Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 43
(1933)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
De vorm van den BaraboedoerGa naar voetnoot*)
| |
[pagina 24]
| |
getwijfeld; zullen wij dus voorloopig aannemen dat het een koning van het Midden-Javaansche rijk Mataram was? Wanneer dit waar is, zal deze vorst misschien een geducht krijgsman zijn geweest; het is immers bekend dat de groote bouwwerken, in Indië voor een deel door krijgsgevangenen gemaakt werden.Ga naar eindnoot1) Als wij het glibberige pad der gissingen nog even verder betreden, is het niet geheel ondenkbaar dat de Baraboedoer als demonstratie van macht opgericht is, evenals de Lara Djonggrang tempelsGa naar eindnoot2) in iets lateren tijd. Het is echter beter niet langer in deze duisternis rond te tasten; de wetenschap zal t.z.t. wel klaarheid in dit alles brengen.
* * *
De Baraboedoer is gebouwd om een heuvel. Rondom verheffen zich de bergketens met hun wazig blauwe toppen. Kan de ligging van het bouwwerk een toevallige geweest zijn? Wij weten dat de plaats voor een zoo heilig monument met veel zorg uitgekozen werd. De priesters hebben vermoedelijk gezocht naar een streek, waar het heuvelige, glooiende landschap een indruk van wijding en rythme gaf, waar de cosmische invloeden zich bijzonder gunstig voordeden in verband met de ligging op een hoogte, de nevelige verten, de stand der sterren en het ruischen van den wind. De stoepa moest een afspiegeling van den cosmos zijn en daarom met veel zorg in die grootere, verheven orde neergezet worden.Ga naar eindnoot3) Op Bali bestaat nog iets van deze oude, kostelijke wetenschap. In China bloeit deze leer nog heden ten dage onder den naam Foeng Shoei. Zij is de bron geweest waaruit begenadigde kunstenaars gedurende eeuwen geput hebben. De uitdrukking shan shoei, bergen en water, drukt volkomen de rythmische eenheid van het landschap uit. De mystieke verwantschap met de natuur, zee, wind, vuur en bloemengeur, is bij zeer vele volkeren gevoeld. Als voorbeeld moge het volgende citaat geldenGa naar eindnoot4): ‘.... a ruin of the Roman period wich they believed to have been made by a prince of the border as a desert-palace for his queen. The clay with which it was built was said to have been kneaded not with water but with the precious essential oils of flowers. His guides, sniffing the air, led him from one crumbling room to the next, saying: This is jessamine, this is violet, this is rose. But at last an Arab said: Come and smell the sweetest scent of all, and they went to the main hall, were they drank in the calm, empty, eddyless desert wind. This, said the Arab, is the best, it has no taste.’ De Indiërs, met hun uiterst fijn gevoel voor nuance, hebben eveneens deze gewaarwording ondergaan in hun eigen monumenten. En het mooie is, dat deze gecanoniseerde voorschriften bij den Baraboedoer, ondanks hun nauwkeurige toepassing, niet geleid hebben tot verstarring, doch tot verheven schoonheid. Want de ligging des tempels in het rythme der verglijdende dalen en verten heeft haar invloed gehad op het bouwwerk zelf, dat een symphonie is van ineenvloeiende vlakken, beelden en lijnen. ‘De stroo- | |
[pagina XI]
| |
Baraboedoer in vogelvlucht. beneden de aangestapelde voet; daarboven vier vierkante terrassen, overeenkomend met de vier trappen van meditatie. de drie ronde terrassen worden door dagobs bekroond
| |
[pagina XII]
| |
Baraboedoer. breede omgang, west
Baraboedoer. hoofdmuur omgang, west
| |
[pagina 25]
| |
mingen der kunst zijn gelijk aan die van de sterrenorde; zij veranderen van richting, ontmoeten elkaar, gaan in elkaar op, worden gespleten en scheiden zich. In een kunstwerk worden de eeuwig wisselende vormen geboren en gaan verloren, beurt om beurt.’ (Svetloff). | |
I.....erwächst der indische Tempel in einer gerade zu transzendentalen Reinheit. Entsprungen der schöpferischen Hingerissenheit einer Vielheit gleicht der Bau einem Traumbild, nicht aus Absicht sondern aus Sehnsucht geboren, nicht zum Zweck sondern zur Verherrlichung, nicht aus Berechnung sondern aus Lebensfülle erstanden, eine Rauschgeburt, eine visionäre Erfüllung, eine Formoffenbarung des Weltgrundes; eine Götterherberge, eine himmlische Stadt oder das Abbild eines überwirklichen geistigen Weltbildes. De Baraboedoer is het meest bekende Hindoe-Javaansche monument; zijn schoonheid heeft terecht de aandacht van alle onderzoekers getrokken. Over de zeer fraaie reliëfs zijn dikke boeken geschreven en men heeft ze met reden als het belangrijkste van het geheele bouwwerk beschouwd. Dit neemt niet weg dat de vorm van deze grootsche schepping tot nu toe in vele opzichten duister gebleven is. Men herkende er de stoepa in, dien oer-ouden Aziatischen bouwvorm; men ontdekte verwantschap met andere stoepa's en.... kwam ondanks alles tot de gevolgtrekking dat de Baraboedoer in haar geheel afwijkt van alles wat aan oude ruïnes gevonden is. Zeker: de opeenstapeling van terrassen treft men ook elders aan; de stoepa's van Voor-Indië en Baraboedoer zijn neven en nichten. Maar nergens vindt men die markante combinatie van pyramidaal oploopende terrassen, van beeldhouwwerk voorzien, als inleiding tot een cirkelvormig bouwdeel, dat zelf verstoken is van alle reliëfwerk en in zijn contrast met den benedenbouw zoo wonderlijk aandoet. Ir. Hoenig heeft geestig opgemerkt dat Baraboedoer in de Boedhistische kunst een koekoeksei is. In de volgende bladzijden willen we eens nagaan wat wij precies van dit koekoeksei weten; daartoe is het noodig zich rekenschap te geven van hetgeen de Indiërs eigenlijk onder een stoepa verstonden, welke opvatting zij überhaupt van een tempel hadden. De lezer zal dan bemerken dat het bouwkundig probleem ondergeschikt is aan het religieuze. Wie uit zuiver technisch oogpunt het moeilijke vraagstuk wil oplossen, laat belangrijke gegevens terzijde. Want die geniale Indische architecten hebben te goed geweten dat de tempel slechts een afspiegeling is van een veel grootschere realiteit; dat een bouwwerk alleen dan ware schoonheid verkrijgt, wanneer het tot vreugde der goden geschapen wordt. * * * | |
[pagina 26]
| |
Het Javaansche heiligdom is een stoepa. In het stamland Voor-Indië was de stoepa oorspronkelijk een heuvel, een halve bol, i.h.b. een grafmonument. Al spoedig heeft men deze halve bol op een vierkant grondvlak geplaatst, waarbij het geheel dan soms omgeven werd door een omheining. Op de halve bol verhief zich meestal een pinakel, die op haar beurt omgeven kon zijn door een hek en bekroond door een parapluvormig topstuk.
verschillende stoepa-typen
Deze primitieve vorm heeft zich in lateren tijd gehandhaafd. Men kon hem natuurlijk een weinig veranderen door van 't hekwerk een steenen railing met poorten te maken, door er trappen tegen aan te leggen, door haar nog eens op een apart voetstuk te plaatsen, door er kapellen aan toe te voegen, enz. In den grond van de zaak bleef echter alles bij het oude en bij de meeste Boeddhistische bouwwerken herkent men na weinig moeite de oorspronkelijke figuur terug. De stoepa kan verschillende beteekenissen hebben. Allereerst is zij grafmonument, verder reliquarium, dan gedenkteeken. Uit den aard der zaak is zij het minst een grafteeken. Vroeger, voor en kort na den tijd van Boeddha, was zij dit juist wel, maar na de dood van den Meester werd, zooals de legende zegt, zijn lichaam verbrand en de asch over ettelijke stoepa's verdeeld. In lateren tijd gebeurde het niet zelden dat een of andere reliekhouder een deel van haar schat afstond, of dat hier en daar een tand dan wel knook van den Leeraar opdook. Dadelijk werd het heilige overblijfsel dan bijgezet in een stoepa. De groote man heeft persoonlijk bevel gegeven om op enkele plaatsen van bijzondere beteekenis stoepa's als gedenkteekenen op te richten. Zoo staat er b.v. een bij Benares, ter herinnering aan het feit, dat Gautama daar voor het eerst ‘'t wiel der wet deed wentelen’, d.w.z. de leer predikte. Maar de relieken waren ook niet onuitputtelijk. In de dagen van Baraboedoer, d.i. ongeveer 1200 jaar na het heengaan van den Meester, zullen stellig geen relieken meer te krijgen zijn geweest. Men denke niet dat dit van gering belang is. Integendeel! Het al of niet aanwezig er van zijn moet een ongewoon grooten invloed gehad hebben op de mystieke uitstraling van den tempel.
* * * | |
[pagina 27]
| |
Wenden wij ons nu tot den Baraboedoer. Onder welk van de drie categorieën moeten we hem rangschikken? Laten we het maar eerlijk zeggen: we weten het niet. Het is ons niet bekend welke herinneringen hij eventueel levend had moeten houden. Verder zijn noch asch noch (betrouwbare) relieken gevonden. Wij staan hier voor een raadsel.
* * *
De foto's en plattegrond bij dit artikel laten zien dat de Baraboedoer uit een reusachtige twintighoek bestaat. Vijf vierkante terrassen zijn op elkaar gestapeld. Daarop volgen in rythmische cirkeling drie ronde terrassen, bekroond door een reusachtige stoepa. Het geheele monument wordt omsloten door een steenen gordel, die een breed processiepad vrij laat. In de assen van het bouwwerk voeren trappen, overwelfd door poorten, naar boven. Aan weerskanten van den westelijken ingang waakten eertijds twee enorme leeuwen van Chineesch-achtig type.Ga naar eindnoot5) Slechts één is nog bewaard gebleven. Volgens den heer Van Erp, den kundigen hersteller van het monument, moeten deze leeuwen als bewijs dienen dat de hoofdtoegang op het westen lag. De eerste vier terrassen bevatten de vermaarde reliëfs, de bovenste, cirkelvormige terrassen daarentegen zijn onversierd. De tegenstelling tusschen den rijk gebeeldhouwden onderbouw en het sobere bovenstuk is te opmerkelijk om toevallig te zijn. Uit de woelige veelheid der vormen rijst men dus op naar eenvoudige, stille bekroningsterrassen. Wanneer we in gedachten de oostelijke trap bestijgen, loopen we, met het monument aan onze rechterhand, over een processiepad; deze wijze van gaan als de zon noemt men pradaksina. De laagste balustrade van het bouwwerk bestaat uit een aaneenschakeling van kleine paneelen, die een enkele-, ook wel een drietal menschelijke gestalten te zien geven. En boven zetelen in nissen Boeddhabeelden. Op de volgende terrassen aanschouwen we lange, aaneengesloten reliëfreeksen, die voor een deel nog onverklaard zijn. Alle werden echter ontleend aan de Boeddhistische legendenschat. Zoo stellen de reliëfs van de eerste galerij de beroemde Lalitawistara-tekst voor, het schoone verhaal van Boeddha's nederdaling op aarde, zijn geboorte in het Loembini-woud, zijn bekwaamheid van lichaam en geest, zijn huwelijk, zijn vlucht uit het paleis, enz. De meesten van ons kennen het verhaal: hoe hij te paard door den nacht joeg, terwijl goden en engelen 60.000 flikkerende fakkels voor hem uitdroegen; hoe hij zijn paard terugzond naar de stad; de aandoenlijke overlevering van dit dier, dat stierf aan een gebroken hart en wedergeboren werd als engel. Deze geliefde sproke is op het eerste terras voor een groot deel weergegeven. Met de overige reliëfs hoeven we ons niet lang bezig te houden, aangezien hun beschrijving hier niet thuis hoort. Slechts vermelden we dat in de hoogere reeksen Maitreya voorkomt, de bodhisattwa, die zich eens zal incarneeren | |
[pagina 28]
| |
om den menschen tot leeraar te zijn. En nog hooger vinden we Samantabhadra, die als laatste Boeddha op aarde verschijnen zal. De stoepa's van de bovenste terrassen bevatten elk een Boeddha-beeld, waarvan de handhouding de z.g. dharmaçakramoedra is. In tegenstelling tot de kleine stoepa's is de hoofdstoepa geheel gesloten. Men heeft er een groot, onafgewerkt beeld in gevonden, dat tot allerlei theorieën aanleiding gegeven heeft. Bijzonderheden volgen. De verklaring van den vorm dezer stoepa wordt nog moeilijker gemaakt door een merkwaardige omstandigheid. Het is n.l. gebleken dat de steengordel die het monument omgeeft, talrijke reliëfs aan het oog onttrekt. Bedoelde paneelen geven verschillende hellen weer; misdadigers worden voor hun zonden gestraft. De hedendaagsche bezoeker ziet niet zonder belangstelling hoe booswichten in pannen gekookt worden, hoe de bladeren van boomen in den vorm van zwaarden op hen neervallen, hoe hen 't hoofd wordt doorgezaagd en de tong uitgerukt. We denken ook even aan de vrome wenschen van de oud-Javaansche vervloekingsformulieren: ....‘moge zoo iemand daarvoor ten zeerste de gevolgen ondervinden van zijn handeling, moge hij gestraft worden, onderworpen aan 't rampzalige der wedergeboorten, onafwendbaar door u, goden, gedood worden, door uw toedoen gedood worden; wanneer hij op het veld voorbij gaat, worde hij gebeten door een giftige slang; in het bosch gaande, worde hij besprongen door een tijger, stappe hij over verbijsterende boomwortels, worde hij door een boschgeest geplaagd, worde hij 't spoor bijster door valstrikken; in 't water worde hij gesnapt door krokodil of walvisch; wanneer hij met moeite bergopwaarts stijgt, stuite hij op spitse rotspunten; bij 't dalen moge hij zich bezeeren, voorover vallen, gekneusd, gebroken, verpletterd worden; op den vlakken grond rake hij verbijsterd, radeloos; bij regen worde hij door den bliksem getroffen; wanneer hij in huis verwijlt valle op hem het bliksemflitsvuur zonder dat het regent, worde hij omhuld, verzengd door Agni, worde hij tot asch met zijne have; zonder dat hij kan ommezien, worde hem zijn plaats betwist; hij worde geslagen links, daarna weer rechts; zijn kruin worde afgeslagen, zijn schedel gekloofd, zijn buik worde opengereten tot aan de borst; zijn ingewand worde uitgehaald, zijn vleesch gegeten, zijn bloed gedronken, daarna worde hij gestompt totdat de dood volgt, in de Maharorawa-hel geworpen; amen!’ Na deze opsomming vragen we ons af wat de stoepa oudtijds gesymboliseerd heeft. | |
II.De antieke cultuur van het Oosten is systematisch. Zij regelt haar offers tot in de kleinste bijzonderheden, zij bouwt haar altaren en tempels volgens vaste wetten. Haar beeldhouwkunst en danskunst zijn gevat in een onwrikbaar schema. | |
[pagina XIII]
| |
Baraboedoer. terrassen en hoofddagob, west
| |
[pagina XIV]
| |
Baraboedoer. poort, hoofdmuur derde gaanderij, west
| |
[pagina 29]
| |
Als de Wedantische priester zich vergiste bij 't prevelen van de mantra's (offerformulieren) was het offer nutteloos; als de beeldhouwer een attribuut verkeerd aanbracht, kon de toorn der goden op hem neerdalen.Ga naar eindnoot8) Men kan een dergelijke vormenvereering wenschelijk vinden of afkeuren: het feit bestaat en we moeten er ons bij neerleggen. In vele gevallen heeft dit overmatig ordenen tot ondergang geleid, ja verreweg in de meeste gevallen. Wij interesseeren ons echter meer voor de enkele resultaten dan voor de tallooze mislukkingen. En dan moeten we erkennen dat de traditiewellust der Indiërs, evenals die der Egyptenaren, wondermooie dingen voortgebracht heeft. Wanneer eenmaal een schoon gebaar of gelaatstype gevonden was, ging het resultaat niet verloren. Tienvoudig, duizendvoudig werd het gecopieerd, en het nageslacht staat verbaasd over de aangrijpende verwantschap dier oude monumenten met hetgeen ons zelf dierbaar en heilig is.
* * *
Nadat Boeddha het Nirwana was ingegaan, volgden eenige eeuwen waarin de geschiedenis van Indië veel duisters voor ons heeft. Maar in den tijd van Açoka (273-232) gaan de bouwwerken een duidelijker taal spreken en de historie evenzoo. De oudste monumenten kennen de Boeddhagestalte nog niet. Waar een tafereel uit het leven van den Meester weergegeven wordt, ziet men den grooten prediker zelf nimmer. Pas later gebeurt dit. De eenvoudige figuur van den monnik is dan vergoddelijkt. Men geloofde dat hij een schakel geweest was in een lange reeks andere Boeddha's uit het verleden en in de toekomst. Er waren zelfs menschen die in stoute verbeelding deze manoeshi-boeddha's aanzagen voor afspiegelingen van lichtgoden, dhyani- of mijmer-boeddha's.Ga naar eindnoot6) In diep gepeins verzonken hadden deze verheven wezens geen gelegenheid om zich met het bestuur van den kosmos te bemoeien. Zij deden uit zich bodhisattwa's emaneeren, hemelingen, die daadwerkelijk optraden en maar weinig minder goddelijk waren dan hun spiritueele vaders. En nog later ontstond bij enkelen het geloof aan een Adi-Boeddha, een wezen dat van aard volkomen gelijk is aan den Hindoe-god Brahma. Uit hem emaneert alles; de dhyani-boeddha's en bodhisattwas zijn zijn openbaringen. Hem zou men met de woorden van de Bhagawad-Gita ‘den alwonderbaarlijken God, oneindig met het gelaat naar alle zijden’ (11:11) kunnen noemen. Nog speculatiever gaan de mystieke scholen hem in de beeldspraak van de Oepanishads vereenzelvigen met het menschelijk lichaam als een stad, waarin een kleine lotus de woning is; die lotus is 's menschen hart, de woning van den mystieken levensadem, dien de Hindoes atman noemen. Zegt niet nog heden een Balisch spreekwoord dat de goden in het lichaam wonen als ware dat een heilig en zuiver eiland? En leert niet de Bhagawad Gita (15:7). ‘In het hart van een iegelijk ben ik gezeten’, terwijl de Swetas- | |
[pagina 30]
| |
watara-Oepanishad (4:17) verzekert: ‘Deze god, die zich in het heelal openbaart, woont altijd in het hart van den mensch als de hoogste ziel. Wie deze, louter door waarneming van het hart, erkent, wordt de onsterflijkheid deelachtig.’ De Boeddhistische opvatting van de wijze waarop men zich met den Adi-Boeddha vereenigen kan, wordt dan gelijk aan de oude Hindoesche theorieën over dat onderwerpGa naar eindnoot11): ‘De hoogere vorm van het Brahma is niet te bereiken, zoo men niet eerst den lageren vorm zich hebbe eigen gemaakt. De hoogere, onpersoonlijke voorstelling van het hoogste wezen kan men slechts trapsgewijze bereiken; men moet eerst de lagere, de persoonlijke in zich hebben opgenomen, en in hare verschillende uitingen. Dit komt hierop neer, dat men zich geen ware, d.i. verlossende kennis kan denken zonder God en zonder Gods in menigerlei geopenbaarde grootheid.’ ‘Meditatie en geestesaanschouwing van Brahma, den als persoon gedachten, is de beste voorbereiding om tot de hoogste waarheid te geraken’, leeren wij,Ga naar eindnoot12) en als we dat in toepassing brengen ‘wordt de geest daarop helder als de geest van een vogel, die pas uit het ei gekomen is, kennende de reinheid, helder en vlekkeloos’; aldus een oud-Javaansch geschrift.Ga naar eindnoot13) Deze uitweiding scheen ons noodzakelijk, omdat het streven van de Javaansche koningen nooit naar roem uitgegaan is, maar steeds naar mystieke wijsheidGa naar eindnoot7)
* * *
In verband met het voorafgegane, moge hier een en ander volgen over de opvatting van de Indische goden en tempels. De eersten hebben van ouds hun vaste positie. Zoo zetelt b.v. de doodsgod Yama in het zuiden en Waroena, heer van den nachthemel en de wateren, in het westen. De plaats van den laatsten is later ingenomen door den dhyani-boeddha Amitabha. In het zenith, en dus boven de andere goden verheven, hebben verschillende dewa's gezeteld. Na korteren of langeren tijd stonden zij hun plaats af aan andere hemelwezens, die tóen met den oppergod vereenzelvigd werden (b.v. Soerya, Ciwa, Brahma). Elke god kon zijn vriendelijke en booze gedaanten naast zich hebben, zijn vrouwen, zijn dienaren, enz. Zoo ontstaan reusachtige stelsels van goden (mandalas), waarin de dei minores als planeten cirkelen rondom dien eenen god van het zenith, opklimmend van de laagste rangen tot dien hoogsten Heer.
De Indische tempel is van ouds een voorstelling van den wereldberg. Gelijk op een berg ook elk punt slechts gedacht kan worden in verband met het geheel, zooals het onderdeel is van dien grooten orde en zijn belang ontleentGa naar eindnoot9) Ga naar eindnoot10). De pralende opschriften en voorstellingen uit Assyrië, Egypte en Perzië, waarin de zegevierende vorsten over bergen gevangenen heenschrijden, zal men op Java tevergeefs zoeken. | |
[pagina 31]
| |
aan zijn hoogere of lagere ligging, zoo is ook elk punt van den Indischen tempel bepaald. Zeer juist heeft men het monument dan ook een afspiegeling van de makrokosmos, van den godenhemel, de mandala genoemd. De stoepa, in zijn eenvoudigsten vorm van bol en voetstuk, is volgens prof. Kern het symbool van aarde en hemelgewelf. Met deze gegevens bezien we thans den Baraboedoer. (Slot volgt) |
|