Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 43
(1933)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina XLV]
| |
uit: a.m. hammacher, de levenstijd van antoon der kinderen. twee deelen uit het raam in het beursgebouw van berlage (mei 1903) te amsterdam
| |
[pagina XLVI]
| |
joep nicolas
opaline paneel (1932) | |
[pagina 213]
| |
gekomen. De afstand tusschen den bouwersgeest van Berlage en den ambachtelijken zin van Der Kinderen die de ramen maakte voor de Beurs, was spiritueel toch wel zéér groot (wij zien dat nu hoe langer hoe sterker) al raakten zij elkander op dit eene punt: dat bouwkunst en ambachtskunst bijeen hoorden. De wensch was ook toen vader van de gedachte, en deze paar tientallen jaren hebben geleerd dat een verwarrender verdeeldheid dan nog was erkend of ontdekt, zou moeten worden doorleefd, voordat, wie weet wanneer, de overtuigende symptonen kunnen worden verwacht van een waarlijk saambindenden stijl. Hoe veel, véél te vroeg is daarvan niet gerept! Dit wil niet zeggen, dat niet altijd de bouwkunst, ook in onzekeren groei, ook thans, een grooten en richting gevenden invloed heeft op de toegepaste kunsten. Doch met haar eigen verdeeldheid en rustelooze problemen biedt zij den aanverwanten kunsten niet het terrein waarop deze zich snel tot een gelijkgerichte en homogene vormgeving zouden kunnen ontwikkelen. En wij zien dan ook hoe te vroeg gelegde banden worden losgemaakt. Van een beeldhouwkunst zoo leerstellig aan de architectuur gebonden als een twintig, dertig jaar geleden werd verlangd en wel gekweekt, is weinig meer over. Wand en glasschildering nemen een vrijer allure, gaan (als bij Joep Nicolas het geval is) in de richting eener onbekommerd-persoonlijke en vrije kunstuiting. Dit geeft wel een heel opmerkenswaard tijds-gevoel, de ontwikkeling onzer toegepaste kunst te volgen langs beide banen. Zoo telt de tentoonstelling van toegepaste kunst in het Stedelijk Museum te Amsterdam, welke thans te zien is, twee inzendingen, die elk een ontwikkeling in andere richting brengend, beide den eigenaardigen toestand illustreeren. In beide wordt de vraag van het verband met de architectuur op geheel andere wijze beleefd. Daar zijn de stoffen van de weefster K. van der Myll Dekker, de eerste Nederlandsche die in weefwerk toont volkomen verwant te zijn aan de moderne binnenhuisarchitectuur en gericht naar de moderne techniek. Handwerk, waarin niet de verteedering om wevershandwerk, historische of volksche bekoring en ook niet de lust van den decorateur, noch de zin voor het picturale (die niet altijd een deugd is), doch functie en techniek en materiaal de werkwijze beheerschen; de technische kennis en vindingrijkheid niet aan de meer nabij en persoonlijk bevredigende momenteel wisselende nuancen, doch aan de verwezenlijking van stof, stofkarakter en stofhoedanigheden wordt dienstbaar gemaakt. Waarbij het naderen van het machinale als kwaliteit is aan te merken, omdat de machinale productie zich langs dezen weg aan handwerk vernieuwt. Deze stoffen met hun combinatie van gouddraad en ongebleekt linnen, hun inslag van donker en doorzichtig cellofaan hebben als bespannings- en gordijnstoffen door techniek, kleur, karakter verwantschap met de moderne architectuur. Wie het wezen van het moderne meubel, de moderne binnenhuisverzorging, haar metaal, haar glas, haar kleur, haar wanden verstaat voelt deze affiniteit. Zie bijvoor- | |
[pagina 214]
| |
beeld de zilverige gordijnstof van doorzichtig cellofaan met crotté kunstzijde, en de meubelstof van linnen en blank siriusgaren (een op paardehaar gelijkende kunstzijdedraad). Bij dit technisch verantwoord gericht-zijn op functioneel-aesthetisch resultaat zich voegend in moderne interieur-conceptie, is het nuanceerende en licht tot zeker primitivisme geneigde handwerksche effect om zich zelf geen doel. En dezelfde tentoonstelling brengt een paneel van Joep Nicolas, waarin glas als wanddecoratie wordt gebezigd. Hier wordt de zekere stugheid van het glasmozaiek verlaten om een archaïseerenden bijsmaak te ontgaan en om vrijer te zijn in de soepele, dynamische, directe uitingswijze van den modernen kunstenaar. In zekeren zin dus het tegengesteld verschijnsel: een voor toepassing in wand en ruimte stellig bestemde techniek die de mogelijkheiden van het handwerk vermeerdert tot onbelemmerd persoonlijke uiting, de levensovervloed die naar leerstellige gebondenheid in de allerlaatste plaats vraagt en in de ‘toegepaste’ kunst de bewegingsvrijheid van de ‘vrije’ verlangt. Nicolas wil werken met zijn glas op alle manieren, met brandverven en etstechniek, de oude musivische werkwijze en de snelle lijnvoering van den modernen mensch. Hij bezigt een ingebrande grisaille-schildering op opaline glas, werkt met glas-lagen die hij afetst, en geeft den fond den glans van achter transparente stukken gebracht zilver. En zoo brengt hij het paneel in den wand, zooals de schilder er zijn schilderij brengt. Dit paneel is sober in zilver, wit en grijzen. Een H. Hart-medaillon in het hospitaal van Sittard, een opaline-stuk van 2.80 hoogte, gehangen in de boog van de kapel twaalf meter boven den grond, is daarentegen zeer weelderig, ornamentiek van bourgogne-rood op zilver, met steenen van relief-glas daartusschen smaragdgroen en amethystkleurig; een aureool van gedreven koper. Een gewijd sierstuk, los van de omgeving, zelfstandig. De overgang daartoe is gemakkelijk; de aanwezigheid in zich zelf gerechtvaardigd. En de architecten? Le Corbusier, Mallet Stevens die het bewust op vereeniging met de architectuur gerichte decoratieve afwijzen, aanvaarden Nicolas. Dit is niet zonder logischen en aesthetischen grond, en om deze ervaring op te doen was waarschijnlijk noodig, dat een uiteen-wijken tot uitersten voorafging. Wie zal zeggen wanneer en hoe de rust komt, waarin uit de schijnbaar onverzoenlijke tegenstellingen de verborgen eenheid zich openbaart die voorvoeld wordt ondanks alles? Doch dit is wel klaar en zeker: dat de wegen der ontwikkeling andere zijn dan in de dagen van Van Reesema's en Nierstrasz' ‘Spinnewiel’ en Der Kinderen's ‘Zonnebloem’ werd voorzien en dan op een plattegrond van historie, theorie en leerstellingen kan worden aangewezen. W.F. Gouwe |
|