Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 42(1932)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 137] [p. 137] Drinklied door A.J. Luyt In het diepe kelderwelf Van mijn eigen diepste zelf Liggen drie oeroude vaten, Erfenis, mij nagelaten Door het oude voorgeslacht, Dat ze in der tijden nacht Rolde naar dien koelen grond, Om te rijpen langen stond. Van den Rijnwijn, vol en geurig, Zelfs in duister nog goudkleurig, Proef ik nooit alleen; de vreugden Al, die mij het hart verheugden In 't verleden, vlammen op: Zóo als ik de spon beklop, Rijst een tooversprookjesfee, Fluisterdrinkens altijd reê. Licht mousseerend wekt de Moezel Mij uit loomheids lichten doezel; En de toekomst gaat weer blinken Als daar met me mee komt drinken Blonde knaap: zijn helle stem, Jong van suggestieve klem, Schatert spoken weg, wier macht Mij benauwde in den nacht. [pagina 138] [p. 138] Maar de sombere Bourgogne Drink ik met het oud carogne Van mijn zwarte zielezorgen, Dat mijn heden gaat verworgen, Doch tenslotte met wat wijn Wel weer afgekocht wil zijn, Schoon het morgen weder knaagt En mij naar mijn kelder jaagt. Rijn en Moezelwijn, zij weten Wel, dat ik niet kán vergeten Hoe ik vóór mijn dof bedroeven Van hun vreugdesap kwam proeven. Slurpen moet ik rooden drank, Dik als bloed, op houten bank Schamel naast mijn holle zorg.... Tot ik eind'lijk zelf haar worg! Vorige Volgende