Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 42
(1932)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 306]
| |||||||||||||
Oostersche schimmen
| |||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||
handelsleven, van alle ontzenuwende loomte der atmosfeer. En in deze aldus door de herinnering gezuiverde beelden gingen dan kleuren en lijnen spreken, waar hij vroeger niets vermoedend voorbijging, en die hij nu aarzelend tracht te hervinden in de kunstvoorwerpen, eertijds door hem als rariteiten verzameld, en nu uitgestald in glazen vitrines, waar in de hoeken der kamer hun dof-glanzend patina zich met de ontoereikende lichtschijnsels van den knetterenden haard wantrouwig verbroedert tot schaarsche glimlichten in de schemering. Immers steeds tweeërlei is de indruk, dien men van al het geziene ontvangt: eenerzijds de door het uiterlijke ingegevene, waar de gebreken en ongemakken der stoffelijke wereld de schoonheid verduisteren, en aan den anderen kant de meer innerlijk bezonkene, wanneer het schoone uit de storende omgeving is gekozen, en geplaatst voor den schouwenden geest. Na deze overwegingen waag ik U te voeren door de modderige, vaak kwalijk naar vetwalm riekende straten eener Chineesche stad, om daar tusschen het volk te speuren naar de praal der oudheid, het raam van diepgetinte, schaarsche draden, waarin de schering der legende een inweefsel van bonte kleuren sloeg, tot een patroon van onwaarschijnlijker schittering. Want China's lange geschiedenis leeft voort in den mond van het volk.
De eindelooze reeksen van jaartallen en feiten, door de noeste vlijt der Chineesche geleerden in den loop der eeuwen verzameld in de annalen; de treffende bespreking en scherpzinnige beoordeeling van ingewikkelde politieke vraagstukken uit eigen tijd of uit het verleden, geschreven door ervaringsrijpe staatslieden: deze monumenten der Chineesche geschiedenis vullen duizenden boekdeelen, en daarin vinden we een tot in alle bijzonderheden afdalende beschrijving van het uiterst moeilijk te ontwarren kluwen der oorzaken, die den groei bewerkten der economische en staatkundige verhoudingen in China door de tijden heen. De Keizerlijke archivarissen, gezeten in de verheven stilte der paleisbibliotheek, aan hun hooge schrijftafels, waar de fijne penseelen in jadevaasjes gereed staan, schreven deze historische lectuur, met bedachtzame halen teeken onder teeken voegend. Of ze werd opgesteld door een ouden staatsman, die na een leven van ingespannen en toegewijd werk in den dienst van zijn souverein, nu gekomen tot de jaren van meer beschouwend terugblikken en dieper bespiegeling, in schoone, afgeronde zinnen zijn uiteindelijk oordeel geeft over den loop der gebeurtenissen, die hij meemaakte. Maar ook buiten de plechtige archieven en de stille studeervertrekken leefde de geschiedenis van China. Het Chineesche volk, dat in een grauwe mengeling van blauwe en zwarte kleeren wemelt in de geel-beslijkte straten van steden en dorpen, dat zweetend en hijgend rent voor karren en wagens, dat woekert en twist in kleine, | |||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||
berookte winkeltjes, en zijn vermogen bij elkaar brengt uit smerige koperstukken, dit volk heeft zijn helden lief. Het vraagt geen diepgaande historische beschouwingen, of een nauwkeurige schifting van waar en on-waar: het bemint de helden, die voortschrijden in met goud geborduurde gewaden en blinkende schubbenpantsers; die met hoovaardig gebaar hun lange baarden strijken, en zonder zichtbare inspanning bovenmenschelijke daden verrichten. En hij, die deze schatkamer van het verleden voor hen opensluit, de historie-verteller, spreekt niet in de geleerde, onbegrijpelijke taal der boeken, die in rhythmische volzinnen zacht neuriënd moet worden gelezen, maar in hun eigen levende spreektaal, de taal die ratelt over de vettige tafels der eethuizen, begeleid door het tikken der eetstokjes tegen de schalen, en snapt om de kleine ronde theetafel, waar de waaiers over de fijne kopjes ritselen, of galmt met ongewone uithalen in den mond der roepende venters. Op den hoek van de straat kan men hem zien zitten, den sjwo-sjoetieGa naar voetnoot1), den onuitputtelijken volksverteller. Hij hokt op een manken stoel, achter een wrak tafeltje, en daarop liggen de beduimelde boekjes, die hij als leiddraad bij zijn vertellingen gebruikt, waar zijn herinnering te kort schiet. In zijn hand houdt hij een waaier, en daarmede weet hij wonderlijk boeiend te gebaren, en het verhaalde levend voor de oogen der toehoorders op te roepen. De menigte dringt zich in dichte drommen om hem heen: de waterdragers, de koelies, de leegloopers, allen luisteren aandachtig naar de woorden van den verteller, die met kunstig veranderde stem telkens als het ware zich vereenzelvigt met den sprekenden persoon uit het verhaal. En velerlei geschiedenissen kan hij verhalen, immers hem staan ten dienste de beroemde oude historische romans, als de San Kwo Sje Jen Jie, de Geschiedenis der drie Rijken, of de Feng Sjen Jen Jie, de Geschiedenis der Goden-investituur, waar door den draad der geleidelijk verloopende handeling honderden andere, niet minder boeiende verhalen en legenden der oudheid gevlochten zijn. De kleurenpracht der antieke wereld kunnen de toehoorders gaan bewonderen bij de kwee-lee-tze (cf. afb. 1 en 2), de kunstig-vervaardigde marionetten, wier fijn-uitgesneden houten handjes, onwezenlijk klein te voorschijn komend uit de weelderig met goud bestikte wijde mouwen, deftige bewegingen schetsen, geleid door de magere, lenige vingers van den vertooner, die in de warring der draadjes tasten, zoo zeker en vlug als een spin in haar web. | |||||||||||||
[pagina LXI]
| |||||||||||||
afb. 1 - tsjang fee en lioe pee, chin. marionetten
(rijksmuseum v. ethnografie, leiden)
afb. 2 - kwan ju en een booze geest, chin. marionetten
(rijksmus. v. ethnografie, leiden) | |||||||||||||
[pagina LXII]
| |||||||||||||
afb. 3 - twee vrouwenfiguren, chin. schaduwbeelden
(museum hamburg)
afb. 4 - twee chin. poppenkastfiguren. links een daemon met paardenkop, rechts jangzjen
| |||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||
Maar wil men de helden en heldinnen voor zich zien in levende grootte, dan gaat men naar den ‘Tuin der Vermakingen’, het theater, waar ervaren tooneelspelers en dansers de oude verhalen uitbeelden, de oude liederen zingen, en de oude dansen opvoeren, begeleid door de dreuning der trommen, de schrille tonen der fluiten. Doch evenals het zwaar-vierkante theatergebouw uitsteekt boven de lagere woonhuisjes, zoo richt zich de tooneelkunst reeds meer op uit de breede laag van het gewone volk. In de dorpen te lande, in de achterbuurten der groote steden, vinden wij de kunst van den schaduw-speler, die met eenvoudiger middelen werken kan, en hierdoor nader staat tot den volksverteller, den sjwo-sjoe-tie. De vertooner van het jing-sjie, het schimmenspel, behoeft slechts een hoek van een kamer, om daar zijn scherm uit te spannen. En op dit verlichte vlak vallen de schaduwen der fijn-uitgeslagen, met transparante kleuren bont-beschilderde poppen, die in schoonheid zeker niet achterblijven bij de in zijde gehulde marionetten. Hiermede hebben wij nu een overzicht gekregen van de verschillende kunsten, die in hun verband moeten worden beschouwd, wil men een inzicht krijgen in de ontwikkelingsgeschiedenis van het Chineesche schimmenspel. Het zijn dus: marionetten-theater, het tooneel, en de volksverteller. Doch alvorens deze kunsten afzonderlijk nader te beschrijven, en onderling te vergelijken, wil ik eerst het Chineesche schimmenspel in zijn huidigen vorm bespreken. De schimmenvertooningen in China onderscheiden zich in wezen van de Javaansche en de Siameesche, doordat ze in geenerlei opzicht religieus zijn te noemen. Zij dragen geheel het karakter van profane voorstellingen, dienende tot ontspanning en vermaak van het publiek. In China worden de schaduwen meest vertoond door rondtrekkende troepen, die de dorpen en steden afreizen, en overal, waar ze genoeg toeschouwers kunnen verzamelen, hun voorstellingen geven. Ook is men voor den tijd der voorstelling niet aan den nacht gebonden. Dikwijls vinden de opvoeringen bij daglicht plaats. Hier vinden we dus de vertooningen niet verbonden met belangrijke plechtigheden, zooals op Java, waar men, zooals we zagen, den dalang pleegt te ontbieden bij een geboorte- of een besnijdenisfeest. Overeenkomstig het profaan karakter der vertooning wordt deze ook niet voorafgegaan door offeringen of gebed, en den vertooner omhult niet het geheiligd licht van een erfelijk priesterschap: hij is slechts de vingervlugge speler, de bekwame voordrager en geestige causeur. Maar al ontbreekt dus aan het spel de mystieke diepte, het is daarom geenszins een ruw volksvermaak. Integendeel, de poppen zijn van een geraffineerde bekoorlijkheid, en, uit technisch oogpunt beschouwd, zelfs kunstiger dan welke andere schaduwfiguren ook. In twee opzichten verschillen | |||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||
ze in uitvoering van de Javaansche: ten eerste zijn ze niet alleen fijn uitgebeiteld, maar bovendien beschilderd met transparante kleuren, zoodat een gekleurd schaduwbeeld ontstaat. Ten tweede zijn ze uit veel meer verschillende losse deelen samengesteld, en dus in hooge mate bewegelijk. De vertooner bezit zeer vele schaduwbeelden, niet alleen van menschen en dieren, maar verder ook van alle mogelijke voorwerpen, die in een verhaal voorkomen, als wagens, tafels, stoelen, poorten, verschillende wapens enz. Figuren van menschen en dieren zijn natuurgetrouw weergegeven. Op afb. 3 ziet men twee vrouwen, waarbij de rijk-geborduurde kleeding fijn is uitgebeiteld, terwijl het gelaat mooi door een paar treffende lijnen is aangegeven. Op het schaduwbeeld konden de kleuren helaas niet worden gereproduceerd, die doorschijnende tinten, die aan de schimmen juist een bijzondere schoonheid verleenen. Afb. 7 geeft een tijger, afgebeeld volgens de gewone Chineesche conceptie, bekend van schilderingen op vazen en schalen. Op afb. 5 ziet men wederom een tijger, maar nu in een andere houding. Daarnaast een tafel, met naar voren afhangend kleed. Op het blad ligt links vooraan een bakje met twee schrijfpenseelen gereed, rechts daarvan een boek (of een gesloten inktsteen?) Achter het bakje een klein staafje inkt. Voorts een paar manden met bloemen. Zoo behooren zeer veel meubels en gebruiksvoorwerpen, met de grootste nauwkeurigheid afgebeeld, tot de uitrusting van den Chineeschen schimmenvertooner.
afb. 7 - tijger
(völkermuseum berlijn) De poppen zijn vervaardigd uit zeer dun geschaafd schaapsleder, waarom in Hang-tsjoo het spel dan ook jang-p'ie-sjie, ‘Schaapslederspel’ genoemd wordt. In Peking geeft men echter de voorkeur aan ezelsleer, terwijl men in Han-k'oo en Tsj'eng-toe runderleer gebruikt.Ga naar voetnoot1) De figuren zijn over het algemeen kleiner dan de Javaansche: hun gemiddelde hoogte is 30 cm. De poppen zijn ook hier en profil geteekend, niet alleen wat betreft het gelaat, maar ook het heele verdere lichaam, zoodat de beide armen op één plaats zijn aangehecht. Bezien we de mannenfiguur op afb. 6, dan kunnen we duidelijk de verschillende stukken van het dunne leder onderscheiden. In de eerste plaats het borststuk in het midden, waaraan het hoofd is vastgemaakt. Vóór aan den hals is ook het middelste staafje bevestigd, dat de pop draagt. De stukjes zijn van ijzerdraad, van onderen gevat in een bamboestaafje. Aan de borst is het onderlijf bewegelijk bevestigd. Bij een | |||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||
dergelijke aanhechting vallen noodzakelijkerwijs twee stukken van het doorschijnende leer over elkaar, waardoor op het schaduwbeeld een donkere vlek zou ontstaan. Om dit zoo veel mogelijk te voorkomen, is het leer bij de scharnieren uitgesneden, waardoor men een soort vierspakig wiel ziet op de plaats der aanhechting. Aan het onderlijf zijn twee beenen, eveneens los, vastgemaakt. Onderaan ziet men de schoenen met de dikke vilten zolen. De armen bestaan uit twee stukken, boven- en onderarm, en bovendien een beweegbaar handje. De handen zijn eigenlijk het meest gestyleerde deel der figuur: het zijn eenvoudig rechte stukjes leer, waaraan geen vingers te onderscheiden zijn.Ga naar voetnoot1) De kleur van het gewaad is groen. De pop heeft een langen zwarten baard, en op het hoofd draagt hij een staatsiemuts, met versierselen. Veelal zijn de hoofden der poppen afneembaar en kan de vertooner dus volstaan met een beperkt aantal rompen, waar hij dan verschillende hoofden op kan zetten, al naar gelang de personen, die hij bij zijn verhaal noodig heeft. Afb. 6 geeft verder nog de figuur van een zwart paard. Verder ziet men op afb. 11 en 12 een paar vrouwenfiguren, de eene met een tijgerkop op het hoofd, en hooge laarzen aan, de andere op kleine damesschoentjes, dragend een groen jak en een wijden rooden broek. De schaduwbeelden zijn eigenlijk het hoofdbestanddeel der uitrusting van een schimmenvertooner: buiten deze heeft hij niet veel noodig. Een rechthoekig stuk dun weefsel wordt tusschen de twee muren in een hoek van een kamer strak uitgespannen, zoodat het een driehoekige ruimte afsluit, waarin de vertooner met zijn poppen zit. Ook hangen daar de lampen, die de schaduwen op het doek laten vallen. De vertooner houdt de poppen vast aan het middelste staafje, en doet de handen bewegen door de twee andere. Voert hij meer dan twee poppen ten tooneele, dan kan hij de overige tegen het scherm laten leunen, terwijl zij met het middelste stokje steunen op den grond. Wanneer de voorstelling in de open lucht wordt gegeven, dan sluit de vertooner zich op in een soort kiosk, niet ongelijk aan onze poppenkast. De plaats van het open tooneel wordt dan hier evenwel ingenomen door een scherm van wit aluin-papier, fan-sje, waar de schaduwen op vallen. De vertooner draagt den text van het verhaal voor met de radheid van tong, aan Chineesche vertellers eigen. Daar de verhalen ook nooit bijzonder lang zijn, en meestal in verschillende afzonderlijke episoden gesplitst, duurt de opvoering zelden langer dan ongeveer een uur. Met groote bedrevenheid laat hij de personen spreken, nu eens in de rhythmisch golvende perioden van het deftig betoog, dan weer in de kort-afknappende zinnen van vlugge samenspraak en struikelende syncopen van nijdig knetterend gekrakeel, of wel hij zingt met falset stem de gedeelten in verzen. De helden en staats- | |||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||
lieden zwaaien plechtig met de lang-uitwiekende mouwen, de grappenmaker wringt zijn hoekige armen in potsierlijk-wanhopig gebaar, en schuddebolt daarbij kluchtig met zijn kalen schedel, terwijl de vrouwtjes licht komen aanstappen in hun wijde broeken met nauwe enkelsluiting, en parmantig beweren, hun fijne handjes wijzend uit de wijde mouwen van hun jakje. Deze sierlijke, kleurige schaduwen, bewegend langs het witte doek, herinneren aan de bloemenweelde der Chineesche tuinen, waar pioenrozen en chrysanten te bloeien staan om kleine vijvertjes, waarover nóg kleinere, uit marmer gebeeldhouwde bruggetjes leiden, waaronder een groene krab tusschen bemoste steenen voortschuifelt, en ernstig zijn oogen op steeltjes zet. Het zijn schimmen, maar bont-gekleurde, levende schimmen, die passen bij de groen en paars geglazuurde tegeldaken, de roode, van gouden draken omkronkelde pilaren der Chineesche huizen. Zij voeren den toeschouwer niet naar den stillen hof der overpeinzing van het leven uit den dood, waar de geest verwijlt bij het ongeziene: zij zijn de boden van het rijk-gestaltige leven, die als vroolijke, zacht-getinte kapellen rondfladderen tusschen het groen, en wiegelend rusten op wijd-ontloken bloemen, wanneer de vertooner hen in tuimelende vlucht doet dwarrelen langs het scherm, of, als hij ze in ernstig beraad stil bij elkaar plaatst, onbewegelijk droomen als onwezenlijke groote, fantastisch gekleurde orchidéeën, aan de fijne ranken der staafjes ontbloeid. Het behoeft ons niet te verwonderen, dat het schimmenspel in sommige deelen van China een groote populariteit geniet. In Amoy, de bekende havenstad aan China's Zuidkust, is het spel bekend onder verschillende benamingen. Zoo noemt men het, in het plaatselijke dialect, tsua ia ‘papieren schimmen’, of ook wel phee-ang ‘leeren poppen’, en phee-kau ‘leeren apen’.Ga naar voetnoot1) In het Noord-Chineesch noemt men de figuren p'ie-zjen ‘leeren menschen’, in tegenstelling met de sje-zjen ‘papieren menschen’, die de kinderen als speelgoed gebruiken. LauferGa naar voetnoot2) deelt mede, dat hij (omstreeks 1900) in Hang-tsjoo, Han-k'oo, Peking, Sie-ngan en Tsj'eng-toe vaste troepen vond, die hun brood met het opvoeren van schimmenspelen verdienen. Aardig beschrijft Laufer een vertooning van een armen troep: ‘Arme schimmenspelers - en dat zijn de meesten - moeten zich zelfs de weelde van lampen ontzeggen, en met eenige handigheid wat daglicht aanwenden. In Han-k'oo hoorde ik April 1903 een schimmenspeltroep, die in een armzalige, half-ingestorte boerenhut ondergebracht was: de wanden samengesteld uit leem en balken, het dak van stroo. De kamer had geen ramen, maar om de kosten voor de noodzakelijke belichting van het scherm te besparen, had de vertooner een lichtbron in den wand er tegenover | |||||||||||||
[pagina LXIII]
| |||||||||||||
afb. 5 - een tafel met eenige voorwerpen en een tijger
(museum hamburg)
afb. 6 - chin. schaduwbeelden, paard en man
(museum hamburg) | |||||||||||||
[pagina LXIV]
| |||||||||||||
afb. 8 - kwan tie, de krijgsgod, de vergoddelijkte held kwan ju uit de san kwo sje jen jie
(rijksmuseum v. ethnografie, leiden) | |||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||
geboord. Hier werd daarom in den namiddag gespeeld; de toeschouwers, boeren en werklui, zaten op ruwe banken om de tafel en werden bediend met thee, tabakspijpen en noten. Na elk stuk werden de bijdragen opgehaald, die meestal drie of vier kopermunten (ongeveer één cent) bedroegen; niet-betalers werden beleefd verzocht het locaal te verlaten.’Ga naar voetnoot1) Wat nu de opgevoerde verhalen aangaat, deze zijn in hoofdzaak dezelfde, als die, welke in het theater ten tooneele worden gebracht. Dit répertoire valt naar zijn inhoud uiteen in de volgende vier groepen:
Het grootste deel der verhalen is ontleend aan de twee eerste groepen. In de historische stukken komen alle beroemde helden uit de geschiedenis voor, en zoo geven de poppen een belangwekkend overzicht van de verschillende kleeding, die door beambten en krijgslieden gedragen werd onder de oude dynastieën. De stof is genomen uit de historische romans, van welke wij de twee meest bekende reeds hierboven noemden. Bij groep II zijn de beide afdeelingen a en b meestal vermengd, zoodat een wonderlijke verwarring van tooververhalen ontstaat. De vertooner voert ons van de gulden velden van het Westelijke Paradijs, waar de Boeddha Amithâba troont, en de liefderijke Godin der Barmhartigheid Kwan Jien, naar de diepten der hel, waar de gestrenge rechters de zielen oordeelen, terzijde gestaan door hun trawanten, wanstaltige duivels met stieren- en paardenkoppen. Het meest bekende verhaal van deze soort is het Pai-sje-tsjwan, het Verhaal der Witte Slang, dat in China zeer geliefd is. De stukken van de derde groep voeren ons midden in het Chineesche huiselijke leven. Hier leeren we de kuiperijen kennen van de bijvrouwen, het bedrog der beambten, de afpersingen der militairen, maar ook de liefde van kinderen voor hun ouders, trouw aan den Keizer en andere deugden. De Blijspelen ten slotte zijn meer komische brokstukken dan wel geregelde verhalen. Daar heeft de vertooner eerst recht gelegenheid, om zijn improvisatorisch talent te ontvouwen. Hij weet zijn verhalen handig aan de plaats van opvoering en de toeschouwers aan te passen, en maakt er allerlei kwinkslagen en spotternijen bij uit zijn eigen fantazie. Het spreekt wel vanzelf, dat deze blijspelen niet altijd even fijn van geest zijn, maar meestal uit een opeenhooping van grove aardigheden bestaan, waarbij de zin voor woordspelingen, den Chinees eigen, zich uit kan vieren. | |||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||
Hieronder laat ik nu den text van een verhaalGa naar voetnoot1) volgen, van een schimmenvertooner uit Peking. Het oorspronkelijke was dus gesteld in het Noord-Chineesch, en wel het dialect, zooals het te Peking wordt gesproken. | |||||||||||||
Tsj'wang Sjan. De overval in de bergen.Personen: Toeng Ts'iën Tsjin - leidster van een bende opstandelingen. Wee Tsj'e Pau Lin - een zwervend krijgsman. Tsjoo T'ing - dienaar van Toeng Ts'iën Tsjin. Soldaten.
Een krijgsman te paard komt op. Hij zingt: Sinds den tijd, dat ik mijn kinderlijke spelen dreef,
Waren krijgskunst en oorlogsgeest mijn hoogste doel;
En nu ik den leeftijd van zestien jaren bereikt heb,
Wil ik al mijn kracht den T'ang-Keizer wijden.
Ik ben Wee Tsj'e Pau Lin. Mijn moeder heeft mij uitgezonden, om mijn vader te zoeken. Ha, voor mij zie ik hooge bergen, die mijn weg versperren; deze bergen moet ik voorzichtig overtrekken. Af. Een vrouwelijke rebel betreedt haar tent. Zij zingt: Ik woon in de bergen op 't gebied der familie Toeng,
Ik eet mijn rijst, zonder ooit het veld te bebouwen;
Talloos zijn de soldaten, die mijn bevelen gehoorzamen,
Terwijl ik ook zeer vele ervaren officieren heb.
Ik ben Toeng Ts'iën Tsjin. Helaas zijn mijn vader en moeder beide gestorven, en ik heb broeders noch zusters. Nu ben ik achttien jaar oud, en heb me nog geen echtgenoot gekozen. Doch dit doet nu niet ter zake! Soldaten! Soldaten: Present! Ts'iën Tsjin: Roep de oude Tsjoo! Soldaten: Oude Tsjoo! De Meesteres roept je! Tsjoo: Ik kom al! Ik hoor de Meesteres roepen,
En haast me te komen;
Zeker moet ik weer gras snijden,
Of het veevoer gaan koken!
Meesteres, ik buig me voor u neer met het hoofd tot den grond. Nadat ik mij weer opgericht heb, sta ik terzijde, en wacht op mijn belooning. | |||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||
Ts'iën Tsjin: Oude Tsjoo! Tsjoo: Present! Ts'iën Tsjin: In hoeveel dagen hebben we de bergen niet doorzocht? Tsjoo: Sinds drie dagen! Ts'iën Tsjin: Laat dan mijn paard brengen, om de bergen in te rijden. Tsjoo: Soldaten, brengt het paard! Af. De krijgsman komt op, en zegt: Ha, daar komt een schaar ruiters den berg af! Daar zal ik mij doorheen moeten slaan. Af. De krijgsman en de vrouwelijke rebel ontmoeten elkaar, en na een hevigen strijd wordt de jonge krijgsman gevangen genomen. Ts'iën Tsjin echter is bekoord door zijn schoon en manlijk voorkomen, en besluit, te trachten hem over te halen haar te trouwen. Zij stuurt de soldaten en Tsjoo weg, maar is te verlegen zelf met den krijgsman te spreken. Bovendien komt Tsjoo telkens binnenvallen met onzinnige berichten, die tevens spottende toespelingen op haar onderneming bevatten. Ten slotte besluit zij den ouden Tsjoo als tusschenpersoon te gebruiken, en laat hem aan den krijgsman zeggen, dat hij te kiezen heeft tusschen het ja-woord en den dood door het zwaard. Tsjoo: Uitstekend! Mijn Meesteres laat u vragen, of gij het zwaard of het ja-woord wilt slikken! Wee Tsj'e: Die woorden ‘zwaard’ en ‘ja-woord’ begrijp ik niet. Tsjoo: Hm, ja, ik ben ook maar dom. Meesteres, hij zegt, dat hij de woorden ‘zwaard’ en ‘ja-woord’ niet begrijpt! Ts'iën Tsjin: ‘Het zwaard slikken’ beteekent, dat ik hem dooden wil! Tsjoo: O, wanneer gij een zwaard wilt slikken, dan zult ge gedood worden. Wee Tsj'e: En wat beteekent het ‘ja-woord’? Tsjoo: Daar heeft hij me weer gevangen! Ik moet het weer gaan vragen; Meesteres, hij vraagt, wat of het ja-woord beteekent. Ts'iën Tsjin: Dat weet je zelf wel! Tsjoo: Nee, dat weet ik niet. Ts'iën Tsjin: Het ja-woord beteekent, dat ik hem hier in de hooge bergen bij me wil houden, opdat hij mijn man wordt! Tsjoo: Dat woord doet me blozen! Ik ga naar hem toe, en zeg: wilt gij het ja-woord slikken, dan zal de Meesteres u in de hooge bergen houden, opdat ge haar man wordt! Wee Tsj'e: Jij praat erg onduidelijk, ik begrijp je niet. Laat je Meesteres komen, en het me zelf vertellen. Tsjoo: Meesteres, hij zegt, dat hij me niet verstaan kan. Hij wil u zelf laten komen, om met hem te spreken. Ts'iën Tsjin: Oude Tsjoo, zet mijn stoel dan wat dichterbij! (Tsjoo zet haar stoel vlak tegenover dien van Wee Tsj'e) Oude Tsjoo, je hebt hem te dichtbij gezet; schuif hem wat verder! (Tsjoo zet den stoel verder weg) Nog verder! | |||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||
Tsjoo: Als ik den stoel dichtbij zet, is het te dichtbij; zet ik hem verder, dan is het te ver. Wat moet ik nu eigenlijk doen? Ts'iën Tsjin: Zet me niet te ver, en niet te dichtbij. Tsjoo (verzet den stoel): Is het zoo goed? Ts'iën Tsjin: Zoo is het goed. Nu heb ik je niet meer noodig, je kunt gaan! Tsjoo: Zooals u beveelt! Af. Ts'iën Tsjin: Waar woon je, kleine officier, en hoe heet je? Wee Tsj'e maakt zich bekend, en zegt, dat hij er niet over denkt met haar te trouwen. Intusschen is Tsjoo weer opgekomen. Ts'iën Tsjin (tot Tsjoo): Sla hem dood! Tsjoo: Goed, dat zullen we doen! Ts'iën Tsjin (haar zwaard opheffend): Kleine officier, je hadt me niet moeten beleedigen,
Toornig frons ik mijn wenkbrauwen, en rol mijn amandeloogen.
Zoo lang ik dit zwaard hoog houd, ben je nog in leven,
Maar zoodra ik het laat vallen, ben je dood!
(zij aarzelt) Oude Tsjoo, hoewel je Meesteres elke dag menschen om het leven brengt zonder blikken of blozen, kan ik vandaag om de een of andere reden dit zwaard maar niet laten vallen! Tsjoo: Meesteres, geef mij het zwaard, dan zal ik het doen! Ts'iën Tsjin: Oude Tsjoo, we zullen een list uitvoeren! Tsjoo: Wat voor een list? Ts'iën Tsjin: Ik zal net doen, alsof ik hem wil dooden, maar jij houdt me op het laatste oogenblik tegen. Hij zal zoo geweldig schrikken, dat hij dan wel zal toestemmen. Tsjoo: Goed, we beginnen! Ts'iën Tsjin: Vooruit! Een sluw plan bedacht ik, samen met den ouden Tsjoo,
Ik zal dien kleinen officier nu zeker dooden;
Zoo lang ik dit zwaard hoog houd, ben je nog in leven,
Maar zoodra ik het laat vallen, ben je dood!
Tsjoo (haar tegenhoudend): Houd op, houd op! Ts'iën Tsjin: Nee, je hebt me te vroeg tegen gehouden! Zal hij zóó soms bang worden? Tsjoo: Wanneer precies moet ik u dan tegenhouden? Ts'iën Tsjin: Wacht, tot het zwaard bij den hals is. Wanneer het er nog maar vier vingers van verwijderd is, dan moet je me tegenhouden. Tsjoo: Goed, we beginnen weer! Ts'iën Tsjin: Ik keer me om, veins buiten mezelf te zijn van woede;
Ontbrandt mijn toorn ten tweeden maal, dan is het gedaan.
| |||||||||||||
[pagina LXV]
| |||||||||||||
afb. 9 - kwan tie, de krijgsgod. antieke chin. schildering
(coll. prof. dr. j.j.l. duyvendak, leiden) | |||||||||||||
[pagina LXVI]
| |||||||||||||
afb. 10 - chin. schaduwbeelden, man en vrouw
(museum hamburg)
afb. 11 - vrouwenfiguur
(museum hamburg)
afb. 12 - vrouwenfiguur
(museum hamburg) | |||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||
Vervuld van verbittering hef ik het zwaard omhoog;
Antwoordt nu, of je met me trouwen wilt of niet!
(Zij heft het zwaard op) Oude Tsjoo, houd me nu tegen! Tsjoo: Maar maak hem dan eerst dood! Ts'iën Tsjin: Als jij me niet tegenhoudt, hoe kan ik hem dan dooden? Tsjoo: Als gij hem niet doodt, hoe kan ik u dan tegenhouden? Ts'iën Tsjin: Ik kan hem dooden, als jij me tegenhoudt. Tsjoo: Ik kan u tegenhouden, als gij hem doodt. Ts'iën Tsjin: Hm, ik zeg je, dat je het te ver met me drijft! Tsjoo: Ik was bang, u te vroeg tegen te houden. Ts'iën Tsjin: En daarom deedt je het zeker te laat? Tsjoo: Als ik het gauw doe, dan is het te gauw; doe ik het langzaam, dan is het te langzaam; op welken tijd precies moet ik het dan doen? Ts'iën Tsjin: Wacht, totdat ik het zwaard laat vallen, en pak me dan bij m'n elleboog! Tsjoo: Goed, laten we beginnen. Ts'iën Tsjin: Vooruit! Ik, Toeng Ts'iën Tsjin, het zwaard heffend, roep luid,
Terwijl ik bij herhaling tot dien kleinen officier zeg:
Als je nu geen antwoord geeft op m'n verzoek,
Zal ik, de Meesteres, je om het leven brengen.
(Zij laat het zwaard zakken) Oude Tsjoo, houd me toch terug! Tsjoo: Dat doe ik toch al! Ts'iën Tsjin: Je moet me tegenhouden! Tsjoo: Ik houd u toch ook tegen! Ts'iën Tsjin: Ha! Oude hond, je zult me hier niet bespotten:
Eerst zal ik een eind maken aan je oude leven!
Tsjoo: Vol vrees zink ik voor u op mijn knieën;
Spaar me! De Meesteres zal gelukkig worden!
Meesteres, weet u, wie of hij eigenlijk is? Ts'iën Tsjin: Nee? Tsjoo: Hij is een zoon van den barbaar Tsjing Te. Hij bezit een gouden tooverklokje, en daardoor kunnen zwaard noch zaag hem deren. Ts'iën Tsjin: Dus kan men hem niet dooden? Tsjoo: Jawel, want hij heeft één kwetsbare plek. Ts'iën Tsjin: Waar is die dan? Tsjoo: Zijn hart is kwetsbaar. Ik heb een plan. Ts'iën Tsjin: Wat is dat voor een plan? | |||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||
Tsjoo: We zullen hem ophangen. U geeft mij uw zweep, dan zal ik hem afranselen. Dan zal hij zeker toestemmen! Ts'iën Tsjin: Hang hem dan maar op! Tsjoo: Zooals u beveelt! (hij hangt hem op) De oude Tsjoo heeft het bevel der Meesteres ontvangen,
En stevig neem ik nu de zweep in mijn handen.
Ik sla er op los, van boven en van onderen,
Nu zullen we zien, of hij ja zegt of niet!
Ts'iën Tsjin: Ik zeg je, oude Tsjoo, sla hem niet! Wanneer je den kleinen officier slaat, doet het mijn hart pijn! Tsjoo: Als u me beveelt, hem niet te slaan, dan sla ik hem ook niet. Maar voortaan bemoei ik me niet meer met persoonlijke aangelegenheden! Ts'iën Tsjin: Ik beveel je, oude Tsjoo, sla hem maar. Nu heb ik geen pijn meer, als je den kleinen officier slaat! Tsjoo: Ten tweede male bevolen door de Meesteres
Neem ik de zweep vast in mijn hand
En ransel hem af, van boven en van onderen:
Nu zullen we zien, of hij ja zegt of niet!
Wee Tsj'e: Oude Tsjoo, houd op met slaan! Ik stem toe in het huwelijk! Ts'iën Tsjin: Oude Tsjoo, hij heeft ja gezegd! Maak hem los! Tsjoo: Ik heb zijn touwen losgemaakt! Ts'iën Tsjin: Laten we nu weggaan. Kleine officier, volg me! (zij treedt af, en komt weer op) Ts'iën Tsjin: Oude Tsjoo, waar ga jij nu heen? Tsjoo: Steeds tot uw dienst! Ts'iën Tsjin: Nu heeft je Meesteres een man, en jij bent nu niet meer noodig. Ga heen, en doe, wat je in je jeugd placht te doen! (af) Tsjoo: Kijk, kijk, nu heeft ze me niet meer noodig! Ha, ha! (lachend af)
(Slot volgt) |
|