tie heeft hij getracht zijn uitstekende en zuivere denkbeelden over museumopstelling te verwezenlijken; dit werk is hem onmogelijk gemaakt. Steenhoff is toen afgetreden om zich sindsdien louter te wijden aan het schrijven over kunst. Een leven met teleurstellingen, maar ook een leven van verrukkingen, van geestdriftige overgave tot wat hij schoon vond, een leven van strijd voor het nieuwe, dat doorbrak en dat werd tegengehouden door de traagheid en conventie-zucht der menschen.
Steenhoff was een der eerste strijders voor de erkenning van het genie van Vincent van Gogh: hij was het, die met Theo's weduwe de eerste groote tentoonstelling van Vincent in het Stedelijk Museum te Amsterdam inrichtte. Hoe toonde hij daarmee, dat hij zeer scherp het goede, ook in heel ongewone nieuwe vormen kon ontdekken en hoe onbevooroordeeld dus zijn inzicht, hoe scherp zijn blik was. Maar ook: hoe toonde hij daarbij zijn nobelen geest, wars van alle reclame-zucht, o, late Van Gogh-aanbidders! Niets zocht hij te eigener eere: zijn naam bleef op den achtergrond, door velen ongeweten.
Als schrijver over beeldende kunst heeft Steenhoff, behalve door zijn kunstbeschouwingen, uitstekend werk gedaan door zijn boekjes over Nederlandsche schilderkunst in het Rijksmuseum (uitgegeven door de Mij. voor Goede en Goedkoope Lectuur). Zijn beschouwingen en critieken behoorden tot het voortreffelijkste, wat over moderne kunst is geschreven. Zonder schoolmeesterachtige leerstelligheid, maar met diep indringen in de stof en een heel zuiver en menschelijk gemoed, wist hij te komen tot scherp onderscheiden tusschen het goede en het slechte. Hij had een kinderlijke reinheid van zien, die hem dadelijk deed kiezen tusschen wat echt en niet echt is. Dat kwam ook uit in het fijne stukje proza ‘Het Kaffermeisje’, dat dit tijdschrift in zijn vorig nummer van hem bracht, een schetsje van zijn nog maar kort geleden geëindigde reis naar Zuid-Afrika.
‘Steenhoff’ - zoo zegde Mr. H.P.L. Wiessing op zijn graf -, had een geaardheid, zooals iedereen die eigenlijk moest hebben, en toch is het een heel groote zeldzaamheid, als we menschen als hem ontmoeten. Hij genoot het leven om zijn echten inhoud en ging al het conventioneele of minderwaardige vanzelf uit den weg.’
Veel schilders hebben aan Steenhoff hun erkenning te danken, veel menschen een beter inzicht in de beeldende kunst. Zoo is zijn leven, ondanks teleurstelling en tegenkanting, rijk geweest en vol zegen.
J.S.