| |
| |
| |
Het verlangen
door Elisabeth Zernike
EEN vogel zong in de naakte boomen, de wind was luw. Maria drukte haar begeleider de hand. - Tot vanavond, zei ze, en wendde haar hoofd naar het zonlicht in het park. - Ze had zoojuist gerepeteerd; ze kende de zaal en vond het niet noodig de liederen te zingen die haar programma vermeldde. Het was een kort en gaaf musiceeren geweest. - Zoo is het goed, dacht ze. Alwin Helm is een uitstekend pianist, maar ik ben niet bevriend met hem, ik loop liever alleen. Ze volgde een voetpad langs een kleinen vijver, het water-oppervlak was licht en troebel. In het gras stonden de eerste madelieven; kinderen bukten zich ernaar, trokken de bloempjes van hun steel. - Maria liep langzaam voort. Ze hoorde den gorgelenden vinkeslag, en de donkerder tonen van een merel. Om een glooiend grasveld vol crocusjes stonden banken, die meest door kinderen bezet waren. De zon scheen koesterend. Een torenklok begon te luiden, de klanken breidden zich naar alle kanten uit. Maria ging zitten op het puntje van een geelgeverfde bank; ze keek naar een meisje van enkele jaren, dat een nog jonger broertje vast hield, en voelde zich middenin het leven van de stad. Al meer geluiden drongen tot haar door, straat-rumoer, kinderstemmen. Het jongetje wankelde, hief zijn gezichtje naar haar op, onwillekeurig strekte ze een hand uit en glimlachte. Maar het kleine meisje bukte zich naar het broertje, begon rad te praten. Werklieden liepen haar voorbij, oude vrouwen, gebogen heertjes met wandelstokken, en vlug daar tusschen door jonge mannen en vrouwen die naar hun kantoor of winkel gingen. - Maria dacht niet aan den tijd; ze zat heel stil en voelde haar lichaam loom worden. Na een poos trok ze haar rechter handschoen uit en legde haar hand tegen haar keel. Onbegrijpelijk, dat zij zingen kon! Ze zuchtte door een even geopenden mond, voelde haar strottenhoofd tegen haar handpalm, maar zonder trilling. Ze probeerde een zachten klank te maken, zóó dat alleen zijzelf het kon
hooren - het lukte niet. Was de inspanning daarvoor noodig haar nog te veel? - ze hoefde toch maar aan den toon te denken, dan kwam hij vanzelf, - maar ze kon blijkbaar niet denken. De kinderen speelden nog, de lauwe wind bracht geur van vochtige aarde mee. Het gebeurde een enkele maal meer, dat het was alsof haar stem diep in haar wegzonk. Door haar huis liep ze gewoonlijk neuriënd rond en de piano stond altijd open. Haar leerlingen kwamen en gingen; tusschen de lessen door studeerde ze een nieuw lied. En het leven gleed voort. Ze reisde veel, ze had al jaren-lang dezelfde impressario. Maria Wijtland - ze hield van haar eigen naam. Haar man had het rustig als zij weg was. Hij zei dat hij dan steeds naar haar verlangde, maar hij
| |
| |
was trotsch op haar succes, en zelfs was hij trotsch op het geld dat ze verdiende, hij, die zelf voorspoedige zaken had.
Hun huwelijk was kinderloos.
Maria stond op. Ze zou naar haar hôtel terugkeeren en eten. Daarna, uit voorzorg, en om den tijd te dooden, zou ze wat gaan rusten. - Misschien is er wel een brief van Wim gekomen, dacht ze, en voelde toch nog de lusteloosheid van haar bewegingen. - De eerste zomersche dag in Maart - gaf het voorjaar haar niet dikwijls een onbestemd verlangen en het besef van voorbije jeugd? Ze was twee-en-veertig jaar, een getrouwde vrouw met een vorstelijke houding. Al het uiterlijke in het leven was haar steeds veel waard geweest - maar misschien kon ze het uiterlijk niet van het innerlijk scheiden? Wat was haar stem? - ijdele klink-klank, of tolk van eeuwig-menschelijke gevoelens? Ze zou haar concert dien avond beginnen met een bel-canto aria, en eindigen met een oud volkslied, al was dan nu haar stem voor haar zelve tot een verre herinnering geworden.
Aan 't eind van den middag werd ze wakker uit een diepen slaap en moest zich bezinnen op haar omgeving. Haar oogen sloeg ze niet dadelijk op, de vermoeidheid van haar lichaam maakte haar bijna bang. Wat is er met me gebeurd? vroeg ze zich af, - en meteen daarop was er de gedachte: misschien krijg ik een kindje. - Haar halsader klopte, - ze trachtte na te denken. Ze was drie weken van huis; - kende ze haar eigen lichaam? Den eersten tijd van haar huwelijk had ze er nauwkeurig op gelet, langzamerhand liet ze het na. Haar loopbaan vergde al haar krachten, ze zou die opgeven zoodra er een kindje kwam, - maar verlangde ze naar een kind? Ze begon bekend te worden, haar eerste groote tournée maakte ze toen ze vier jaar getrouwd was. Wel wist ze dat ze soms onbevredigd was teruggekeerd. Eenmaal huilde ze, en Wim wist niet hoe haar te troosten. - Ik had het me anders voorgesteld, het wordt een beetje eentonig, ik draai maar af, de menschen willen aldoor meer. En ikzelf wil aldoor beter gaan zingen, maar ik kan niet beter. Soms heb ik het gevoel dat mijn stem barsten moet, dat ik dán pas zal kunnen uitdrukken wat ik wil. - Och, dwaasheid. Ik ben moe, ik heb heel veel succes gehad, misschien word ik onverzadigbaar.
Nu ook was ze moe, en ze verwachtte een kindje, haar lichaam was immers nooit onregelmatig geweest. Of werd ze een oude vrouw? O nee, dat toch nog niet, dat mocht daarna komen, als ze haar kind in haar armen had. - En zou het kind haar niet juist jong maken? - Ze bleef onbewegelijk liggen, maar de gedachten flitsten door haar hoofd. Ze zou Wim kunnen opbellen, hem vragen bij haar te komen, dan reisden ze samen naar huis terug. Ze kon niet meer zingen - maar wilde ze haar contract verbreken? - Wim zou het niet gelooven - op haar leeftijd - voor de eerste maal. - Zou ze een dokter roepen? Nee, nee, - die zou haar misschien verbieden te zingen, - of haar
| |
| |
zeggen dat ze zich vergist had. - Natuurlijk was het denkbaar dat ze zich vergistte; ze had inderdaad geen zekerheid. En toch geloofde ze het. Het was of ze altijd had geweten: eens zal het komen. - Het kwam wel laat. Wellicht was ze niet eerder bereid geweest haar loopbaan op te geven? maar dat kon toch geen verband met elkaar houden? - Ze wist het niet.
Weer sloot ze haar oogen en wilde slapen, - ze mocht toch niet zoo moe zijn, als ze op het podium stond. - Dien morgen had ze zich een vrij en gelukkig mensch gevoeld - vanavond zou ze bewust haar vreugde uitzingen. Ze dacht aan Alwin Helm, wien ze niets zou kunnen zeggen, en aan haar programma, dat ze wel wat wijzigen kon. Aan haar uiterlijke verschijning, haar glimlach - en aan Wim, die het nog niet wist. Had hij verlangd naar een kindje? ze spraken er bijna nooit over - althans de laatste jaren niet. Soms leek het of ze naast elkander leefden. Wim had zijn werk, waarvan zij weinig wist. Als hij over moeilijkheden sprak, groote drukte in zaken, ergernissen, dan wachtte ze een oogenblik voor ze zei: Je moest het maar vergeten, je bent nu thuis, en die kleine pauze moest hem doen denken dat ze had nagedacht. Hij zweeg dan ook even. - Een enkele maal vertelde hij bijzonderheden over zijn personeel, en dan voelde ze wel duidelijk dat hij een leven had buiten het hare om. Hij moest met andere menschen rekening houden, luisteren naar hun nooden en klachten, hen laten werken, voordeel van hen trekken, en hen rechtvaardig behandelen. Bij hooge uitzondering kwam ze op zijn kantoor, en had dan het gevoel dat hij haar verkeerd had ingelicht, want ze zag nu die menschen met haar eigen oogen. Haar belangstelling wijzigde zich, ze kon nu over hen denken als over haar eigen kennissen, maar deed dat niet lang, en na korten tijd waren ze haar weer vreemd. Als ze in haar eigen stad zong, gaf ze vrijkaarten voor het personeel. Haar man vond dat niet altijd noodig, maar ze deed het toch. Wilde ze zich populair maken, of haar afwijkend vrouwenleven rechtvaardigen? Wellicht, onbewust, beide.
- - Maria sliep weer in. Toen ze wakker werd, begon het donker te worden. Ze belde en vroeg het kamermeisje om thee. Ze had nog pijn in haar rug, maar voelde zich minder moe. Er waren bloemen voor haar gebracht, roode en witte anjelieren. Daaraan was ze gewend, ze wist hoe ze moest opkomen met de bloemen in haar arm, maar ze deed er niet onverschillig mee. - Ze richtte zich wat op en vroeg het meisje haar een kop thee in te schenken.
- Bent u ziek, mevrouw?
- O nee.
- Ik had u zoo graag gehoord, vanavond, maar ik kan geen vrij krijgen.
Maria keek het meisje aan. Het had een blank gezichtje, bruin haar en donkere oogen. - Zing jij ook? vroeg ze.
- Ja, ik houd er veel van.
- Schoolliedjes, of operette-wijsjes?
| |
| |
- Alles, en de liedjes van moeder, uit de oude doos, - heerlijk. Vindt u het altijd weer heerlijk, iederen avond?
Maria aarzelde even. Ze had zoo vaak met dergelijke meisjes gesproken, soms liet ze hen voor zich zingen, ze had enkele volksliedjes verzameld op die manier; die zong ze graag als toegift, de menschen verwachtten dat niet. Ze roerde in haar thee. - Het is mijn vak, zei ze, - ik treed gelukkig niet iederen avond op, dat zou teveel worden. En het is ernstig, - ik heb lang gestudeerd (onderwijl verwonderde ze zich over haar eigen woorden). Het is wel heel mooi, maar het stelt hooge eischen, en soms heb ik het gevoel of ik nooit aan mijn eigenlijk leven toekom.
Ze zag de glanzende oogen van het meisje op zich gericht. - Maar u bent toch getrouwd?
- Ja, ik ben getrouwd. Meer kon ze niet zeggen. Ze stond voor een groote ommekeer in haar leven, maar zou er zich bijna van af wenden, huiverend voor haar eigen verlangen.
De ander begreep dat hun korte gesprek uit was. Ze ontmoette wel meer vreemden die openhartig tegen haar waren, en gewoonlijk braken ze plotseling af.
- Kan ik nog iets voor u doen, mevrouw?
- Nee, dank je. Het is jammer van vanavond, maar ik zal misschien niet zoo goed zingen, ik ben moe.
- U kunt nog wat uitrusten.
- Ja. Hoe heet je?
- Johanna.
- - Nu was ze weer alleen. Ze keek op haar horloge; half zeven, over een uur moest ze gekleed zijn. Ze probeerde aan haar programma te denken. Händel en Brahms en Hugo Wolf; er kwam geen enkele melodie in haar hoofd. Toch wilde ze zingen. Waarom was ze hier, in deze stad, deze vreemde hôtel-kamer, als ze niet kon optreden? - Van buiten-af kwam een licht naar binnen, een rood-gele schijn. Het was nu wel heelemaal donker. Gewoonlijk voelde ze geen verveling in de doellooze uren van zoo'n dag, - maar nu was ze onrustig. Zou ze een boodschap sturen naar Alwin Helm, en nog eens met hem repeteeren? - Hij was natuurlijk aan tafel, hij at goed. Ze dacht aan zijn zware, groote gestalte, en wist dat hij haar antipathiek was. In ieder geval kon ze hem vragen voor en na de pauze een solo te spelen. Hij deed dat graag, koos gewoonlijk een van zijn eigen composities. Ze had zich het recht voorbehouden haar programma's op die manier aan te vullen; daar stond tegenover dat ze nooit weigerde op te treden, ook niet wanneer ze zich eens minder prettig voelde. Ze kon twee maal drie liederen laten vervallen. - Plotseling dacht ze: Ik doe wel vreeselijk gewichtig, ik moest eens opstaan, en niet zoo aan mezelf denken. Had ze zich niet vaak geërgerd aan die zelfkoestering en de groote zorg voor haar lichaam? Haar vak eischte het, maar
| |
| |
haar concert-japonnen konden eenvoudiger zijn, heel haar uiterlijke verschijning. - Klatergoud, dacht ze, en wat laat ik achter als ik sterf? ik heb geen kinderen. Een vrouw die een kind verwacht, zal zich ontzien, maar aan mijn lichaam is die vele zorg tot nogtoe verspild geweest. O, mijn stem glanst en kent geen vermoeidheid, en ik ben verliefd op mijn eigen stem, maar ik wil aan dit alles ontkomen, want eindelijk zal ik ook een kind hebben, en het kind mag mijn lichaam verwoesten.
Ze stond stil in de kamer, haar mond beefde. Er drongen geluiden tot haar door; ze liep naar het venster en keek uit in de straat. Het was een rustige, breede straat; langs de huizen liepen enkele menschen; een auto reed voorbij, een jongen achter een leege handkar, floot. Het daglicht was weg, de straatlantaarns brandden flauw in de duisternis. - Wat is het wonderlijk, dacht ze, en wist niet goed wat ze bedoelde. - Er is zooveel, gelijktijdig, en we zien maar een heel klein stukje van alles. Ik ben getrouwd, ik heb nog een vader, ik weet niet wat hij op dit oogenblik denkt. Maar als er geen wanden waren tusschen de menschen, dan was het leven ondragelijk. Er zullen ook wanden zijn tusschen mij en mijn kind, later, als het opgroeit. Eerst is het zoo klein en hulpeloos, dan moet ik me er heelemaal aan geven. Wim zal verbaasd zijn over me, maar hij heeft me nooit gekend, hij heeft me gezien zooals alle menschen me zien, die naar mijn stem luisteren. - Maria Wijtland. - Mijn naam staat op aanplakbiljetten, en er is een reeks foto's van mijn mond in alle vocaal-standen, die heb ik zelf laten maken voor mijn boekje over stemvorming. Die zingende mond is prachtig, ik kijk er soms heimelijk naar, en ik voel dat ik niet oud wil worden, niet mijn roode lippen verliezen, en het blinkend wit van mijn gave tanden. - Maar ik had ook niets anders, - ik had geen leven na dit - ik verlangde niets. Ik had het geluk van het oogenblik, maar dat is toch nooit zoo heel groot - neen, ik ben misschien nooit gelukkig geweest, niet zooals nu....
Er liepen tranen over haar wangen.
Den volgenden morgen zat Maria te ontbijten in den wintertuin van haar hôtel, toen een criticus zich aanmeldde. Hij kwam haastig nader, een tengere, nerveuze man, zeer verzorgd van uiterlijk, en buitensporig in zijn bewegingen.
- Zooals u gezongen hebt, mevrouw; - zijn smal gezucht drukte extaze uit - zoo beheerscht en technisch-volmaakt, maar zoo ontroerend jong en onbewust schroomvallig, - ik kan het niet uitdrukken, nooit heb ik meer van een menschelijke stem genoten. En dat u Helm zijn soli liet spelen - om ons te vuriger naar uw terugkomst te doen verlangen? Maar het paste in het geheel, de man is niet gek, hij weet precies wat hij geven moet. Een wonderlijk aanpassings-vermogen, eigen aan kleine talenten. Heeft u mijn verslag gelezen? Is Helm niet hier?
| |
| |
Maria glimlachte. - Ik heb niets gelezen. Helm logeert in het Grand Hôtel, hij heeft een heel voorname allure. - Het was haar onmogelijk, over haar zang te praten. Ik geef mijn loopbaan op, dacht ze, er komen andere dingen voor mij, het leven is niet zooals ik dacht. Ze tuurde voor zich uit, maar de man tegenover haar begon weer te praten, hij had den tekst van haar liederen voor zich neer gelegd.
- Uw eerste aria, mevrouw, gaf me een schok; u zong, maar uw hart was er niet bij; ik heb me aldoor afgevraagd: wat is er met haar gebeurd? uw eigen gezicht stond angstig, ik heb om u geleden. En eigenlijk bent u langzamerhand pas warm geworden, en na de pauze....
- Ik ga begrijpen, zei Maria, dat het publiek me dankbaar was voor enkele goede nummers. Ze maakte een beweging als wilde ze opstaan, maar haar truc mislukte: de ander zette het gesprek voort.
- Ik drink nog een kop thee, mag ik u ook inschenken?
- Dank u. De meeste vrouwen kunnen Wolf niet zingen, hun muzikaliteit is niet innerlijk genoeg. Gisteren heb ik aan u getwijfeld, en heb voor eeuwig aan u geloofd. Dat alles staat niet in mijn verslag, daarom kom ik het u zeggen. Is dat Helm? neen, een kleine gelijkenis.
Hij heeft niet genoeg toehoorders, dacht Maria. Plotseling kwam het haar onmogelijk voor, dien zelfden avond weer te zingen.
- Brahms stelt heel andere eischen, ik wil niet zeggen: mindere - nietwaar? Hij keek haar scherp aan.
- U moet me verontschuldigen, zei ze, de een praat, de ander moet zingen. En zelfs het zingen is me soms te - uiterlijk - te.... Ik ben nooit een volbloed zangeres geweest. - Ze wist dat dit een onwaarheid was, maar het deerde haar niet.
De criticus protesteerde verontwaardigd.
's Middags zat ze tegenover Helm in den trein en trachtte te slapen. Ze had aan Wim willen schrijven, maar het was haar niet gelukt. Ze praatte op haar kamer met het meisje. - Johanna, wil je deze japon van me hebben? hij is nog goed, kijk.
Johanna bloosde. - Och mevrouw, dank u, ik heb zooveel, en mijn zusters kunnen mijn kleeren niet aan, dan willen ze dat ik zoo'n jurk zal verkoopen, maar ik krijg er heel weinig voor - en-ne - u moet het goed begrijpen, mevrouw. Beschaamd had ze de japon weer weg gehangen.
- Heb je veel zusters?
- Ja mevrouw. Mijn broers zijn gesneuveld, en vader wil niet dat we ons zoo mooi kleeden, maar de tijden zijn veranderd, is het niet?
- Natuurlijk, had ze gezegd, de mooie kleeren zijn nu voor iedereen - maar die woorden hinderden haar. Een schijn van gelijkheid, dacht ze, veel te duur gekocht. - Ze sloeg haar oogen op, zag Alwin Helm, die een
| |
| |
boek las. Zijn handen waren vrouwelijk mooi van vorm, maar het viel haar op dat ze nooit heelemaal schoon waren. Ze moest denken dat hij met die handen zeker veel leelijke dingen had gedaan, dingen die ze zich liever niet wilde voorstellen. Ze had vaak met hem gereisd, maar nu was het bijna uit, - ze zou niet meer temidden van de menschen zijn. Geen kamermeisjes, die ze oude japonnen aanbood, ondoordacht vriendelijk, geen critici, die weinig begrepen, maar alles hoorden met hun geoefende ooren, niet meer de intimiteit van een begeleider, die hand in hand met haar boog voor het applaus, en toch wist ze dat zijn handen slecht waren.
Hoe had ze dit leven zoo lang volgehouden? Stellig zou ze Wim morgen schrijven: Na deze week kom ik thuis, voorgoed, ons leven begint opnieuw, het is een leven van verlangen geworden.
Helm legde zijn boek neer.
- Zou je me misschien nu al kunnen zeggen, of ik vanavond spelen moet?
Ze keek hem vluchtig aan.
- Ja zeker, maar ik geef een heel ander programma - ik zou eigenlijk wel graag willen repeteeren.
- Hoe laat zijn we daar?
- Om zes uur; als we dan meteen naar het gebouw rijden....
- Maar vind je dat nu noodig? omdat je gisteren niet op dreef was.
Ze zei: Ik had heel goede critieken, - en schaamde zich meteen.
Helm glimlachte. - Ik dacht dat je ze niet gelezen had.
Een oogenblik bleef het stil.
- Goed, we repeteeren niet; ik zal je mijn liederen opgeven, jij kunt je gemakkelijk aanpassen. Ze kende haar programma steeds van buiten. En weer verwonderde het haar, dat er geen enkel motief in haar herinnering kwam; ze noemde namen, beginregels, - ze hoorde geen muziek. Ik moet wel heel erg vervuld zijn van dat andere, dacht ze.
Helm keek het raampje uit. - Nou, zei hij bruusk, ik zal vanavond wel zien, misschien improviseer ik wat.
- Heb je dat meer gedaan? vroeg ze.
Hij schudde zijn hoofd. - Ik zou er eens mee kunnen beginnen. Ik weet niet - wat ben jij van plan? de rest van onze tournée - e - mij gelegenheid te geven - de belangrijkste plaatsen komen nog, - maar als het na vanavond weer uit is.... Misschien weet je zelf niet, hoelang je indispositie duurt?
Hij is laf, ging het door haar heen, hij zoekt niet den kortsten weg naar waardeering. Hardop zei ze: Je kunt erop rekenen dat je iederen avond solist bent - ik vind het prettig zoo, en het publiek toont zich heel voldaan.
- De menschen komen om jou, zei hij, daarom moet ik je dankbaar zijn.
- Misschien zal je binnenkort het begeleiden eraan geven.
Hij keek haar onderzoekend aan. - Waarom zeg je dat? is het
| |
| |
alleen een aanloop - je groote bereidwilligheid - om van me af te komen?
Ze voelde zich in het nauw gebracht.
- Ik krijg niet gemakkelijk een contract, er is een overvloed van pianisten, hoe langer ik onder jouw vlag kan varen, hoe liever. Ik ben eerzuchtig.
- Dat heb ik nooit gemerkt, zei ze.
Hij lachte, wat haar onaangenaam klonk. - Je bent zelf zoo naïef-eerzuchtig, dat je het van een ander niet merkt.
Ze trok haar wenkbrauwen op. - Daar weet ik niets van, maar voor ik jou kende, was mijn naam gevestigd.
- Goed, maar waarom heb je indertijd je contract verbroken met Adèle Dumache?
- Dat heb ik niet gedaan, zij heeft met den impressario gekibbeld.
Weer lachte Helm. - Omdat ze geen geduld had. Op den duur zou ze je hebben overvleugeld, zooals iedere eerste-rangs pianist het een zangeres kan doen, maar jij gaf niet zoo dadelijk kamp.
Maria voelde zich warm geworden. - Je praat onzin, zei ze scherp, ik zou Adèle Dumache graag hebben vooruit geschoven, maar toen had ik nog de macht niet.
- En je naam was gevestigd?
- Ja, dat beteekent niet dat ik doen kon wat ik wilde.
- Juist, je was gebonden door je eerzucht.
Ze zwegen. De trein raasde door een heuvel-land.
Ze dacht: waarom in godsnaam praat ik met dezen man, en hoe moet ik me hier uit redden? Ze wist niet meer hoe hun gesprek begonnen was, maar was zich bewust van zijn wantrouwen.
- Enfin, zei hij, en tastte weer naar zijn boek, ik speel dus iederen avond, ik heb veine.
- En als je me overvleugelen wilt, zei ze, ga je gang. Plotseling veranderde haar toon, werd mild en bijna krachteloos. - Ik geloof ook wel, dat je het kunt.
- Ben je ziek? vroeg hij.
Ze haalde haar schouders op. - Neen, maar-re.... Ze kon hem onmogelijk iets zeggen.
In de gang werd een tafelbel geluid, een man riep erbij. - Maria ademde verlicht en stond meteen op. - Ik ga een kop thee drinken, zei ze.
Maria liep langs de rivier, de zon scheen op het water, dat snel langs de steenen wallen schoot. In deze stad woonde een oud-leerling van haar, die ze ging bezoeken. Ze liep langzaam en stelde zich de ontmoeting voor. Jarenlang had ze Lien les gegeven, en ze hechtte zich aan haar, zooals bijna aan elke leerling. Een meisje met heldere bruine oogen, die ze vaak in verwondering opensperde. Dan klonk ook haar stem verwonderd en ijl als een kinder- | |
| |
stem. In haar laatsten brief stond: Ik verheug me zoo op uw bezoek, wat zult u wel van mijn dochtertje zeggen? ze heeft mijn oogen.
Maria voelde haar hart kloppen. Ze had een baby-jurkje gekocht en tegelijkertijd wat kleertjes voor haar eigen kind, die zouden aan haar hôtel bezorgd worden. Kleine, witte kleertjes, waarbij haar handen grof leken. Ze zou haar koffer uitpakken waar Wim bijstond. - Voor wie is dat? zou hij vragen. Of wist hij het dan al, en nam haar hoofd tegen zich aan, zwijgend en stil? - Ze kon hem niet schrijven, ze probeerde het iederen dag. Gisteren had ze hem de recensie gestuurd van den nerveuzen criticus, met een klein briefje erbij: Alles gaat best, morgen ben ik bij Lien, enzoovoort. Ze hoopte heel rustig daar te kunnen zijn, haar concert was morgen. Wel zou het weerzien hen beiden ontroeren, - en dan moesten ze het huis doorloopen en het kindje bewonderen. Maar na een half uur zou ze in een gemakkelijken stoel willen zitten en uitrusten. Als Lien haar maar niet vroeg te zingen! Ze keek naar het snel stroomende water, en voelde haar eigen onrust, haar verlangen. Over tien dagen zou ze thuis zijn, en dan luisterde Wim naar haar. Maar den volgenden dag kwamen haar leerlingen, ze kon hen niet wegsturen, sommige moesten examen doen in den zomer. Trouwens, hoe zou ze deze maanden moeten doorkomen zonder haar werk? - ze had nog enkele concerten ook in haar eigen land. De voorstelling van het oude leven overstelpte haar, ze voelde zich gedrongen het te behouden en voort te zetten. Het verlangen kon haar geen enkel uur van den tijd doen overslaan, en ze haakte naar vernietiging van al het oude. Ze stond een oogenblik stil en knoopte haar bontmantel aan de hals los. Het is lente, dacht ze, alle leven begint opnieuw.
Lien kuste haar op beide wangen, Maria kuste terug, en daarna keken ze elkaar aan. - U zult mijn kind zien, ik ben zoo blij, en morgenavond....
- Je bent nog dezelfde, zei Maria haastig, maar het eerste moederschap heeft je jonger gemaakt. Nu lachten ze samen, en liepen allereerst naar de wieg.
Het kind was wakker en speelde met haar knuistje, de groote, heldere oogen hadden een ondiepen blik. - Wat lief, zei Maria. Diep over de wieg gebogen praatten ze nu tegelijkertijd, zooals vrouwen doen.
- U moogt er haar wel uitnemen.
- Ja? graag, - maar doe jij het liever, ik ben geen kinderen gewend.
Lien glimlachte zelfbewust. Heeft u nooit - begon ze, en praatte weer tegen het kindje, een stroom van teedere woorden - heeft u nooit een baby verwacht?
- Neen, zei de ander, - nooit.
- Och. Het kindje maakte zachte keelgeluidjes. - Uw leven is misschien te druk geweest, te inspannend. Ik heb me wel eens, ja, bijna schuldig gevoeld, als ik bij u kwam, en u zat nog te studeeren, en moest den volgenden
| |
| |
dag weer op reis, - en dan later het inhalen van al die lessen. En waarom wilden wij zingen?
Met een vagen glimlach zei Maria: Het meest vermoeide het mij, als mijn leerlingen over zichzelf begonnen te praten, klachten over niet voldoende beantwoorde liefde, - altijd dat ééne onderwerp.
De jonge moeder bloosde en tuurde over haar kindje heen.
- Weet je nog hoe ik dan vroeg: Zullen we zingen? honderdmaal werd het niet gehoord; ik sloeg accoorden aan, jullie praatten er gemakkelijk overheen.
Een beetje verward zocht Lien naar instemmende woorden, maar Maria zag haar blos en zweeg. Een vrouw die aanklaagt, heeft een schel geluid, dacht ze nog, - toen strekte ze haar armen uit naar het kindje. - Mag ik?
En Lien vond haar glimlach terug.
- Gaat u erbij zitten, ze wordt al zwaar; hier, deze stoel.
- Je bent aardig ingericht, zei Maria.
- Ja, vindt u? straks moet u het heele huis eens zien.
Ze begonnen nu over allerlei te praten. Lien noemde namen van oude bekenden, waarnaar ze vroeg, en hun ongeveinsde belangstelling verwonderde hen beiden. Het kindje sliep in op Maria's schoot.
- En Mimi Keizer, herinnert u zich haar debuut? Ze keken elkaar lachend aan.
- Dat jij dat alles nog weet.
- U vertelde het.
- Mimi was geen lieveling van me - die houding - ze kon het niet helpen, en als ik aan haar diepe tonen denk, - telkens weer meende ik dat er een man naast me stond te zingen.
Na een poos sprong Lien op. - Ik ben een slechte gastvrouw, u verlangt natuurlijk naar thee, en u zit maar met kleine Lientje.
Maria liet zich het kind afnemen.
- Ze blijft wel doorslapen, en we hebben een rustigen middag, heerlijk. U weet niet hoe moe ze me kan maken als ze huilt.
- Ik wil het gelooven.
- In het begin huilde ik mee, - ik was nog zwak, en ik had het gevoel dat ik nooit meer onbezorgd zou kunnen zijn. Trouwens, dat gevoel blijft, maar het maakt me niet meer zoo angstig. Karel heeft juist naar de verantwoordelijkheid verlangd, als naar de eigenlijke inhoud van zijn leven. Wij vrouwen verlangen wel naar een kind, maar.... Ze brak plotseling af.
- We verlangen in het blinde weg, zei Maria.
Ze keken elkaar aan, in de oogen van de jonge vrouw blonken tranen. - Ja, dus u voelt dat toch ook. Ik heb nooit een man willen zijn, maar een vrouw heeft het wel moeilijk.
Maria stond op en kwam naar haar toe. - Je kindje is een schat, maar je
| |
| |
bent nog niet heel sterk, misschien. Weet je nog dat je vroeger duizelig werd als je lang had gezongen? door de groote inspanning. Nu heb je zoo langen tijd gewacht - en toen.... Ze legde haar hand op Lien's schouder, het was of zijzelf naar steun zocht.
Lien tipte met een kanten zakdoekje aan haar oogen. - U moet niet denken dat ik teleurgesteld ben, dat is het niet, al lijkt het er veel op.
- Ik begrijp het heel goed, zei Marie.
- Karel heeft gezegd: al je droomen zijn zoo plotseling ingeruild tegen de werkelijkheid, daar sta je nog beteuterd van te kijken.
- Karel is een lieve man.
Nu lachten ze en Maria liep terug naar haar stoel. Voor het eerst sinds haar groote verwachting was er geen vreugde in haar.
's Avonds vroeg Karel haar wat te zingen; zijn vrouw viel hem aarzelend bij.
- Een enkel lied?
- Morgen hooren jullie er zooveel, zei ze.
- Als het er maar één mag zijn, dan kies ik het ‘Ave Maria’ van Schubert. Ze keek om zich heen. - Hebben jullie geen gramofoon? en had meteen spijt van haar woorden, toen ze den donkeren blos van Lien's wangen zag.
- Och, Karel, zoo zijn nu groote zangeressen, onuitstaanbaar, hè? - maar ik zal voor je zingen.
- Spaart u liever uw stem, zei het jonge vrouwtje scherp.
Dat heb ik verdiend, dacht Maria, en ze voelde haar keel dicht gesnoerd. Het voorspel van Schubert's lied klonk droog en verbrokkeld, ze moest de laatste maat herhalen, omdat haar stem niet komen wilde. Toen zong ze, - drie coupletten, die haar lang duurden, want haar gedachten waren er niet bij. Hoeveel malen heb je dit niet gezongen, vroeg ze zichzelf, en hebt er een stormachtig succes mee behaald? Het gaat ook nu heel goed, het is alleen een beetje doodsch; - maar Karel hoort niets dan den reinen klank van mijn stem, en Lien is veel te bewogen om te luisteren. Ze is zoo gevoelig als een kind, en ik heb haar bezeerd. - Toen ze zweeg, zei Karel ernstig: Dank u, het is een prachtig lied.
- Nu wat anders. Ze bladerde in het boek. Zingen is heerlijk, maar ik vergeet het altijd weer, en als ik ineens beginnen moet, verbeeld ik me werkelijk dat ik het niet kan.
De jonge menschen antwoordden niet.
Ze zong: ‘Die Forelle’ en ‘Geheimnis’, en tot slot: ‘über allen Gipfeln ist Ruh’, dat haarzelf onverwachts ontroerde. Alsof ik vandaag naar den dood heb verlangd, dacht ze. Ze knikte Lien eens toe. - Ik wou zoo graag nog je kindje zien, voor ik wegga, - en zag dat de ander haar nog niet had vergeven.
En weer hield ze het kind in haar armen. De gordijnen van de slaapkamer waren gesloten, een lamp tegen de zoldering gaf een verspreid licht.
- Ik weet niet, zei ze, zou dit me bevredigen, meer dan het leven dat ik
| |
| |
heb? Soms geloof ik dat niets ons heelemaal voldoen kan, misschien hebben we daarvoor een te sterk verlangen naar het einde in ons.
Lien had alleen aandacht voor haar kind.
- Ik ben de laatste dagen zoo zenuwachtig, ik denk erover mijn loopbaan op te geven.
Nu keek de ander snel op. - U? waarom?
- Ja, ik weet het niet, ik geloof dat ik zwanger ben; het lijkt wel haast onmogelijk, we zijn nu tien jaar getrouwd.
- Och, mevrouw.
- Ja, - niemand weet het nog, zelfs mijn man niet, - ik kan het hem niet schrijven. En nu ik jouw kind zie - o, het is een schat - maar waarom verlang ik daar zoo sterk naar? Kunnen we het ooit begrijpen? - Je moet me mijn uitval van zoostraks vergeven, ik voel me zoo wonderlijk.
Lien boog zich over het kind heen naar haar toe en kuste haar wang.
Ze reed naar haar concert. Als dit nu mijn laatste tournée is, dacht ze, laat ik dan toch mijn oogen open houden, en iedere minuut nog van dit alles genieten. Maar meteen ging ze rechtop zitten zonder te leunen - ze schokte dan minder. Het kind van Lien was aardig - haar eigen kind zou anders zijn. Ze wilde het liefst een meisje hebben, omdat ze een dochtertje haar eigen jeugd kon laten overleven, beter, gelukkiger. Ze dacht aan haar ouderlijk huis, aan haar moeder, die veel ziek was geweest. Had ze wel ooit geweten wat haar moeders kwaal was? Je praatte vroeger niet zoo over ziektes als tegenwoordig, en ziekzijn leek veel geheimzinniger dan nu. Moeders kamer, met de sombere, hooge gordijnen, - het dokterskoetsje voor de deur. Zij heette toen Marietje Fransen, en ze had groote broers, die zich zelden met haar wilden bemoeien. De twee oudste waren op de militaire academie, de keukenmeid zei: dat heet deftig, maar kost niet veel geld. De tuinkamer had zulk donker behang; in den laten middag scheen er de zon naar binnen. Dan zat ze daar wel veel te spelen voor de open kast, met haar poppen. Ja, ze had in heel lang niet aan haar poppen gedacht. Ze nam ze één voor één op, en kleedde ze aan en uit; moeder maakte altijd nieuwe kleertjes. Ze borg alles netjes in oude doozen; moeder prees haar om haar ordelijkheid. Ze moest toch veel van moeder hebben gehouden. Soms keek ze in dagen niet naar haar poppen om, dan speelde ze met priktollen in de kale, marmeren gang. En ze zong erbij; ze had een klein stemmetje, dat ver droeg. Misschien kon ze haar kind geen betere jeugd geven dan zijzelf had gehad; ze was een beetje eenzaam, maar dat deerde haar niet, ze wist zich toch gelukkig te maken.
De auto hield stil. Nu was ze plotseling weer Maria Wijtland. Ze zette de kraag van haar mantel op en stapte uit.
In de vestibule de gewone begroeting. Maar een jong meisje keek haar vorschend aan.
| |
| |
- En u? vroeg ze.
- Mevrouw Wijtland? zou ik u even kunnen sprken?
Ze zag de heeren van ontvangst bereid haar te beschermen. - We zullen doorloopen, zei ze, - hoe laat is het?
- Kwart voor achten.
- Juist, dan heb ik een oogenblikje voor u.
Een der heeren ging haar voor, het meisje volgde haar op den voet. In de solistenkamer waren enkele dames bijeen. Maria liet zich voorstellen. Toen nam ze het jonge meisje opzij. U wilt zeker zangeres worden?
- Ja mevrouw.
- Vertelt u me iets van uw omstandigheden. Hebt u als kind veel gezongen?
- Ja, op school, nooit anders dan in koor; later ben ik dat vergeten.
- Hoe kon u dat vergeten?
- Ik moest mijn eigen brood verdienen, van mijn twaalfde jaar af. Nu zit ik den heelen dag op kantoor; 's avonds zou ik kunnen studeeren.
- Gelooft u dat u talent hebt?
Een korte aarzeling: - Ja.
- Wilt u iets voor me zingen, een eenvoudig liedje?
- Hier? in deze kamer? dat kan ik niet.
Maria glimlachte. - En u bent zoo moedig begonnen.
- Ik-ke, ik heb geen muziek bij me.
- Maar u kent wel iets uit uw hoofd. Wat zingt u?
De mond van het meisje vertrok. - Nee, dat kan ik niet.
Eén van de dames kwam op hen toe. - Mevrouw Wijtland, gaat u toch zitten.
Ze liep naar de piano, en wenkte het meisje met een hoofdbeweging.
- Knoop uw mantel wat los; het wiegenlied van Brahms, het tweede couplet zingt u met me mee. Ze zette in: ‘Guten Abend, gut' Nacht, mit Rosen bedacht’. Haar stem klonk rustig en zeker; ze had het gevoel of ze voor dit beschroomde en toch zoo moedige kind zong, alsof ze het bezielen moest, opheffen uit de dagelijksche grijsheid van haar leven, en haar een veel te korte jeugd vergoeden. ‘Morgen früh, wenn Gott will, wirst du wieder geweckt’. Kom vlak naast me staan, denk dat we alleen zijn. ‘Guten Abend, gut' Nacht, von Englein bewacht’. Het meisje zong, het was of ze haar stem tegen die van Maria aanvlijde.
Alwin Helm stond naast haar, toen het lied uit was. - We moeten beginnen, zei hij.
- Ja, ik kom. - Wacht u hier op me, na afloop. Hoe heet u?
- Charlotte Wüstental. Haar oogen glansden.
Plotseling dacht Maria: Ik wil dit niet opgeven, nooit, het maakt me vrij en gelukkig. Ze knikte Charlotte toe en liep met opgericht hoofd Alwin Helm vooruit.
| |
| |
In de pauze ontving ze de uitnoodiging voor een souper na afloop. Ze dacht er niet aan, te weigeren. - Maar ik zal een oogenblik met een aankomend zangeresje moeten praten, - als u mijn chauffeur uw adres wilt geven.
De ander, een rijzige vrouw van middelbaren leeftijd, antwoordde: Een van de heeren zal op u wachten.
Ze had voor veel bloemen en bijval te danken, ze wist dat ze goed gezongen had, maar nu was ze toch moe. Een oogenblik dacht ze aan haar eigen huis, aan Wim, dien ze in zoo lang niet had gezien. Een stem in haar zei: het is dwaas, dit leven. En ze liet Charlotte alleen zingen. Het meisje had een lichte, wat ijle sopraan, waaraan niet veel was bedorven. - Kijk eens, begon Maria toen, u moet maar denken, dat wat u wilt bijna onmogelijk is. Bijna - maar het hangt van u zelf af. Ik zou over u kunnen schrijven aan een zangleerares hier in de stad, misschien kan die u voorthelpen.
- Ik ben u heel dankbaar, zei Charlotte.
- Mij? waarom? U moet naar uzelf leeren luisteren, het is nu nog niet mooi. Geeft u vooral uw betrekking niet te gauw op, en verlies het contact met het leven niet. Ik vrees dat ik weg moet. De roem is weinig benijdenswaard, maar het zingen kan heerlijk zijn. Schrijft u mij eens. Dag Charlotte Wüstental.
De man die haar opwachtte zei: Bent u niet té beminnelijk, mevrouw?
Ze antwoordde: Zou dat mogelijk zijn? en liep voor hem uit.
In de auto lagen haar bloemen.
Er werd niet bijzonder op haar gelet toen ze binnenkwam; de gastvrouw knikte haar toe. - Heeft deze vrouw ook een man? vroeg ze haar geleider.
- Nu niet meer, - ze is rijk en onafhankelijk. Ik heb haar in haar jeugd gekend; och mevrouw, de jeugd....
Ze glimlachte een beetje spottend. - Verlangt u ernaar terug?
Een ander had hen gehoord. - Dat doet niemand, mevrouw, we verlangen alleen naar het onbekende.
Men liep de eetkamer binnen, een langwerpige zaal met een lambrizeering van dof hout. Achter een plafond van melkglas brandden de lampen en gaven een overvloedig maar diffuus licht. De tafel had bloemenslingers van lathyrus, het zilver blonk niet, de wijnglazen waren van een heel dun matglas. De man die gezegd had: we verlangen alleen naar het onbekende, wees Maria haar plaats: hijzelf zat aan haar linkerhand. Rechts van haar zat een kleine man met een scherpzinnig gezicht, die muziek-criticus bleek te zijn. Hij wendde zich dadelijk tot haar. - U hebt hier niet de eerezetel, mevrouw, uw stem heeft een te hooge glans, we aanbidden hier het glanslooze, alsof de zon niet meer schittert in een dauwdrop.
- En toch vind ik deze kamer heel mooi, zei Maria, ik voel ook dat ik me zou willen aanpassen.
- Doet u het in godsnaam niet.
| |
| |
- Gedempt praten en niet luid lachen, misschien maakt het somber, op den duur?
- Het is aanstellerij, zei de criticus, zucht naar het tegengestelde. U hebt prachtig gezongen, maar het praatje loopt dat u een jong meisje ontdekt hebt met een gevoileerde stem, die veel mooier is dan de uwe, een stem als een doffe parel.
Maria lachte. - Ik heb dat meisje gezegd: Het is nu nog niet mooi.
- Natuurlijk.
- Het was werkelijk niets, ongeschoold, zonder eenige bekoring.
De criticus haalde zijn schouders op. - Wat wilt u, de menschen zijn gek.
- Ik meende toch, zei Maria langzaam, dat ik vanavond succes heb gehad.
- Mevrouw, uw avond is voorbij, hier bent u de minste der gasten, - het kan me dood-ergeren.
- Een glanslooze dood.
- Mevrouw Wijtland!
Maria keek op en zag van den overkant der tafel een paar grijs-blauwe oogen op zich gericht.
- Ik wilde u naar Lotte Wüstental vragen, zei de vreemde, - ze is bij mijn man op kantoor. U sprak zooeven over haar, - ik hoop dat u haar niet heelemaal hebt ontmoedigd?
- Dat weet ik niet, mevrouw, - hadt u haar aangeraden....
- O nee, ik wist er niets van. Ik ken haar oppervlakkig, mijn man zegt dat ze goed werkt, maar zulke meisjes zijn zoo raadselachtig, ik begrijp niet waar ze vandaan komen en waar ze later belanden. Een jeugd hebben ze gewoonlijk niet gehad, en zoodra ze trouwen, zijn ze oud.
Ze praatten nog door over het geval van Charlotte. Op 't laatst vroeg Maria:
- Hoeveel verdient zoo'n meisje?
De criticus beet haar toe: Ga niet te ver.
Mevrouw Föber antwoordde: Dat zoudt u aan mijn man moeten vragen, maar ik weet niet of hij het u zeggen zou.
- Is uw man ook hier?
- Ja, hij zit rechts van de gastvrouw.
- U kunt met dien man niet praten, zei de criticus, en vertrok zijn gezicht.
- Ook een aanbidder van het glanslooze, waar het het leven van zijn ondergeschikten betreft.
- Ssst, zei Maria.
- Ze hoort het niet, en trouwens, ze kent hem. Een kranige vrouw, zeven kinderen. Hebt u ooit zoo'n beheerscht gezicht gezien?
- Het is een mooi gezicht.
- Ja, maar bijna een masker, - Kijk Alwin Helm eens, hij doet zich te goed. Ik begrijp overigens niet, dat u de man solo laat spelen.
| |
| |
- En toch geloof ik dat het heel verstandig van me is.
- Dat is een ander onderwerp.
Haar linker-buurman sprak haar aan. - Wanneer gaat u eens naar Amerika, mevrouw? Hij wachtte haar antwoord niet af. - Ik ben er dezen winter geweest, - een prachtig land - mijn indrukken verschillen hemelsbreed met wat men er gewoonlijk over hoort, - en daar een mensch zijn eigen oogen en ooren het meest vertrouwt....
Hij praatte door. Zijn regelmatig knap gezicht drukte zooveel zelfingenomenheid uit, dat Maria een oogenblik verbaasd naar hem bleef kijken; - daarna gaf ze haar aandacht aan haar bord. - Het is toch bloeiend, dacht ze, alles samen. Naast Alwin Helm zit een heel mooi meisje, maar hij ziet haar nauwelijks. Alle menschen lijken me zoozeer in zichzelf besloten, deze man naast me, dit groote kind, wil zijn eigen stem hooren, hij is in hooge mate door zichzelf bekoord. Ik zou hem in zijn gezicht willen slaan, - maar dan had ik ongelijk. - Ze zei telkens eens: Ja, of nee, - maar haar gedachten gingen voort: Het buurmeisje van Helm is onaantastbaar door haar schoonheid. Ze merkt Alwin wel op, en ze minacht hem; - misschien ziet ze ook dat zijn handen niet heelemaal schoon zijn. Het is ontzettend dwaas, elkaar te minachten, - toch doe ik eraan mee, - ik kan niet anders, - ik zou me beter voelen als deze man zijn mond hield.
- Ik zal wel nooit naar Amerika gaan, zei ze plotseling, ik verlang altijd naar huis, op mijn reizen; - mijn man is thuis, en-ne....
Hij glimlachte breed. - En de kinderen?
- Neen, ik heb geen kinderen. - Ze hoorde zelf dat het te luid klonk.
Mevrouw Föber keek haar aan. - Ik zou niet met u willen ruilen, zei ze rustig.
De criticus bromde: Wie wil er ooit ruilen met een ander? komt niet voor - de winst is te onzeker. Dat is juist het fatale: we begeeren alleen, al het goede van een ander, - voor een eerlijke ruil zijn we te laf.
De gastvrouw vroeg het woord. Ze stond niet op, maar boog zich wat naar voren en sprak met een heldere stem: Beste vrienden. Het concert van een vrouw in onze stad was me aanleiding u na afloop bij mij te vereenigen. Ik pretendeer niet u een even groot genot te verschaffen als de gloedvolle sopraan van Maria Wijtland dat heeft gekund. De voordracht van mevrouw Wijtland heeft de laatste jaren nog aan innigheid gewonnen, het zal u niet zijn ontgaan. En dat verheugt ons, maar het verwondert ons niet, - want het is mijn overtuiging dat een goed gericht leven steeds smaller en dieper zal worden, bijwijlen heviger ook, maar van een bedwongen kracht. En zoo worden wij ouder. Sommige dichters hebben gesproken over de pijn van het ouder worden, - iedere eerlijke vrouw zal mij toegeven dat zij dat gevoel niet kent. Er zijn in dit leven vele vreugden en smarten, er is maar één pijn: de pijn van onze vergissingen. - Maar ik dwaal misschien te ver af. Ik heb niet geweten
| |
| |
wat ik u zeggen zou toen ik het woord nam, niet anders dan dat ik u wilde begroeten. Nu dank ik dan in de eerste plaats Maria Wijtland voor haar aanwezigheid.
Maria en de spreekster stonden beide op; Maria liep naar het midden van de tafel, de ander wachtte haar glimlachend af.
- Ik dank u, zei Maria, ik ben heel blij met uw woorden. Ze drukten elkaar de hand.
- Vervolgens heet ik mijn vrienden August en Erica Föber welkom. Ik wensch hun geluk met het feit dat hun oudste zoon deze week in de zaak van den vader is opgenomen. Ze kennen mijn bewondering, meer nog mijn dankbaarheid voor de innerlijke rust en de taaie werkkracht, waarmee zij het leven iederen dag opnieuw aanvaarden. - Maar ik ga verder. Ik heet dr. Ludof welkom, den scherpzinnigen criticus, die het bestaat iederen dag de wereld af te breken en haar weer op te bouwen, die ons allen verraadt en verkoopt, maar ons in stilte genegen is en ons trouw blijft.
- Een duivelsche vrouw, zei de criticus tusschen zijn tanden.
Maria beet haar lippen samen - ze wilde geen woord van het gesprokene verliezen; het beeld van de wereld veranderde voor haar, en ze had het leven meer lief dan ooit te voren. Ze verlangde naar haar eigen stem, ze wenschte meteen het gesprekje met Charlotte Wüstental te kunnen overdoen, - en ze wilde haar houding veranderen, nooit meer zou ze de zelfverblinde zangeres zijn. Het gezicht van mevrouw Föber was bleek en strak - ze voelde haar hart naar deze vrouw uitgaan; - en dan was er die ander, die ze nooit zou vergeten.
- Mijn waarde gasten, ik heb al te lang gesproken, zoo dadelijk zult u weer praten, en naar elkander luisteren. Ik hoop u allen weer te zien, hier, of in uw eigen huis. Het ga u wel.
- Ze is van een onmiskenbare ernst, zei de criticus, - en toch -
Maria keek hem aan. - Begint u weer?
De heer Föber stond op.
- Dames en heeren, zei hij, ik denk dat het uit uw aller naam is, wanneer ik Gertrud Treichel bedank voor haar woorden. Ze heeft ons meermalen verrassingen bereid, - niet iedere verrassing zal ons leven rijker maken, maar wat ze ons zoo juist heeft gegeven, zullen wij voor altijd behouden. Na de welluidende zang van mevrouw Wijtland, de ontroerende woorden van Gertrud, - waarlijk, de dag is goed, die door zoo'n avond gekroond wordt. Het meest namens mijzelf en mijn vrouw dank ik u, Gertrud Treichel. - Hij ging naar haar toe, en kuste haar wang.
- Ik weet het niet, zei dr. Ludof - gelooft u dat dit alles onvoorbereid is?
Maria luisterde niet meer naar hem. Ze hoorde mevrouw Föber zeggen: Nu ga ik naar huis. Over de tafel heen reikten ze elkaar de hand. Dit gezicht, dacht Maria, is nog mooier dan dat van Gertrud. Ze wist niet dat haar eigen
| |
| |
oogen een diepen glans van geluk hadden.
- Heeft deze vrouw werkelijk zeven kinderen? vroeg ze haar linker buurman.
- Ja, - maar ze is goed gesitueerd.
- Dat scheelt, zei Maria lachend.
- Ze gaat altijd vroeger weg, maar haar man blijft. Ze heeft zich aangewend middenin het genot op te houden.
- Onmogelijk, zei de criticus, - de feiten weerspreken het.
De ander praatte ongestoord verder. - Angst voor den droesem, misschien, - maar wat een zelfbeheersching.
Nu zou ik ook weg willen, dacht Maria, wat kan er nog komen? Toch weet ik dat ik niet zal gaan. Morgen reis ik verder - ik moet eindelijk naar huis; - ik had die vrouw graag gezegd dat ik ook een kind zal hebben, - ik schijn niet meer te twijfelen. Maar Wim weet het niet. Dit bestaan is afschuwelijk; - neen, het zou afschuwelijk zijn, als het niet zoo heerlijk was. Ik moet het opgeven; - mijn zang is inniger geworden - het was wel duidelijk dat Gertrud Treichel me niet overmatig bewondert. Neen, waarom zou ze?
Dr. Ludof vroeg haar naar het muziek-leven in haar land. Het mooie, jonge meisje probeerde zich met Alwin Helm te vermaken. De avond was over zijn hoogtepunt heen.
Dien laatsten morgen ontving Maria nog een brief van haar man. - Ik heb weinig van je gehoord, schreef hij, de Hollandsche kranten praten meer over je succes dan jijzelf. Zoojuist overviel me de gedachte, dat er iets met je gebeurd moet zijn - iets onverwachts, - maar ik wil dit niet verder uitdenken. - Ze legde den brief peinzend uit haar handen.
Alwin Helm kwam haar opzoeken. - Ons laatste concert, zei hij, vanavond, - het is snel gegaan. Dezen nacht heb ik een wals gecomponeerd, die ik graag zou willen spelen, een modern ding. Misschien schenk je me nog vijf minuten - jij zoudt dan een extra nummer meer kunnen geven. Het publiek roept mij niet terug, daarom moet ik zelf beslag leggen op den tijd.
Ze knikte. - Ik ben de slaaf van het publiek, jij kunt de menschen nog veroveren.
- Ja, zei hij, ik zou niet met je willen ruilen.
- Dat begrijp ik, zei ze ernstig.
Samen maakten ze het programma op.
Toen ze klaar waren, bleef hij nog zitten. Ze bood hem een kop koffie aan en vroeg: Hoe heet dat mooie jonge meisje van gisteravond?
- Ik weet niet, zei hij, was ze mooi? - de wijnen waren bijzonder goed.
Ze keek hem aan. - Je bent nooit getrouwd geweest, wel?
- Neen. Het leven voert ons aan veel dingen voorbij, maar-re....
- We kunnen niet alles vasthouden, zei ze.
| |
| |
Het gesprek stokte. Ze dronken zwijgend hun koffie. Wat later vroeg hij:
- Ga je morgen regelrecht naar huis?
- Ja, mijn man wacht op me. En jij?
- Ik heb geen tehuis. Het is beter, alle gezelligheid te schuwen. Een podium is niet gezellig, - ik voel me alleen behagelijk in den slaap, - maar vannacht ben ik niet naar bed geweest. - Het was of hij voor zichzelf sprak. - Ik ben niet eens heel moe, - ik moet eerst spelen, vanavond.
- Het beteekent voor jou meer dan voor mij, geloof ik.
- Wat?
- Ons musiceeren.
Hij trok met zijn schouders. - Het is jou te gemakkelijk gemaakt.
Nadenkend vroeg ze: Jij zoudt het zeker niet vrijwillig kunnen opgeven?
- Neen, zei hij, - jij wel?
Ze antwoordde niet.
Maria reisde alleen terug. Alwin Helm had een uitnoodiging gekregen, zijn laatste composities in besloten kring voor te dragen. - Ik blijf hier nog wat hangen, had hij gezegd, en ze hoorde een stille triomf in zijn toon, - maar ook een besef van gebondenheid, en voor het eerst was hij haar sympathiek. Ze zei: Ik wensch je het beste, - kom me eens opzoeken, thuis. - Hij keek langs haar heen. - We zouden nog heel andere programma's kunnen maken - het allernieuwste ken jij niet; als je pioniers-werk zoudt willen doen....
- Ja, zei ze, daar ben ik misschien te oud voor.
- Je stem is niet oud, maar of je voldoende liefde hebt voor je vak -
- Wat is meer noodig: liefde, of het technische kunnen?
Hij haalde zijn schouders op, en ze had niet verder gevraagd.
Nu zat ze in den snellen trein, die haar naar huis zou brengen. Het is voorbij dacht ze, dat oude leven, en ik zou niet kunnen zeggen, of ik er nog van genoten heb, - het nieuwe heeft me te zeer vervuld. Waardoor is al het nieuwe zoo sterk dat het oude erbij verbleekt? waarom verlang ik meer naar een kind, dan ik ooit verlangd heb naar roem en rijkdom? Door het zingen vond ik uiting, maar een kind zal mijn leven voortzetten. Is het dan verlangen naar onsterfelijkheid?
Uren-lang bleef ze droomen en zag het landschap aan zich voorbij trekken, velden en heuvelige bosschen, en daarboven den grooten hemel, die langzaam verduisterde. Ze kon niet anders dan in de toekomst leven, ze wist zich met haar kind tezamen, nooit meer zou ze zonder gedachten aan het kind zijn. Wel kwamen haar herinneringen aan de vele uren, sinds dien middag in de hôtelkamer, toen een enkele gedachte haar leven veranderd had.
En ze wist zich op weg naar huis. In den nacht zou ze aankomen, en zou haar man terug zien, zijn stem hooren. - Nu blijf ik altijd hier, zou ze zeggen, de kracht voor mijn oude taak is me ontnomen. - Ze voelde haar oogen
| |
| |
vochtig worden, - uit vreugde? - uit zelfbeklag? Wim zou over haar succes praten, maar het leek haar lang geleden, dat ze zich aan het zingen had gewijd. Ze zou het nooit weer opvatten, en toch wist ze dat ook het kind haar niet volkomen zou bevredigen - ze had het gevoeld toen ze het dochtertje van Lien in haar armen hield. Was Erica Föber, die zeven kinderen had, bevredigd? Haar beheerschte trekken leken een masker. En Gertrud Treichel zocht naar de juiste richting voor haar rijke leven; ze wilde de pijn van het ouder worden niet kennen, - maar de pijn van alle menschelijke vergissingen knaagde aan haar. - Was er dan een verlangen in den mensch, zoo groot dat niets het stillen kon? niets dat tot dit aardsche leven behoorde? Het moest wel zoo zijn, al had ze het vroeger niet geweten.
Ze sloot haar oogen en voelde den trein schokkend voortgaan.
|
|