Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 42(1932)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 184] [p. 184] Jacobus door E.G. van Heusden Nu ligt hij geveld. Wij hebben allen zijn kristallen stem gehoord, rein, ruim, en door een wereld vol van zon, als de donkere tonen-regen van het carillon uit een toren boven een hollands plein. Nu ligt hij geveld. En aan het bed, waarop zijn oude lichaam lag, kwamen de gestalten van zijn leven staan. Een kleine rode bol boven een zwarte tabberd, ontdaan van heel de weelde dezer wereld, en vol ontzag, dat zon en nevel boven een blauwend slootje hing, dat het gras groen boven een donkere rollaag groeide, de gouden schijnsels wonderbaarlik openbloeiden, uit een winkel, waar hij weifelend binnenging. En een oude dokter, boog zich over een koortsend kind, ernstig en stil tegen de moeder van dit groot gezin. 'n Meisje dat huilend aan dikke donkere rokken hing. Geladen spanning. 'n Koortsdroom, die verzwindt. Dan: 'n jonge kerel, zwaar van wilde dromen, Gaande van muur tot muur, voor een sinister, gebogen mens, (zijn vlees geworden angsten) uitschreeuwende z'n wens, z'n leven, de weerbarstige geheimen tegen de lome [pagina 185] [p. 185] handen van dit lichaam van gestorven hard verlangen. Donker, 'n lantaren, 'n witte burnous, goud omgloord, en de macaber wilde dans, zwart en huiverend door 't witte zonlicht van de hete nauwe stratengangen. Herreizen dit droef gebied, in een herboren staat, Dromend en helder, samen met het liefst bezit. 'n Ezel, wijsgerig; en akuut zijn dol-bezeten drift; een paknaald, die in de wijde werelden verloren gaat. De groei, vervaarlik door het witte rijk. 'n Koffer, die, verlaten, bergt zijn klein geheim. Dwalen, o Zebedeus, zeeën over en onberijm- de landen. 'n Zaadparachute zakt mild achter een zwarte dijk. 'n Toren en een nacht en een reus, die zingt. Ruigrok met de dwaze schatten van zijn zak. 'n Kind, dat verloren over de aarde gaat, vlak langs zijn voet. Hij verdwijnt in de nachtlike wind. Nu is de eindelijke reis volbracht. En in de wijde vang van zijn mantel ligt stil naast hem het kind, dat met klaar gezicht de wereld tegen ging, en nu is omgebracht. Maar Zebedeus, die groot over de aarde gaat glimlacht en herziet de helder witte sferen, waaruit de dromen van dit leven keren. De aarde is los. Hij heft het mild gelaat. Vorige Volgende