Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 43(1933)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 177] [p. 177] Droomen door Hélène Swarth I 'k Verzelde een knaap, al stervend, naar een land, Waarvan ik niet, hij wel, de taal verstond. Beschermend, liefde als van een moeder bond Mijn lot aan 't leven van dien zielverwant. Zoo hij genezing nooit doch dood daar vond? - Bang in mijn hand lag, heet van koortsebrand, Zijn ál te witte diafane hand. Zijn oogen kussend, tranen dronk mijn mond. De kerkklok luidde, in 't grijze morgenlicht En uit die droomtaak, ál te zwaar voor mij, Verrees ik, eenzaam weer, verlicht en vrij. Doch, héél den dag, aanschouw ik, bleek en droef, Als een verwijt, dat stervend aangezicht - En 't is mijn mond of 'k nog die tranen proef. [pagina 178] [p. 178] II Vóor 't huisje stond de Moeder, grijs en oud. Doch blonk in starren blik en bleek gelaat De vrede niet van wie dra sterven gaat. Leeg bleef de weg, die golfde langs het woud. Zij sprak tot mij: ‘Aleer het is te laat Zal ik tot háar gaan.’ Toen, van stof omgrauwd, Naderde een meisje in 't zwart, als één, die rouwt Om zielverschroeiende' ónverzoenden haat, Gekromd en weenend, worstlend met den wind - Doch toen de Moeder de armen opensloeg, In heilig zwijgen, 't wanklend zwijmend kind, Zoo lang vervreemd, den drempel óver droeg En 'k zag hoe sterk en trouw een Moeder mint, Verdween ik en ontwaakte - Ik zag genoeg. Vorige Volgende