‘O Door ik ben toch zoo bang; wat is Doodewaart groot.’
‘Maar hartje, ze doene je niks.’
‘O Door, ik moet toch zoo beven.’
‘Ja liefje, me freule, dat ken gebeure, maar ze doen je niks.’
En toen ze most sterve, was 't al niet véél meer, een min hoopje mensch, in dat groote witte bed.
Ze heeft 't best beseft, maar of ze 't nou zoo erg het gevonden?
't Is me of heel de tragiek van een jongvertrapt vrouwenleven zich spiegelt in de voordracht van dat oude versleten kleine mensch.
‘Ze stonden, mot u denken, dan allemaal om der bed, der man en der moeder en twee dokters en een prefessor derbij - en ik was er ook.
Ze wilden der wijn ingieten, maar hoe zal ik u dat nou beduiden, ze leek zoo ver van ons af.’
Zoo ver van ons af.
Ze konden haar niet houden, de man en de moeder, ze ontglipte, ze verzonk, Henriëtte, die niet meer hechtte aan 't leven, bange Henriëtte, die gaarne wel sterven wou.
Ja, zoo is dat wegblazen van een veertje naar hooger regionen wel geweest.
Is Door nu werkelijk die smartelijk verbeten figuur, of is ze niets als een comediante, die Door?
Of vindt ze misschien dit alles heel gewoon, vanzelfsprekend?
Doet er niet toe.
‘Zoo'n jonge blom,’ zei de baker, ‘en dan zoo geerne te sterven.’
Ja baker, hoe dat komt, dat weet een mensch zoo net niet.
En, zegt Door dan, van tragisch wordt ze blijmoedig:
‘Een mooie begraffenis, die het ze gehad.’
‘En toen?’ Ik weet er is meer geweest in dat kruipende huis in de drassige weien.
Toen kwam freule Sophie, want mijnheer bleef bij ons komen en na twee jaar trouwde hij freule Sophie.
‘O,’ denk ik met melancholiek plaisante sensatie, een tweede slachtoffer op Doodewaart.
Maar dat is mis.
Want die kon hem aan.
O, schriele Sophietje kon Doodewaart aan.
‘Zie ik er gek uut,’ zegt Door en ze pakt aan haar knoopjes.
‘Neen, ijdele Door, gek uut zie je der niet.’
Wat zit ze daar nu knusjes en pleizierig; even door elkaar schudden, zou ik haar willen, die comediante, die Door.
Welzekers, toen werd alles anders.
Freule Sophie bouwde een serre, 't huis liet ze verven en behangen en meneer gaf ze niet toe.