of iets te betrappen hem vaalbleek en gorig 's morgens voor dag en dauw uit het bed, deed hem sluipen vies en onuitgeslapen, op vilten pantoffels door de gang.
Toen vormde zich een driehoek, kwaadaardig maar zuiver gesteld.
Ludwig - Mama - Alfonsine.
Een vreemde, gespannen toestand trad in tusschen drie menschen.
Dat waaraan je niet dorst te raken, de eer van een meisje lag tusschen hen.
In deze, hun benauwdheid, werd Ludwig verwaand, oppermachtig, mama's leven een gang op stekende naalden wel scheen en de dochter met haar bewegelijk roode mondje leek droomeriger met den dag.
Er waren lieve dingen.
Souvenirs.
Monsieur Dufour was zoo smachtend bekoorlijk geweest. Hij leerde haar ‘parler et chanter le français’. En bij deze gedachte vertrok zij het roode mondje wel even.
Zoo werkten drie menschen bedroevend op elkaar in.
Ludwig beïnvloedde mevrouw diabolisch.
Mevrouw bebroedde haar teere fatsoen.
Alfonsientje dacht niet, ze was een schichtige hinde gelijk.
Dan, mevrouw fel en verbeten in haren benauwden staat, Ludwig buigend maar onverdroten, schoven ze den ‘Herr von und zu’ op het meisje aan.
En tegenover dit ijzeren bolwerk, och, zwak Alfonsientje, wat was jij?
Monsieur Dufour had een stem als een seraf; hij was zoo een hupsche eenvoudige mensch.
De benauwdheid steeg met den dag.
‘Och bitte! saget doch Heinrich’ bad de ‘Herr von und zu’.
Er werd reeds over den trouwdag gepraat.
Vooral Alfonsientje in hare nooddruft, ze vreesde wel zeer.
Met de trekschuit - met de diligence - te Lubeck op 't schip.
Ze dacht maar niet verder. Poltawa in Polen is zoo ver. Alfonsientje, contemplatief klein artiestje, verdroomde den dag.
En wat waren dat ook voor dagen.
In het tuintje bloeiden de vroege herfstbloemen uitbundig in felle kleuren. En vaardig koersten de schepen op de gracht.
Iets van afscheid is in deze te rijke pracht; ze kan niet duren. De kleuren zijn te verrukkelijk op de booten - oker, oranje, warm rood en bruin, dan weer blauw, koud als een lemmet. Nooit als deze dagen hebben de vaantjes zoo druk gekoerst.
Op fluweelen voeten, valsch en onhoorbaar trad de trouwdag aan. De bruidsjapon in haar blanke tooi lag boven op bed.
‘Stakkerd,’ dacht mama, dwars door haar hardheid heen.
Want mama was ook moeder, nietwaar?