Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 43
(1933)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
De abdij van Vézelay
| |
[pagina 159]
| |
welluidende stem, kort daarop helaas! voor goed verstomd, wist hij de projecties te animeeren; op eens sprak hij over de Romeinsche wegen en, zonder dat iemand er op was voorbereid, riep hij luide den naam van zijn vriend Joseph Bédier, die de groote beteekenis dezer straatwegen voor de geschiedkundige wereld in het licht had gesteld. Evenals zijn Meester: Fustel de Coulanges had hij eene waarheid gevonden en verdedigd, die thans algemeen wordt aangenomen. Maar ziet! Leg de kaart van dit Romeinsche wegennet naast die van de XIXe eeuwsche spoorwegen en gij ontwaart dat zij in hoofdzaak met elkander overeenkomen! Vidal de la Blache noemde Frankrijk de brug, die van de Middellandsche Zee voert naar den Atlantischen Oceaan: een zeer breede brug, waarop diverse wegen waren getrokken; de voornaamste loopt door de vallei van den Rhône, daarna door die van de Saône, tot het Noorden van den Morvan, de met dichte wouden begroeide bergstreek, laatste uitlooper der centrale Fransche hoogvlakte; keert zich, om de hooge Vogezen te vermijden, naar het Westen - daar ligt Vézelay - en neemt dan de vallei van de Seine naar den Oceaan. Vézelay, op dien hoofdweg gelegen, was tevens een knooppunt van vele andere wegen, die uit het Noorden en het Zuid-Westen elkander daar ontmoeten; door deze ligging was het als voorbestemd eene plaats van beteekenis te worden; dat is het dan ook gedurende eenige eeuwen gebleven; maar in de XIXe eeuw toen men de spoorwegen aanlegde, had het alle beteekenis verloren; de lijn der P.L.M. moest langs Dijon loopen, de vroegere hoofdstad van Bourgondië en aan Vézelay werd niet meer gedacht; er bestaat alleen een zijlijntje met een klein stationnetje op 10 km afstand, vanwaar tweemaal per dag eene oude afgedankte rammelkast naar de eertijds zoo beroemde en welvarende plaats sukkelt. | |
Op weg naar Vézelay.Wij bezochten Vézelay met goede vrienden en in hun auto. De weg er heen is zeer mooi. Eerst volgden wij de heerlijke dreven van het woud van Fontainebleau, toen, langs de oevers der romaneske Yonne tot Sens en Auxerre, waar wij den dag verbleven; daar kronkelt zich de rivier om den hoogen groenenden heuvel, waar de torens der kerken tusschen uitschieten. Wij wilden overnachten te Avallon, vreezende voor het boeren-logement van Vézelay, en stapten af in hetzelfde hôtel en sliepen in dezelfde kamer, waar Napoléon den nacht doorbracht van 16 Maart, 1815, op zijn tocht van Elba naar Parijs. Avallon is eene oude vesting, zeer hoog gelegen, te midden van het omringende landschap; het bezit nog een goed deel zijner stadsmuren; eene wandeling op de omliggende buitensingels - stijgen en dalen en verdwalen, want behalve een twijfelachtige maneschijn, was alles pikdonker - verbond het avontuurlijke met het genoegelijke! Den volgenden morgen vroeg op; welke heerlijke natuur: wij rijden langs smalle wegen, | |
[pagina 160]
| |
waar wij met de hand de naakte, hooge, vuurroode rotswanden kunnen aanraken; terwijl wij aan den anderen kant murmelende kleine riviertjes langs allerlei weelderig groen en geboomte zien vlieten. In de verte bespeuren wij boven op den berg de torens der abdij; dan weer op de hoogte, dan weer door de vallei, bereiken wij Vézelay. Langzaam langs stijgende wegen, waar de bouwvallen van middeleeuwsche vestingwerken afwisselen met aardige oude huisjes, komen wij boven tot voor de oude merkwaardige kerk, die eenzaam op den berg tusschen wuivende kastanjeboomen hare grijze gewelven ten hemel heft. | |
De legende van den stichter.Slaan wij het beroemde werk op van Joseph Bédier, waar hij het chanson de geste van Girard de Roussillon behandelt. Het oudste bekende handschrift (1150-1180) kwam tot ons in een taal die het midden houdt tusschen het Provençaalsch en het Fransch; het is eene copie van een ouder handschrift dat verloren is. Ziehier de korte inhoud: ‘Koning Karel en Girard de Roussillon, zijn vazal, vriend en wapenbroeder, verbonden zich om samen de Saracenen te bestrijden voor Rome. Girard was een machtig vorst, hij beheerschte Bourgondië, Provence en andere landen bezuiden de Loire. Toen zij door hun moed en dapperheid den vijand op de vlucht hadden gedreven, beloofde de Keizer van Constantinopel hun zijne beide dochters tot vrouw. De oudste, Bertha, zou Koning Karel huwen, de jongste Elissent Girard. Girard vertrekt om de zusters af te halen. Zoodra hij en zijne bruid elkander ontmoeten, ontstaat er tusschen hen eene ideale liefde, die tot den dood beider zielen zal verbinden. Maar Koning Karel, die hen tot Beneventum tegemoet reist, laat zijne keuze vallen op de uitverkorene van zijn wapenbroeder en huwt haar. Girard huwt Bertha, het hart vol wrok en sluit zich op in zijn kasteel van Roussillon. Karel, door ijverzucht gekweld en wrevelmoedig tegen zijn machtigen vazal, begint een oorlog tegen hem en belegert hem in zijn kasteel van Roussillon. Maar terwijl het gedruisch van gevechten en veldslagen de bladen vullen van het lied, lezen wij aangrijpende episoden van liefde en trouw der beide vrouwen. De liefde tusschen Girard en Elissent vermindert geen oogenblik, blijft ideaal, rein en zondeloos, innig gevoeld, maar niet bekend, de harten vervullend, maar onuitgesproken.... Bertha is teeder aan haar man gehecht, is hem trouw (en hij haar) en offert voortdurend zich zelve voor hem op; zij is zijn troost en steun bij zijn ellende en ondergang. Niettegenstaande zijn moed en volharding wordt hij te Valbeton aan de oevers der Cure geheel verslagen; hij heeft alles verloren; zijne goederen worden verbeurd verklaard, en hij is verplicht het land te verlaten voor verre ballingschap. Door zijne trouwe Bertha vergezeld, trekt hij zich in een woud over den Rijn terug, waar beiden in eene armzalige hut als | |
[pagina XXXVII]
| |
abdijkerk van vézelay. het romaansche schip (1096-1104)
| |
[pagina XXXVIII]
| |
vézelay. het tympan (± 1100)
vézelay. deelen van het tympan. links: de “panotti”. volk met zeer groote ooren. rechts: de armeniërs met schoenen als voetbankjes
| |
[pagina 161]
| |
kolenbranders hun leven voortzetten. Na tweeëntwintig jaren, krijgen zij eindelijk verlof naar Frankrijk terug te keeren. De Paus had den vrede hersteld. Koning Karel verbeidde hen aan zijn hof, dat te Orléans gehouden wordt. Het is juist Goede Vrijdag; zij spoeden zich naar de Kathedraal van het Heilig Kruis, vallen op de knieën en smeeken om vergiffenis. Girard geeft daarna aan de Koningin den ring terug, dien hij nooit had willen afstaan; Elissent verheft zich van haar zetel, neemt den ring aan en kust dien zeven malen. Koning Karel vergunt Girard en Bertha naar Roussillon terug te keeren en stelt hen weder in bezit hunner goederen. De laatste jaren van hun leven wijden zij aan vrome werken en aan de stichting van twee abdijen; eene dezer onder het patronaat van St. Pieter te Valbeton aan de Cure, waar de Koning hem verslagen had. (“Core, a dolore cordis” of “In het hart, door het lijden van het hart”.) Naar den naam van den berg aan wiens voet deze abdij werd gebouwd, noemde men haar St. Pierre of St. Père de Vézelay. Girard en Bertha werkten zelven mee aan den bouw; Bertha mengt de kalk met grooten eerbied, want de abdij zal de relieken ontvangen van de H. Maria Magdalena, die op last van Girard door den monnik Badelon uit de kerk van St. Maximin in de Provence zijn gehaald.’ | |
Overzicht der bouwperioden.In de laatste jaren der IXe eeuw werd deze abdij door de Noormannen verwoest. Men verplaatste haar naderhand naar den top van den berg; daar staat zij thans nog. Zij werd bevolkt door monniken, die den regel volgen van den H. Benedictus. Hoe deze eerste abdij-kerk er uit zag is niet uit te maken. Gesticht aan het einde der IXe eeuw, moet zij natuurlijk in Carolingischen stijl zijn opgebouwd. Wij hebben echter noch eene afbeelding, noch de minste beschrijving er van. Hugues le Poittevin, een der monniken van Vézelay uit het midden der XIIe eeuw, schreef een kroniek, waarin van een vroegeren bouw niets voorkomt; het oudste, dat hij over eenig bouwwerk schrijft is deze korte zin: ‘Dedicatio ecclesie Viceliaci ab abbate Artaldo edificate. 1104’. ‘Inwijding der kerk van Vézelay, gebouwd door abt Artaud, 1104’. Deze aanduiding heeft betrekking op het schip der kerk alleen. Wanneer wij het geheele gebouw overzien, bemerken wij aanstonds dat het in drie tijdvakken is opgebouwd. Eene oudere kerk bleek tegen het einde der XIe eeuw te klein om de menigte pelgrims te bevatten, die driemaal per jaar: met Paschen, met Pinksteren en op den feestdag der H. Magdalena (22 Juli) naar Vézelay trokken en men besloot derhalve de kerk belangrijk te vergrooten. Men bouwde toen aan de oude apsis, het thans nog bestaande schip. Twintig jaren later vergrootte men de kerk weder, door vóór het schip een narthex te bouwen en toen aan het einde der XIIe eeuw de oude apsis door brand was vernield, bouwde men een nieuwe. Het is zeldzaam dat men in | |
[pagina 162]
| |
één zelfde gebouw drie deelen aantreft, - waarvan elk op zichzelf een geheel vormt - en die gezamenlijk tot eene zoo harmonieuse eenheid zijn gekomen. | |
De bedevaarten.Deze vergrootingen werden noodzakelijk, toen tegen het einde der XIe eeuw Vézelay als bedevaartplaats een naam kreeg aan Compostella gelijk; zoodra het ruchtbaar werd dat de vrome monniken er het gebeente der H. Maria Magdalena bewaarden, kwamen de pelgrims bij duizenden. Er was geen plaats in het stadje, om allen te herbergen; de inwoners verhuurden den grond, met stroo bedekt, waarop men den nacht mocht doorbrengen, tegen zooveel per vadem. De handel volgde zooals overal den pelgrimstroom; Vézelay werd een centrum, een stapelplaats van goederen, een jaarmarkt, een kermis. De jongleurs, de menestreelen zongen er liederen ter eere der H. Magdalena en vooral het lied van ‘Girard de Roussillon’. De stad werd door een kolossalen muur omringd van 2.100 meter lang, acht tot tien meter hoog en twee tot drie meter dik. De grachten zijn thans droog en beplant, maar groote brokken muur met de oude poorten bleven staan. De legende der H. Magdalena legde den grondslag van het onmetelijke succes van Vézelay. Men verhaalde dat zij na de Verrijzenis van den Zaligmaker met hare zuster Martha en haar broeder Lazarus, den vriend van Jesus, Die hem uit den dood had opgewekt, in een schuitje zonder roer waren gezet, dat zij, op de Middellandsche Zee rondzwalkende in Egypte aankwam, waar eene heidin, Sarah, hen diende en verder in het schuitje met hen meevoer. Eindelijk kwamen zij aan de Camargue, op de plaats waar thans de oude versterkte kerk staat der Saintes-Maries-de-la-Mer; daar scheidden zij om ieder in zijne richting het Evangelie te gaan verkondigen. Sarah bleef in de Camargue en haar gebeente is in deze kerk bewaard; tot den huidigen dag komen daar eenmaal per jaar, op den dag van haar feest, alle soorten Romanichels, Zigeuners en rondreizend volk bijeen om haar als hunne Patronesse te vereeren en daarna tot de keuze van een koning over te gaan. St. Martha ging tot Tarascon, waar zij den draak (den Tarasque) overwon. St. Lazarus trok naar Bourgondië, waar hem vele heiligdommen zijn toegewijd. De H. Magdalena verbleef in de Provence in een grot van La Baume en werd in een sarcophaag in de kerk van St. Maximin bijgezet. Girard de Roussillon kende de plaats en zond een monnik, Babelon om het gebeente te halen en het te Vézelay te bewaren. Zoo luidt de legende. Wat zegt de historie? Helaas! .... Maar betreden wij eindelijk het prachtige gebouw, dat zonder de legende nooit bestaan zou hebben. | |
Het schip.Een blik op de afbeelding is voldoende om ons onder den indruk te brengen. Maar hoe groot is onze ontroering, wanneer wij binnentreden en dat | |
[pagina 163]
| |
schoone schip hoog zien welven boven onze hoofden. Tien breede traveeën toonen hunne halfronde dwarsbogen met afwisselende zwarte en witte boogsteenen opgemetseld, die zich boven elkander verheffen en met de hooge pijlers het heiligdom encadreeren dat in de verte schittert van het witte licht zijner blanke muren. Elke travee is van boven afgesloten door een Romaansch kruisgewelf, welks ribben den zijdelingschen druk naar de vier steunpunten moeten overbrengen. Het gewelf wordt tegen den hoogen muur gedragen door muraalbogen, zooals eerst aan het einde der XIIe eeuw bij het veldwinnen der gothiek algemeen zou worden. Deze muraalbogen zijn met reeksen rozetten, die bevallig lijstwerk vormen, versierd; zij steunen op kleine kolommetjes, rustende op een horizontalen band, die de geheele kerk rondloopt en zich om de zuilen, om de dwarsbalken en de scheibogen heen profileert. Deze band is met dezelfde rosettenlijsten versierd. Onder de muraalbogen openen de hooge vensters zich in evenwijdige ronding en laten het licht vrij stroomen tot binnen de kerk. De pijlers zijn van kruisvormig plan, aan de vier zijden geflankeerd door halfronde zuilen. De kapiteelen vormen eene der voornaamste bizonderheden dezer kerk; haast alle zijn met personnages versierd, zeer merkwaardig uit een iconographisch als ook uit een artistiek oogpunt; al deze personnages met hunne naïeve en levendige gebaren zijn zoo juist geöbserveerd en zoo nauwkeurig met bladeren en ornament omgeven, dat de hoofdvorm van den kapiteelkorf bleef behouden. De bouwmeester, die dit schip ontwierp en uitvoerde in ongeloofelijk korten tijd (1096-1104) heeft gewerkt voor de verre toekomst. En toch zou dit kunstwerk niet tot ons zijn gekomen, indien men het zonder meer aan zijn lot had overgelaten. De zijdelingsche druk der hooge Romaansche bogen is niet voldoende geneutraliseerd door de steunbeeren tegen den buitenmuur aangebracht; deze rusten op den top van de dwarsbogen der zijbeuken, wier zijdelingsche druk daardoor natuurlijk ook vermeerdert. Bovendien zijn de hooge muren niet zwaar genoeg, zijn de vensters te groot en moest men al spoedig allerlei kunstmiddelen te baat nemen om het gebouw voor invallen te behoeden: ijzeren staven, die met zware moerschroeven de bogen bijeenhielden, houten balken op de kapiteelen om den afstand te bewaren, enz. enz. Aan het einde der XIIe eeuw bouwde men aarzelend eenige arcs-boutants, die op den duur onvoldoende bleken. Eerst in het midden der XIXe eeuw, toen Prosper Mérimée een noodkreet aanhief en de Commissie van Historische Monumenten zelfs vreesde dat het te laat was om in te grijpen en men de kerk niet eens zou kunnen stutten zonder noodlottige gevolgen, vond men in Viollet-le-Duc den man, die de reusachtige restauratie aandurfde en volvoerde. Na eene serie voorloopige maatregelen, hoogst interessant om te bestudeeren, wendde hij het eenige middel aan dat eene hooge kerk met lagere zijbeuken in evenwicht kan houden en bracht voldoende lucht- en schraagbogen (arcs-boutants) aan | |
[pagina 164]
| |
het schip, waardoor al het vorige lapwerk zonder vrees kon vervallen en wij het heerlijke kunstwerk vrij en zonder hinder kunnen bewonderen.- | |
Het tympan.Aan den voorgevel van dit schip bracht men drie monumentale deuren aan, door gebeeldhouwde tympans bekroond. Maar deze voorgevel staat binnen de kerk. Zooals wij reeds verhaalden, werd twintig jaar later een groote narthex bijgebouwd, zonder den voorgevel te verplaatsen. Wij kunnen derhalve het groote merkwaardige tympan boven de middendeur binnen bewonderen, zonder vrees voor wind of regen. Het schip is in het jaar 1104 ingewijd; wij kunnen dus dit fraai stuk beeldhouwwerk dateeren uit de eerste jaren der XIIe eeuw, gelijktijdig aan het groote tympan van Moissac. In die jaren bloeide te Toulouse een school van beeldhouwen, door Grieken van Constantinopel bestierd. Het is van dien tijd dat de herleving der beeldhouwkunst in West-Europa dagteekent. Helaas, eenige eeuwen later heeft eene andere herleving, die zich zelve bij uitstek de ‘Renaissance’ noemde, alles wat de Middeleeuwen hadden volbracht den minachtenden naam van ‘Gothiek’ gegeven en sedert werd het voor hoogst ongepast gehouden zelfs iets van dit tijdvak af te weten; toen in de eerste jaren der XIXe eeuw de Romantiek zich weder door de Middeleeuwen voelde aangetrokken, was de traditie, was de kennis verloren; men warde alles door elkaar en men wachtte, zooals men in de Egyptologie had gedaan, een nieuwen Champollion om de hiëroglyphen der Middeleeuwsche kunst te begrijpen. Die groote man was Viollet-le-Duc; zijn tijdgenoot Quicherat, professor aan de Ecole des Chartes, begon in zijn leerstoel Middeleeuwsche kunst te doceeren en de jongeren volgden. In de laatste jaren heeft Emile Mâle, op het gebied der Iconographie, een krachtig werk geschapen, waarmede de schade van vele eeuwen onkunde bijna is ingehaald. Prosper Mérimée, een der eerste presidenten van de Commissie van Monumentale Kunst, die overal rondreisde om de verschillende monumenten te beschrijven, verklaarde niet bij machte te zijn, den zin van het groote tympan van Vézelay te verklaren. De meest ongerijmde en wonderlijke uitleggingen werden gedaan, totdat de Heer André Michel en voornamelijk de Heer Emile Mâle, door hunne ijverige en wetenschappelijke studiën tot den algemeenen zin zijn gekomen. Al blijven er nog wel sommige raadsels over, wij kennen thans in hoofdzaak de volle beteekenis. Wanneer wij onze oogen slaan op het merkwaardige kunstwerk, moeten wij ons voorstellen, hoe het er uitzag toen het pas gemaakt was, geheel schitterend van kleuren en goud en het wordt ons dan eerst recht duidelijk, dat een miniatuur, zooals wij vinden in oude Missalen, het voorbeeld was, waarnaar de kunstenaar heeft gearbeid. Het onderwerp van den tympan is de Nederdaling van den Heiligen Geest | |
[pagina XXXIX]
| |
vézelay. het portaal, gezien uit den narthex
vézelay. de narthex in rijper romaanschen stijl (± 1120-1132)
vézelay. kroonlijst zuidgevel
| |
[pagina XL]
| |
vézelay. deel zuidgevel met kapittelzaal
vézelay. gezicht op de kerk uit een straat
| |
[pagina 165]
| |
over de Apostelen op den Pinksterdag. Het middenvak wordt beheerscht door de Christus-figuur, veel grooter dan de andere personnages. Hij is gezeten op Zijn troon, omgeven door een glorie; de kruisdragende nimbus achter het hoofd, de beide armen wijd geopend; uit Zijne handen dalen de vurige vlammen op Zijne Apostelen neder. Wij zijn sedert vele eeuwen gewoon op afbeeldingen van den Pinksterdag niet den Christus te vinden, doch de duif, als symbool van den Heiligen Geest; maar het leidt geen twijfel dat wij hier te doen hebben met de levendigste voorstelling van Pinksteren, die ooit door een beeldhouwer is gewrocht. In de XIIe eeuw heeft men herhaaldelijk den Pinksterdag voorgesteld als te Vézelay; in de kapel van St. Gilles te Montoire (in de vallei van den Loir) vindt men een fresco uit de XIIe eeuw, waarop Christus, gezeten in een aureool, uit Zijne geopende handen stroomen vuurs doet nederdalen over de Apostelen. In een Lectionarium van Cluny, de Moeder-abdij van Vézelay (thans aan de B.N.) ziet men dezelfde voorstelling, met onderschrift: ‘Ecce ego mittam promissam patris mei in vos’ of ‘Ziehier hoe Ik over u uitstort Dengenen, Dien Mijn Vader u heeft beloofd’. Wij hebben hier te doen met eene Byzantijnsche traditie. In een beroemd handschrift van den H. Gregorius van Nazianze vinden wij de miniaturen, welke de mozaieken afbeelden, die men in de kerk der H. Apostelen te Constantinopel aantrof. In de St. Marcuskerk te Venetië en in vele Byzantijnsche kerken van Italië en Griekenland, vindt men dezelfde voorstelling. Dikwijls is het niet de Christus alleen, maar de geheele Drievuldigheid, waar de vurige stralen van uitgaan: de Vader voorgesteld door een troon, de Zoon door een boek en de H. Geest door eene duif.- Wat lezen wij in de Handelingen? (II. 1 tot 4.) ‘En als de dagen van Pinksteren vervuld werden, waren zij allen in dezelfde plaats bijeen. En er ontstond plotseling een gedruisch uit den hemel als van eenen opkomenden geweldigen wind, en vervulde het geheele huis, waar zij zaten. En er verschenen hun verdeelde tongen, als van vuur, zich nederzettende op ieder van hen. En allen werden vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen in verschillende talen te spreken, naardat de Heilige Geest hun gaf uit te spreken.’ Beschouwen wij thans het tympan; zie de gewaden door den wind bewogen, opgelicht en in honderde plooien gerold; zie de Apostelen met devotie en aandoening de gave ontvangen, door hun Meester uitgedeeld. Acht vakken omringen dit magistrale werk: in elk zijn twee, drie, vier personen met groote levendigheid bezig elkander wonderlijke dingen mede te deelen. Wat beteekenen deze voorstellingen? Wij kunnen ongeveer dezelfde personnages terugvinden op de zooeven vermelde afbeeldingen der Byzantijnsche mozaïeken; onder sommige vinden wij in het Grieksch twee woorden, die ‘de stammen’ en ‘de talen’ beteeke- | |
[pagina 166]
| |
nen. Wij zien hier dus voor ons de volkeren der wereld, die ten gevolge van den Pinksterdag aan de weldaad van het Evangelie deelachtig zullen worden. Een Grieksch Psalmboek der XIe eeuw, bewaard in het Britsch Museum, vertoont twaalf miniaturen; op elk verkondigt één der Apostelen het Evangelie aan een ander volk; de costuums verschillen van het eene volk op het andere; sommigen dragen eene korte tuniek, anderen een lang kleed tot aan den grond; eenigen zijn blootshoofds, anderen dragen mutsen. De Apostel Bartholomaeüs, die de Armeniërs evangeliseerde, predikt aan eene groep menschen met zonderlinge schoeisels, aan voetbankjes gelijk. Welnu, in het eerste vak van het tympan te Vézelay, vinden wij dezelfde menschen met dezelfde voetenbankjes bij wijze van schoenen; wij kunnen aan geen toeval denken. Op het derde vak van links, zien wij twee personen, die elkander hunne naakte beenen toonen, terwijl een derde in de houding van den antieken doorntrekker zijn voet beziet. In het vak daarnaast toont iemand zijn arm aan een makker, die de wijd geopende hand op de borst legt van verwondering en dáár eene vrouw, die men voorzichtig bij de hand leidt. Deze vakken stellen de genezingen voor, die de prediking der Apostelen vergezelden. In een der bovenste vakken ziet men twee menschen met honden-hoofden; deze verbeelden ongetwijfeld de cynocephalen uit Indië, waarvan Plinius verhaalt. Diens werken kende men in de Middeleeuwen door de bewerkingen van Honorius d'Autun. De twistvraag werd reeds opgeworpen of men deze wonderlijke wezens als menschen moest beschouwen en of zij deel konden hebben aan de verlossing. Een prediker uit de IXe eeuw, St. Rimbertus, die op het punt was af te reizen en er op rekende in den Kimbrischen nacht der wouden deze wezens aan te treffen, vroeg raad aan Tatramis, een monnik van Corbie. Deze antwoordt hem breedvoerig en beweert dat de cynocephalen van Adam afstammen, dat zij kudden bezitten en hunne kleederen weven en dat zij recht hadden op de prediking van het Evangelie. Op den bovendrempel der deur vinden wij menschen met zeer groote ooren, die als breede schelpen aan het hoofd zitten; dezen zijn de ‘Panotti’, door Isidorus van Sevilla beschreven. Een weinig verder zien wij een dwerg, die een ladder opklimt om boven op een paard te komen; hij vertegenwoordigt de pygmaeën. Wij kunnen dus met groote zekerheid vaststellen, dat de personnages der acht rondgaande vakken en van een deel des bovendrempels de diverse stammen en talen voorstellen aan welke de Apostelen het Evangelie hebben geleeraard, wier ziekten zij hebben genezen, wier wonden zij hebben geheeld. Maar hier op den linkerkant van den bovendrempel komt een optocht van gewapende mannen, beladen met offergiften. De Heer Mâle denkt, dat dezen de heidensche wereld voorstellen, die nog niet zijn bekeerd, doch op haar beurt het recht heeft ook eenmaal het Goddelijk Woord te hooren. In het midden van den bovendrempel treffen wij twee personnages, | |
[pagina 167]
| |
grooter dan de anderen; beiden zijn zeer gehavend; de eene houdt twee sleutels in de hand en is blootsvoets; zonder twijfel stelt deze St. Pieter voor. In de andere persoon meende men de H. Magdalena te zien, de Patronesse der kerk. Maar de naakte voeten maken deze vooronderstelling onmogelijk: alleen de Zaligmaker, de Apostelen, de Evangelisten, en soms de Profeten en de Engelen, worden blootsvoets voorgesteld; deze figuur kan niemand anders voorstellen dan St. Paulus, die gewoonlijk te samen met St. Pieter wordt afgebeeld; zij waren de beide grootste Evangeliepredikers en vormen samen het symbool van Rome en de éénheid des Geloofs. Zonder twijfel verbeelden zij hier de Roomsche Kerk, die alle volkeren in haar schoot wenscht op te nemen. Het groote beeld op het trumeau volmaakt den zin van dit grootsch ensemble; het stelt voor de H. Johannes de Dooper, daar midden op de deur, als symbool des Doopsels, zonder welk niemand de Kerk van Christus kan binnentreden. Zóó moeten wij de les van het tympan van Vézelay begrijpen. Beheerscht door de ontzaglijke Christus-figuur, is alles beweging en vlam. De Apostelen ontvangen den H. Geest, die hen ijlen doet naar alle volkeren en alle creaturen, om het H. Evangelie te prediken; tot de uiterste grenzen der menschheid gaan zij om de diepst gevallenen tot kinderen Gods te maken. Allen zullen vereenigd worden onder de hoede der Kerk van Rome. Om de geheele compositie loopt een groote Zodiak, het beeld der duurzaamheid; het verkondigt de eeuwigheid van de Kerk. Aan weerszijden dezer middendeur zijn de kleine deuren, die toegang geven tot de beide zijbeuken. Lage zware kolommen met zware kapiteelen dragen de beide tympans, ieder met zware booglijsten omgeven. Op het Zuidertympan is voorgesteld: de aankondiging des Engels, het bezoek der H. Maagd aan hare nicht Elisabeth, de geboorte, de herders en de drie Koningen. Op het Noorder-tympan ziet men de ontmoeting met de beide leerlingen van Emmaüs in het onderste register en in het bovenste de Verrijzenis.
(Slot volgt) |