Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 42
(1932)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 390]
| |
Dr. J.Th. de Visser, de levenskunstenaar
| |
[pagina 391]
| |
was en zich geheel thuis vond in de Nederlandsche omgeving, op dezelfde manier als zijn belijdenis christelijke politiek te willen voeren, in laatsten aanleg terug te brengen was tot zijn persoonlijk streven een goed christen te zijn.
Men heeft beweerd, dat de Visser eigenlijk een liberaal was, en men heeft het ten onrechte beweerd. - Want de algemeene levenshouding van den liberaal is gericht naar een begrip, naar vrijheid, rechtvaardigheid, algemeen belang. Van de hooge geestelijke goederen wil de liberaal den staatsburger dan laten genieten. Maar de Visser's algemeene levenshouding was gericht naar de menschen. Het oecumenisch karakter van de Visser's levensovertuiging lag in het oecumenische eener reëel voor hem bestaande christelijke en nationale broederschap, niet in de algemeenheid eener voor allen gelijkelijk in functie te stellen rechtsbedeeling. Een der voorname redenen, die hem bij uitstek geschikt maakte om concessies te doen, was gelegen in deze realistische broederschapsgedachte. Hij kon een concessie-politiek voeren zonder on-principieel te worden. Zooveel mogelijk menschen en groepen te bevredigen lag in zijn natuur en zijn overtuiging was van die natuur de idealizeering. Welnu, als hij, zooals bij de totstandkoming der lageronderwijswet, zijn concessies verdeelde, dan lag hier nimmer de wensch tot slagen, maar altijd de wensch tot inwilligen aan ten grondslag. De Visser was niet een onderscheidende, maar een bindende figuur. Wanneer wij dit alles hebben overdacht, dan kunnen wij beter den zin begrijpen van zijn ononderbroken beroep op de nationale gedachte als levensgedachte. Omdat de Visser vóór alles menschelijk was, en niet verstandelijk, had de handeling in hooge mate deel aan zijn geestelijk leven. Op den bodem van zijn ziel heeft dit ideaal gelegen: de verwezenlijking te worden van de natuur van zijn volk. Dat ideaal heeft hij bereikt, en door die bereiking is hij onvergankelijk.
Men werpt mij tegen, dat er weinig volken religieus en politiek zoo versplinterd zijn als het onze, en dat dáárom een synthetische figuur als de Visser juist in tegenstelling tot ons volkskarakter verschijnt. Niets is minder waar. - Veelheid van partijen wijst op zwakte van politiek leven. De politieke gedachte beweegt zich om enkele, niet om vele figuren. En de politieke hartstocht kan alleen leven door eenvoudige tegenstellingen. Veelheid van partijen beteekent veelheid van belangen, niet veelheid van ideeën. - En nergens is de verhouding tusschen de menschen van verschillende kleur gemoedelijker dan bij ons. Een Balt, die kersversch uit Berlijn kwam in de Spartacistische jaren, verwonderde zich er uitermate over, toen ik hem meenam naar een vergadering, waar ultra-revolutionairen met anti-revolutionairen debatteerden, dat de debaters na afloop van de | |
[pagina 392]
| |
vergadering met elkaar een kop thee gingen drinken, inplaats van elkander dood te schieten. - Alle partij-tegenstelling en alle individualisme wordt in Holland opgeheven door de algemeene gemoedelijkheid, die er de andere zijde van vormt, en als ik dien handigen realiteitszin van ons volk als een zijner voornaamste karaktertrekken in het licht stel, dan sta ik niet alleen, maar vind sociologen van beteekenis als Prof. Steinmetz aan mijn zijdeGa naar voetnoot1).- Van die gemoedelijkheid was Dr. de Visser de incarnatie. In zijn persoon heeft hij het synthetisch element van ons volk verwerkelijkt.
Waarom kon hij dat? Omdat alle fanatisme hem vreemd was. De afkeer van ons volk tegen ‘koude drukte’ en aanstellerij is, beziet men het goed, een verzet van zijn nuchteren aard tegen den hartstocht. - Terecht is Dr. de Visser de grootste redenaar genoemd van het tijdsbestek waarin hij leefde. Maar aan dezen redenaar was alle opgewondenheid vreemd. Zijn redevoeringen waren meesterstukken van het gematigde en het gemiddelde in de volksovertuiging. Hij kon tot geestdrift stijgen, zonder zijn bedaardheid te verliezen. Hij striemde nooit. Hij gloeide zelden voor eenzijdigheden die hem den haat konden bezorgen van heur tegenstanders. En alweder; die matiging betrachtte hij niet om zichzelf te sparen, maar wijl het gematigd inzicht in overeenstemming was met zijn natuur. Ieder gevoelde dat ijdelheid en pose afwezig waren in deze welsprekendheid.- Ook was de Visser altijd duidelijk en eenvoudig. Indien men zijn redevoeringen gaat ontleden, dan blijkt het, dat er minder nieuwe gezichtspunten in voorkomen, dan de groote indruk dien zij verwekten zou doen vermoeden. Meestal gaan zij uit van zeer simplistische gedachten, die door historische voorbeelden werden verlucht. Bij elk dier redevoeringen is echter de menschenkenner aan het werk geweest. Want een redevoering vormt het contact tusschen mensch en menigte, tusschen den spreker dus, en den primitiefsten vorm van menschelijkheid, die er bestaat. Ingewikkelde redevoeringen zijn oratorische gedrochten.
Wij naderen al meer en meer tot het begrip van de Visser's kern. In hem heeft Nederland een figuur verloren, die het gewone op een buitengewone wijze verrichtte. Een politiek systeem, zooals Kuyper, zooals Troelstra verwezenlijkten, heeft hij niet gebouwd, een systeem van sociale wetgeving, zooals Talma beoogde, staat niet als monument, dat aan de Visser herinnert. Als geleerde heeft hij degelijk, geen baanbrekend werk verricht. Maar hij blijft voortleven als de beste Nederlander van zijn generatie. Door zijn persoon heeft hij daadwerkelijker waarde gegeven aan onze vaderlandsche gemeenschap, dan anderen door hun bevruchtende gedachten. Wie kan zijn nationaal karakter ontrouw worden, als hij maar even denkt aan de Visser? | |
[pagina 393]
| |
Aan de evenmatige natuur van het Nederlanderschap heeft hij adel en diepte gegeven door zijn leven en levensopvatting. De Visser was vóór alles een wijs man. Er is nimmer een vergadering gehouden onder zijn voorzitterschap, of hij had haar in zijn beleidvolle hand. - Vergaderingen, zoo was zijn innerlijke overtuiging, zijn veiligheidskanalen voor menschen, die gefolterd worden door persoonlijke inzichten. Terwijl de zakelijken en hyper-intellectueelen in een vergadering zaten te trappelen van ongeduld, liet Dr. de Visser aan Tante Betje eindeloos het woord. - En wanneer Tante Betje haar overvol gemoed had uitgestort, verklaarde de Visser, dat haar meening zoo uitermate belangrijk was, dat rijpe studie van hare inzichten, dat wilde dus zeggen commissoriaal maken er van, meer dan noodzakelijk was. - Kwam dan een jaar daarna het rapport der commissie, dan had het onderwerp allang zijn actualiteit verloren, en Tante Betje had haar eenig-doel: zich te verzadigen aan eigen gewichtigheid, bereikt. Het geduld dat Dr. de Visser bij zulke gelegenheden oefende, was niet uitzonderlijk. De Visser had altijd geduld. Ik heb eens het voorrecht genoten van een particuliere audiëntie in de dagen der voorbereiding van de Lager Onderwijswet. - De Minister, die zich voortreffelijk van zijn taak in de Kamer kweet, had voor mij, willekeurig bezoeker, een vol uur, en had gelegenheid in dat uur, na de behandeling der zaken, een gesprek te voeren over de literatuur van den dag. Ik herinner mij nog, dat hij opgetogen was over een werk van Carry van Bruggen. Deze rustigheid sprak zich uit niet alleen in zijn gebaar, in de breedheid zijner volzinnen, maar in heel de atmosfeer, die hem omgaf. Zijn bureau was blank als een ijsbaan. Geen boek, geen papier, niets dan de tafelvlakte tusschen hem en den bezoeker.-
Welk een kunstenaar in de tijdverdeeling moet deze mensch zijn geweest! Voor duizend en één commissie was hij te vinden. Terwijl hij zijn tournooien in de volksvertegenwoordiging hield, schreef hij, ‘voor uitspanning’ zijn standaardwerk over kerkhistorie. Hij kón dat alles, omdat hij een ijzeren geheugen bezat en een geniaal adaptatievermogen. Ik heb maar één man in mijn leven ontmoet wiens geheugen even sterk was als het zijne: Talma. Maar het zegt wat, als Minister, zonder eenige aanteekening te maken, systematisch de oppositie op elk punt te beantwoorden en dan den tegenstander te verslaan met détails, die aan de geheele Kamer uit de herinnering waren gegleden!- Maar hij heeft zijn leven niet alleen diepte gegeven door zijn rust en zelfbeheersching. Zijn evenwicht handhaafde zich in innerlijker sferen dan die van het openbare leven. Deze immer blijmoedige mensch, wiens laatste gelaats-expressie een glimlach is geweest, heeft den afgrond van de smart | |
[pagina 394]
| |
gekend. Hij heeft het leed gedragen met de kracht der berusting. De vriendelijkheid van zijn wezen is er niet door aangetast. De oorzaak hiervan lag in de zuiverheid van zijn geloof. De Visser's christendom was niet een zoeken en worstelen en overpeinzen, het was een kinderlijk zich overgeven aan God. Dat hij zich herhaaldelijk, in woord en geschrift tegen schijnheilige formuleeringen, waarmee onchristelijke christenen hun innerlijk gebrek aan vroomheid willen verhullen, heeft verzet, was een gevolg, geen tegenstelling van zijn zuivere godsdienstigheid. En dat hij in het openbare leven voor het christendom wilde getuigen, - het sproot voort uit zijn convictie, dat het christendom de grootste schat was van ons geheele volk.
Wie de Visser als christen leert waardeeren, begrijpt hoe weinig het persoonlijk karakter, dat altijd zijn verhoudingen tot de menschen kenmerkte, met individualisme te maken had. Zijn eigenlijkste belangstelling ging immer meer uit tot den mensch dan tot het probleem. En áán dien mensch gaf hij niet de ministerieele uitspraak, maar zijn eigen mensch-zijn. - Omdat eigen- en anderer mensch-zijn voor hem uitvloeisel was eener algemeene broederschapsgedachte. Niemand verliet hem, zelfs in de drukste dagen van zijn Ministerschap, zonder hem uitvoerig over den toestand zijner geheele familie te hebben ingelicht. Niemand verliet hem, zonder in Gods hoede te zijn aanbevolen, en zonder dat zijn hand door den breeden, priesterlijken hand, van dezen staatsman die heel zijn leven pastor gebleven is, was bedekt. - Het is mij bekend, dat hij als Minister maatschappelijke drenkelingen heeft teruggehaald van den afgrond, dat hij zijn grooten politieken invloed heeft aangewend om veler persoonlijke nooden te lenigen. Aldus de kunstgrepen te versmaden, die aan bewindslieden ten dienste staan om zich van lastige requestraaten te ontdoen, en dan te sterven na een leven dat maatschappelijk volkomen is geslaagd - daartoe behoort een levenskunst, waarover alleen de zeldzamen beschikken. De Visser's belangstelling voor ieder mensch, die hem op zijne wegen tegemoet kwam, was gemeend. Hij interesseerde zich werkelijk voor de détails waarnaar hij vroeg. Het geheim zijner populariteit ligt in de omstandigheid, dat hij nimmer naar populariteit heeft gestreefd. En deze rekkelijke, aan ieder minzaam verschijnende mensch had karakter. - Hij wachtte tot het uiterste, aleer hij zich stelde tegenover menschen of meeningen. - Maar hád hij partij gekozen, dan week hij niet. Dan was hij als een rots. | |
IIWij hebben in dit tijdschrift, dat in de eerste plaats wordt in stand gehouden om openbaring te geven aan kunst en kunstenaren, de betrekking van de Visser tot beiden nader te onderzoeken. Uit alles wat ik hierboven schreef | |
[pagina 395]
| |
blijkt, dat de kunst, waarin de Visser het duidelijkst heeft geschitterd, de levenskunst is geweest. Er is geen tweede figuur aan te wijzen in de laatste eeuw, die hem in levenskunst ook maar nabij kwam. Doch ik zou een verzuim plegen, indien ik naliet een groot gedeelte van dit ‘In Memoriam’ te wijden aan den belangrijken en daadwerkelijken invloed, dien de Visser gehad heeft op de kunst in den engeren zin dien dat begrip draagt.- De overheidswaardeering der kunsten dateert van de Visser. Hij heeft met het beginsel van Thorbecke, dat kunst geen regeeringszaak zou wezen, volkomen gebroken. En hij had er een bepaald behagen in, voor de kunst op te komen. Waar hij de noodlijdende kunst en kunstenaren kon helpen, met staats-subsidies, waar hij de milddadigheid van vermogende particulieren aan wie, onder zijn bewind, de Staat het voorbeeld gaf, kon prikkelen, daar deed hij het. Voor het eerst, onder zijn auspiciën werden toonkunstenaars, beeldende kunstenaars, letterkundigen in de officieele waardeering gelijk gesteld met geleerden, staatslieden, hoogere ambtenaren. Men heeft zich, sedert de Visser, in Nederland niet meer te schamen om schrijver te zijn.- Het loont de moeite, deze onvergelijkelijke toeneiging tot de Kunst van den staatsman, afkomstig uit kringen, welker traditie aan de kunst niet bizonder welgevallig was, uit zijn karakter en levensbeschouwing af te leiden. Voor de Visser waren de kunsten vertegenwoordigsters van eene hoogere wereld. Indien men, bij het voeren van christelijke politiek, moest uit gaan van Gods souvereiniteit, indien de grond van de staatsmacht elders lag dan in eenige menschelijke overeenkomst of utilistische regeling, en indien het staatsbestuur in zijne werkzaamheid de erkenning van dien bovenzinnelijken grond zou openbaren, dan ging het niet aan, de kunsten in het verborgene op te sluiten, en er als overheid langs te wandelen, zonder er aandacht aan te schenken. Er was eigenlijk een religieus-ethische strekking, aanwezig in de Visser's kunstbeschouwing. - Heeft hij niet eenmaal, bij de opening van een schilderijententoonstelling, met eenig pathos gesproken over het Goede, het Ware en het Schoone? De drie Ideeën, welke de Minister van Onderwijs hier benoemde, dragen, zonder nadere wijsgeerige ontleding een nog al vaag karakter, maar om de Visser's bedoelingen te verraden dienden zij uitnemend. Feitelijk lag elk naturalisme buiten de ideëele sfeer, die de Visser onbewust aan de kunst tot achtergrond gaf, en ik ben er dan ook van overtuigd, dat de bedoeling, welke ten grondslag lag aan zijn instelling van eene commissie voor de dramatische kunst déze is geweest, dat men, door voor verheven kunst de wegen te openen, de onzedelijke of revolutionnaire kunst doelmatig zoude bestrijden. Dr. Willem Royaards heeft deze ethiek op den koop toe meegenomen, maar Heijermans heeft er zich altijd tegen verzet. | |
[pagina 396]
| |
De vraag is te stellen, of overheidszorg voor de kunst wel op andere gronden mogelijk is dan de Visser liet gelden. Het lijkt mij ondoenlijk den Staat te construeeren als een aesthetische categorie. Of wel men huldigt positivistische opvattingen omtrent aard en karakter van den Staat, of wel men gaat terug op ethisch-religieuze ideologieën. In het eerste geval moet de overheid blijven buiten bemoeienis met de kunst, in het tweede geval behoort de kunst tot haar geestelijke attributen. De moeilijkheid is hierbij, dat de kunst op deze wijze wordt opgeroepen tot medewerking aan het staatsgezag, terwijl zij aan den anderen kant een duidelijk uitgesproken revolutionair karakter draagt. Gaat nu de overheid de kunstenaars huldigen, en stellen de kunstenaars zich voor die huldiging open, dan ontstaat er een verfijnd conflict van bevoegdheden, dat een enkele maal bij de Visser's ontmoetingen met kunstenaars aan den dag is getreden. - ‘Wij zijn de koningen van het Leven,’ - dat heeft van Deyssel eenmaal geschreven, maar een Minister, die in eene vergadering verschijnt, - zelfs al is het een vergadering van kunstenaars, kan nimmer afstand doen van het bewustzijn: Ik ben gezagsdrager in den Staat. Het Leven, zoo redeneert de kunstenaar, gaat den Staat te boven, is algemeener dan de Staat, dus wie koning van het leven is, is zeker Koning van den Staat. - Maar de gezagsdrager van den Staat, kan nooit den eisch laten varen, dat alle spontaan en onregelmatig leven zich ten slotte heeft te voegen naar het Staatsgebod.-
Uit deze tegenstelling verklaar ik de wonderlijke ervaringen, die ik te boek stelde na de Visser's verschijning op het feest, dat werd gegeven ter gelegenheid van Van Deyssel's zestigsten verjaardag, in dien huldigingstempel der kunstenaren, de zalen van den Heer Kleykamp, aan den Scheveningschen weg in den Haag, de overburen van het forum der Diplomatie, het Vredespaleis. Dr. de Visser kwam daar in de bijeenkomst der kunstenaren, zooals hij iedere bijeenkomst binnen kwam. - Breed, gemoedelijk, den glimlach uitstralend, waardeerend en beminnelijk, Van Deyssel, daartegenover, die zich den geheelen middag op een klein troontje bevond, vertoonde een lijdelijkheid, waar geen verwikken of verwegen aan was. Hij was de zwijgende majesteit, die genadig in ontvangst nam de bewondering die men hem bracht. Ik heb de dissoneerende plechtigheid sterk beseft als een geheim duel tusschen de twee groote figuren, welke een grillige lotsbeschikking daar tegenover elkander bracht. Beiden trachtten elkander in hun levensconceptie te betrekken. Ware de Visser een protocollair Minister geweest, die met een vermoeid gezicht beleefdheidsfrases had laten vallen - Van Deyssel had die frases, als bewijzen van den plicht der overheid tegenover de kunst, gracieuselijk in ontvangst genomen en beantwoord, terwijl de | |
[pagina LXXXI]
| |
dr. j.th. de visser sprekende op een landdag van den bijz. vrijwilligen landstorm, apeldoorn 1923
| |
[pagina LXXXII]
| |
dr. j.th. de visser, het grafteeken van een vriend onthullend. 1927
minister de visser in zijn werkkamer in het dep. van onderwijs, kunsten en wetenschappen. 1920
| |
[pagina 397]
| |
Magistraat tegenover hem, door zijn hooghartige onverschilligheid zijn gezagspositie zou hebben gedekt. Anderzijds zou bijvoorbeeld een socialistisch kunstenaar ootmoedig de woorden van den Minister hebben beluisterd, die woorden aanvaardend als de getuigenis van een orgaan van zijn volk, van de democratie. Maar hier stonden tegenover elkander een heroïsch-individualist, van Deyssel, die weigerde den lof te aanvaarden als een belooning, en de innerlijke waarden bloot te geven die hij vertegenwoordigde, en een idealist, (de Visser) die door zijn hartelijkheid aesthetische in ethische waarden wilde doen overgaan.-
Gelukkig zijn zulke oogenblikken zeldzaam geweest in de Visser's leven. Bijna altijd slaagde hij er in, de warmte zijner persoonlijkheid te doen uitstralen op zijn omgeving. Bijna altijd vond hij bevrediging voor zijn behoefte, samenlevingsmensch te zijn. - Hij kende geen reserves, geen geheime overwegingen. Hij verzette er zich heelemaal niet tegen, wanneer hij zelf moest worden gehuldigd. Hij vond zulk een huldiging prettig en kwam daar rond voor uit. Een eindelooze reeks van corporaties heeft hem dank gebracht op zijn zeventigsten verjaardag. - Hij heeft ze vele malen de hand gedrukt, hij heeft naar haar geluisterd, hij is onvermoeid gebleven bij het gehuldigd worden, hij hoorde de laatste redevoering aan met dezelfde opgewektheid, die hij bij het beluisteren der eerste redevoering betoonde. - In zijn beantwoording bezigde hij vaak de termen van waardeering, die bij toespraken gebruikelijk zijn. Hij schroomde niet, tot een Kamerlid, met wien hij gewoon was ingewikkelde en scherpzinnige gesprekken te houden over de politiek, te gewagen van diens ‘gaven van hoofd en hart.’ Voor dergelijke algemeene, maar toch door heur vertrouwdheid weldoende qualificaties, deinsde de Visser nooit terug. En zij misten nimmer heur verkwikkende uitwerking, omdat het hart er duidelijker zijn klop in openbaarde, dan in verfijnde geestigheden of ingewikkelde aforismen van anderen. - De Visser was een geboren ‘metteur en scène.’ Zonder eenige boosaardige bijbedoeling, enkel en alleen omdat zijn ‘gezellige’ natuur het hem ingaf, verwezenlijkte hij de dramatische kunst voortdurend in het leven. Wat hij zeide en gebaarde ‘deed het’ altijd, door de wijze van zijn optreden. Ik heb nooit een Minister aanschouwd, die zóó zijn representatieve positie aanwendde voor het scheppen van een levende werkelijkheid. - Het behoort tot de moeilijkste opdrachten, die een bewindsman zich stellen kan, een uitbundig Minister te zijn. De Visser wás het. Het tintelde aan hem. En tegelijkertijd gaf hij de waardigheid, die hij droeg nimmer prijs, dwong hij een zoo volkomen respect af, als zelden aan eenig overheidspersoon is betoond.
Ik moet terugkomen tot een opmerking, waarmee ik dit opstel begon. - De Visser heeft een levensvorm gevonden voor den Nederlandschen volks- | |
[pagina 398]
| |
aard. - Zijn verschijning onder ons vormt een der zeldzame uitzonderingen op den regel, dat het decorum contrasteert met ons stijf en burgerlijk karakter. De Staat verscheen in de Visser niet als een armetierig paskwil, maar als een bekroning der nationale werkelijkheid. Iedereen is het erover eens geweest, dat indien Nederland een republiek had moeten zijn, de Visser de aangewezen president ware geweest. Een waarheid die aan de Visser, koningsgetrouw tot in den dood, niet aangenaam in de ooren zou hebben geklonken. Deze mensch was magistraal eenvoudig. Zijn gebaar, zijn woord, kwam uit door den eenvoud, die het omringde. Zijn woning was een burgerlijk-soliede heim, zonder eenige andere pretenties, dan dat de bewijzen van vriendschap, die hem in zijn lange leven geschonken werden, er met piëteit in werden bewaard. Zijn kleeding was onberispelijk, maar uiterst simpel voor een persoon van zijn Staat. - Zijn handel en wandel waren die van een nederig christen. Zijn vriendschap was hecht. Hij was de vriend van alle menschen, maar daarom geen ‘allemansvriend’. - Wie hem intiemer kende, ontving intiemer belangstelling. Eindeloos waren de schakeeringen van dit rijke hart. - Toen hij vertoefde aan den oever van den dood, droeg hij nog aan een zijner zonen op, aan een bevriend Kamerlid te laten weten, hoe hij met al zijn gedachten hem vergezeld had bij een belangrijke zaak, welke de vriend in de volksvertegenwoordiging had behandeld. - Tot het allerlaatst waren zijn gedachten bij anderen. Toen nam zijn God hem tot zich in den slaap. Hij had zijn begrafenis zelf geregeld. Hij had daarbij alle eerbetoon uitgesloten, hij had genoodigd de menschen, die hem en zijn levensgedachte onbezweken getrouw waren geweest. Nederland had zijn liefde. Hij heeft de liefde gevonden van Nederland.- |