legende, noch eenig bizonder heiligdom vóór de helft der XIe eeuw. In alle stukken van vóór dien tijd, leest men, dat de abdij van Vézelay onder de bescherming staat van den H. Verlosser, van de H. Maria en van de Apostelen Petrus en Paulus. Eerst in een stuk van 1110 spreekt Richard, pauselijk legaat voor het eerst van de H. Magdalena. Nog een paar eeuwen bleef Vézelay, zoo goed gelegen, eene plaats van handel en jaarmarkten, maar de abdij verloor gaandeweg hare beteekenis, totdat een bul van Paus Paulus III haar in het jaar 1538 seculariseerde. De Koning benoemde nu de abten, die dikwijls nooit te Vézelay vertoefden en de inkomsten met die van andere beneficiën cumuleerden. En de abdijkerk werd eene collegiale kerk. In het begin der XVIIIe eeuw brak men de conventueele gebouwen af en bouwde aan den Noordkant een nieuw klooster. De Revolutie liet dit op zijn beurt afbreken en maakte van de kerk een Tempel der Rede. Liet men danseuses uit Parijs overkomen om de rollen der godinnen te spelen, of namen boerenmeisjes uit den omtrek de rollen op zich? Ik ben er niet achter gekomen.
Hoe van 1840 tot 1860 Viollet-le-Duc de restauratie ter hand nam, verhaalde ik reeds. In 1876 herleefden de pelgrimstochten van 22 Juli (het feest der H. Magdalena); in 1925 kwamen er 8000 pelgrims uit allerlei streken en werd de kerk, die parochiekerk geworden was, tot de waardigheid van basiliek verheven.
Een nieuw kruis is opgericht op de plaats, waar Bernardus heeft gepredikt en het wonderbare kerkgebouw staat hechter dan ooit overeind te midden van den weelderigen groei der kastanjeboomen, die meewuiven, wanneer de klokken de Angelus doen weerklinken over de hellingen van Vézelay. |
|