Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 42
(1932)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Archaïsche en modern archaïseerende kunst
| |
I. InleidingBIJ het neerschrijven van den bovenstaanden titel ben ik mij er van bewust, in dit artikel vraagstukken te zullen aanraken, welke op dit oogenblik niemand en zeker ik persoonlijk niet kan oplossen. Tenslotte echter lost de mensch zijn levensproblemen nooit op: het leven doet het voor hem, maar het leven kan het slechts dáár doen, waar de mensch zich door ingespannen nadenken, door een zoo zuiver mogelijk zich instellen en een zoo hardnekkig mogelijk zich rekenschap geven, tot een gewillig levensinstrument heeft laten vormen. Of wilt ge 't anders, bondiger, misschien ook duidelijker: God helpt den mensch die zich zelf helpt. Want de vraagstukken, in meer of minder rechtstreeksch verband staand tot mijn opschrift zijn, naar wij aanstonds zullen bemerken, talrijk, en alle van groot gewicht; ja goed beschouwd omvatten zij zoowat de geheele ontwikkeling der kunst, dat is dus ook der cultuur en der menschheid! En de toekomst dezer menschheid zal in niet geringe mate mede bepaald worden door de gedwongen of vrijwillige oplossing van het koloniaal probleem, met welk actueel en brandend vraagstuk, in den ruimsten zin, het hier te behandelen onderwerp ten nauwste samenhangt. Voor mij was allereerst aanleiding tot het schrijven van dit opstel de volledige realisatie van het zeker tot nadenken stemmend feit, dat juist zoovelen onzer begenadigdste en inzichtrijkste kunstenaars welbewust de post-renaissancistische Europeesche kunsttradities den rug toe keerden, en steun of heil zochten en zoeken, in hun pogingen een nieuwe kunst te scheppen, hetzij bij de Gothiek of een der voorafgaande Europeesche stijlen, hetzij - dit vooràl - bij een of verschillende der exotische stijlen. Het komt mij voor, dat men zich hiervan te zelden rekenschap geeft. De ver doorgevoerde specialiseering der kunstbeschouwing en der kunst- | |
[pagina 12]
| |
geleerdheid draagt er ongetwijfeld toe bij: wie de actueele kunst bestudeert, heeft meestal tijd noch lust zich met archeologie of ethnografie op te houden, in het beste geval stelt hij zich tevreden met een grondig overzicht der Europeesche kunstontwikkeling; terwijl omgekeerd, hoe vreemd het mag klinken, de wereld der moderne kunst voor den kunsthistoricus gewoonlijk een gesloten boek is. Zeker, bepaalde invloeden en bepaalde verbanden ziet niemand over het hoofd - dit ware dan ook niet mogelijk! Men erkent terstond in de huidige kunstwereld een ‘mode’ bijv. voor de negerplastiek, (afb. 5), men geeft graag toe, dat onze kunstnijveraars wel het een en ander leerden van de vaak wondermooie bamboeversieringen der Indonesische Toradja's of Timoreezen of Dajaks (afb. 2). Maar daar blijft het dan ook meestal bij, terwijl toch deze archaïseerende trek der tegenwoordige Westersche beeldende kunsten veel en veel uitgesprokener, veel en veel algemeener verbreid ook is, dan de meeste menschen blijkbaar weten òf, in verschillende gevallen, misschien wel willen weten. De hierbij afgebeelde Azteeksche gifslang zou een ieder bij den eersten oogopslag voor 't werk van een modernen Duitscher kunnen houden, al overtreft zij in haar massale oerkracht en onverzettelijke geslotenheid zelfs het dwingendste beeld van Barlach. Terwijl het eveneens aan wie afb. 1 bekijkt duidelijk zal zijn, dat onze huidige surréalisten weleens ronddwaalden in de ethnografische musea; ook al kunnen zij hun ‘onwaarschijnlijke onderwerpen’ nooit tot dié hoogte van fantastische onwaarschijnlijkheid opvoeren, als de bewoners van het vroegere Nieuw MecklenburgGa naar voetnoot1) in Melanesië het deden! En wel, omdat zij geen oogenblik gelooven in hun fantasmagorische verzinsels, omdat zij zich m.a.w. hun sur-réalisme bewust zijn, terwijl een totemistische plastiek gelijk deze voor den Nieuw Mecklenburger ten eerste geen aesthetisch, maar een functionneel voorwerp was, en ten tweede geen speelsche abstractie, maar de concreetst denkbare werkelijkheid. Op deze en andere diepgaande verschillen tusschen de archaïsche en de modern-archaïseerende kunsten kom ik bij afbeeldingen uitvoeriger terug in het tweede deel van dit opstel; voorloopig mag het volstaan te wijzen op de, hetzij wezenlijke, hetzij oogenschijnlijke overeenkomsten. Inmiddels staat het verschijnsel, hier boven met enkele woorden aangeduid, niet geïsoleerd, het steunt, gelijk altijd in zulke gevallen, op een groot complex verwante verschijnselen van maatschappelijken of geestelijken aard. Reeds tallooze jaren toch bestaat bij intelligente en kunstzinnige Europeanen, laat ik zeggen bij vooruitstrevende Europeanen (hoe reactionnair deze vooruitstrevendheid soms scheen!), een duidelijke neiging om | |
[pagina V]
| |
afb. 1 - beschilderde houtplastiek in verband met totemvereering, n. ierland
(vroeger: kunsth. aalderink)
afb. 2 - geornamenteerde bamboekokers, dajaks van borneo
(kunsth. aalderink)
afb. 3 - kolossale ratelslang van harde steen, azteken van mexico, thans in het br. museum te londen
| |
[pagina VI]
| |
afb. 4 - beeld van bruin hout, hier en daar zwart geverfd, hoogte 83 cm, centraal nias
(rijksmuseum v. ethnografie)
afb. 5 - negermesje, hoogte heft 16 cm, belgisch congo
(vroeger: kunsth. van lier)
afb. 6 - besneden houten voorsteven van een maori boot uit nieuw-zeeland
(vroeger: kunsthandel van lier) | |
[pagina 13]
| |
het idealisme van den Oosterling tegen het materialisme van den Westerling uit te spelen, of ook den reeds door Jean Jacques Rousseau geprezen ‘edelen wilde’ superieur te achten aan den huidigen, cerebralen beschavingsmensch. Juister gesproken: geen neiging, maar een innerlijke drang, bij sommigen aangroeiend tot een hartstocht zoo groot en onontkoombaar, dat deze allengs geleid heeft tot haat tegen al wat blank is of door den blanke werd geschapen. Gauguin was onder kunstenaars een der eerste en duidelijkste voorbeelden van dit type Europeaan. Zoo fel leefde in hem het verzet tegen de Westersche maatschappij, waarin ‘alles verrot (was), de menschen zoowel als de kunst,’ dat hij bereid bleek lichaam en ziel op het spel te zetten, radicaal te breken met al wat hem eens na aan het hart moet hebben gestaan en den verren tocht naar de Stille Zuidzee te ondernemen om er zich temidden der ‘kannibalen’ te vestigen; de eerste maal tijdelijk, de tweede maal, na een laatste, vruchtelooze poging het in Europa te vinden, voorgoed (1891 tot '93 en 1895 tot aan het jaar van zijn dood 1903). - ‘Zwischen dem Himmel und mir nichts als das hohe, leichte Dach von Pandanusblättern, in denen die Eidechsen nisten. Ich bin weit fort von jenen Gefängnissen, den europäischen Häusern! Eine maorische Hütte trennt den Menschen nicht vom Leben, von Raum und Unendlichkeit.... Indessen fühlte ich mich dort sehr einsam.’Ga naar voetnoot1) Men heeft Gauguin voor 'n ontoerekenbaar anarchist en een blasé aestheet gehouden; men heeft zijn daad gedoodverfd als den sprong in het duister van een zonderling, een crank, een ‘edelen slampamper’, indien ik een expressief woord van Dr. Jan Romein in dit verband gebruiken mag. Ten onrechte: het levensverschijnsel, dat zich in dit tragisch bestaan met de kracht van een noodlot openbaarde, het zou in zijn groei niet te stuiten blijken; het bepaalt zich allerminst, dit moet met klem gezegd worden, tot enkele fantasierijke artiesten en onevenwichtige intellectueelen; het doet zich integendeel in gewoonlijk minder scherpe en vaak verholen vormen op bijna alle terreinen van maatschappelijken, cultureelen, aesthetischen en zelfs religieuzen arbeid gelden; en het mag dan ook een der treffendste symptomen heeten van de huidige Europeesche crisis, een crisis, gelijk men in de ontwikkelingsgeschiedenis der menschheid niet vele gekend heeft. Is het gelijk aan de zijde van dezen Europa-moeden Europeaan? Is het m.a.w. mis, werkelijk mis met het Westen - mis met zijn vervlakking en comfort, zijn ziekelijke verfijning in den materieelen zin, met zijn gecompliceerdheid, zijn innerlijke verdeeldheid, ja verscheurdheid, zijn in | |
[pagina 14]
| |
laatste instantie zoo machtelooze verstandelijkheid gepaard nog altijd aan een schier waanzinnig machtsbegeeren? En zoo ja, bestaan er geneesmiddelen tegen het gif van dit ‘americanisme’, of hebben wij ons er gelaten bij neer te leggen; in dien zin althans, dat wij voorgoed afstand zullen moeten doen van een aantal cultuurwaarden, die de menschheid, terecht of ten onrechte, in den loop der eeuwen steeds als haar hoogste goed beschouwde? En naar aanleiding hiervan opnieuw een vraag: bestaan er kansen op een herstel dezer waarden in de overige deelen der wereld, dus bij de gekleurden? Hebben niet reeds de drie ismen van imperialisme, militarisme en industrialisme, eer gesteund dan tegengewerkt door de zending - al neemt men terstond aan, dat dit gewoonlijk onwillekeurig geschiedde en dat hier ook het een en ander tegenover staat, - heeft niet dit gigantisch en afzichtelijk monsterverbond, al dan niet Christelijk gesanctioneerd, reeds elke archaïsche cultuur ontwricht en elke primitieve volkskunst gebroken of vernietigd? Want ge vindt ternauwernood een plekje op aarde, waar de invloed van den ‘orang blanda’ zich niet gevoelen doet; ternauwernood een eiland zoo afgelegen, een binnenland zoo onherbergzaam, of de dagelijksche gewoonten en de heilige gebruiken werden in hun oorspronkelijke zuiverheid reeds aangetast, terwijl de kunst van het vlechten of weven, het batikken of ikatten, het houtsnijden of steenhouwen òf aanmerkelijk verslapt òf geheel uitgestorven blijkt. Ik kocht eenigen tijd geleden in een ethnografischen kunsthandel een langen en smallen, eenvoudig gestreepten Boliviaanschen lap van lamawol; waschbaar, lichtecht, ijzersterk en treffend door dien tegelijk ruigen en hyperverfijnden smaak, waarvan primitieve volkskunst op altijd eendere en toch altijd weer andere wijze getuigt. Men spreekt van een ‘barbaarschen smaak.’ Hoe onjuist! Ge kunt den natuurmensch of den archaïschen mensch àlles liever verwijten dan tekort aan smaak! Al wat hij met zijn hand aanraakte werd tot ‘a thing of beauty’ - hoe kon het anders, waar dit zijn diepst instinct was, even onberedeneerd als onbedwingbaar? En bij den primitief is soms het verschrikkelijke nog het schoonst. Schrijvend over de Melanesiërs merkt Norbert Jacques op: ‘Ze waren bij machte de punten van pijlen en lansen tot iets monumentaals van wreedheid en, met als eenige hulpmiddel vischgraten, doornen en schors, tot torens van een architectonischen moordlust te vormen.’Ga naar voetnoot1) - Slechts de nuttelooze prullen uit onze warenhuizen, gemaakt door menschen die onherroepelijk vervreemdden van de gronden van het leven, kunnen smakeloos zijn, onbegrijpelijk smakeloos. | |
[pagina 15]
| |
- Het was een doek uit den goeden ouden tijd: bij een later bezoek toonde men mij een nieuwe zending uit Bolivia, waaronder minderwaardige lappen van een hel en bijna helsch coloriet - resultaat van het gebruik der aniline verfstoffen! Zegening der industrie en der concurrentie, symbool van het vlug en goedkoop, triomf van den Westerschen vooruitgang, die alle oorspronkelijkheid nivelleert en alle bezinning doodt. Zoo is het in meerdere of mindere mate overal. Van het onvolprezen houtsnijwerk der Maori's op Nieuw Zeeland (afb. 6), of der Tlingit of Haida of Kwakiutl Indianen aan Amerika's Noordwest kust of kusteilanden, bleef niet veel over, ook de Afrikaansche plastieken gaan sedert ontelbare jaren aanhoudend en hard achteruit. Europeesche invloeden brachten de machtige en oeroude, zij het innerlijk reeds verzwakte Chineesche kunsttradities, welke echter nog in betrekkelijk late tijden werken van een ongelooflijke schoonheid deden ontstaan (afb. 8), vrijwel den genadeslag toe. Een groot deel der Indonesische gebruikskunst behoort thans tot het verleden: de Balinees, hoewel een bekwaam vakman nog, werkt voor een bot touristendom en zal nooit meer een beeld uit het hout kerven van een zoo rijke verbeeldingsdrift als het hier gereproduceerde - een willekeurige greep uit duizend soortgelijke plastieken! Terwijl de Javaansche vrouw haar dessah verliet, niet langer in stille concentratie uit liefde en lust werkt, maar op de Chineesche ‘ateliers’ voor 'n hongerloon artilleriegevechten of fietsende Ardjoeno's batikt op allerliefste theekleedjes....
* * *
Het ras der Europeesche Kaukasiërs, gelijk volkenkundig Europeanen en Amerikanen zijn samen te vatten, onderscheidt zich van de andere rassen der aarde door zijn scherpzinnigheid en doortastendheid, zijn energie en daadkracht, zijn rusteloosheid en zijn avontuurzucht. Deze karaktereigenschappen, gepaard aan een minder bewonderenswaardigen agressiedrang, ook en vooral in geestelijk opzicht; aan een ongehoorden rassenhoogmoed en rassenhaatGa naar voetnoot1); last but not least aan een berucht éénzijdige ontwikkeling der verstandelijke vermogens, welke macht geeft over natuur en mensch, maar doodend werkt op de scheppende fantasie en op vele der edelste, moreele gevoelens; al deze karaktereigenschappen hebben het mogelijk gemaakt dat de Westerling, in ruim vier eeuwen tijds, nagenoeg | |
[pagina 16]
| |
de geheele aarde ontdekte en voor het overgroote deel aan zich onderwierp. Ook daar, waar men staatkundig van den blanke onafhankelijk bleef, verdrong de Westersche beschaving veelal de bestaande inheemsche (Japan!) en maakten of maken de magische wetenschappen allengs plaats voor de chemische, en de magische kunsten voor de technische. Wat waren de gevolgen? De vraag mag allereerst gesteld worden, zij het terloops, in hoeverre de Europeesche staten zèlf hier wel bij voeren. Eeuwenlang vloeiden uit Oost en West ongehoorde rijkdommen Europa binnen, resultaat zoowel van den handel op, als den roof in overzeesche gebieden. Klinkt het gewaagd te zeggen, dat het Europeesche volk in zijn geheel hier weinig of niet van geprofiteerd heeft? Wilhelm Mensching citeert in zijn Gekleurd en BlankGa naar voetnoot1) terstond in dit verband het toepasselijke woord van het Engelsche parlementslid John Bright (± 1850), die de koloniën een ‘gigantic storehouse of outdoor relief for the aristocracy’ noemde. En inderdaad, een deel der Europeesche bevolking is er in elk geval, bloot materialistisch beschouwd, zéér wel bij gevaren; maar de aldus verkregen macht leidde tevens tot machtsmisbruik, tot de onteigening van land aan de boeren bijv., en heeft stellig dien specialen vorm van verfijning sterk in de hand gewerkt, waarvan wij de funeste gevolgen het duidelijkst kunnen waarnemen in de thans zoo weinig daad- en levenskrachtige Engelsche élite. Ongetwijfeld was ook de snelle groei van techniek en industrie niet mogelijk geweest zonder den overvloed van het koloniale goud. Maar men weet, wat het proletariaat aanvankelijk te verduren had onder het laisser-faire kapitalisme.... terwijl ook thans, in deze tijden van economische misère en massale werkeloosheid, het minstens gerechtvaardigd schijnt een oogenblik te twijfelen aan de heilzame gevolgen van dìt tempo der technisch industrieele ontwikkeling! Overigens lijkt het niet uitgesloten, dat de menschheid door een tijdelijk kwaad - dat een eeuwtje of langer kan duren - toch eenmaal tot een grooter goed geraken zal, n.m.l. wanneer zij haar nieuwe werktuigen en productiemogelijkheden volledig heeft leeren beheerschen. Maar ook wie aldus de zaak beziet zal moeten erkennen, dat de zoo plotselinge vlucht der technische cultuur ons tot den rand van den afgrond gebracht heeft; en wel, omdat niets in de laatste jaren zóó zeer de organische levensverbanden heeft geforceerd. En zonder deze organische binding, men weet het of kan het weten, is geen harmonische cultuur bestaanbaar. Maar ter zake: al gaat men uit van het gebruikelijke standpunt, dat in den loop der laatste vier eeuwen dé Europeaan in hooge mate van het koloniaal bezit heeft geprofiteerd, dan nog dient men te erkennen dat het | |
[pagina VII]
| |
afb. 7 - gepolychromeerde balineesche singa, hoogte 54 cm, kunstzaal d'audretsch
(foto julius oppenheim) | |
[pagina VIII]
| |
afb. 8 - blanc de chine kuan ying beeld, hoogte 55 cm, waarschijnlijk ming dynastie
(kunsth. peter boode) | |
[pagina 17]
| |
doel het middel geen oogenblik rechtvaardigt. Welvaart in een betrekkelijk klein deel der wereld, ten koste van zooveel bitteren nood, slavendom of dwangarbeid, opgedrongen behoeften aan opium of ‘vuurwater’, enz. in de overige deelen van de aarde, ten koste van de ontwrichting of vernietiging van culturen, welke in bepaalde opzichten hooger stonden dan de Europeesche - deze prijs kan slechts onmenschelijk hoog heeten! En men moet werkelijk niet meenen, dat zulk een voorstelling van zaken overdreven of bevooroordeeld zou zijn. Ik weet, den laatsten tijd is veel verbeterd. Maar ondanks dit relatief-vele, door bepaalde individuen of groepen van individuen voor den gekleurde gedaan; of elders door regeeringen gedaan om den inboorling te beschermen tegen.... weer andere groepen van individuen (Europeanen, Chineezen enz.), moeten de vaak ten hemel klagende wantoestanden onder de oogen worden gezien en mag in géén geval het verleden weggevaagd worden. Dat verleden is menigmaal verschrikkelijk en onherstelbaar geweest: het blanke ras heeft aan de gekleurde rassen een schuld in te lossen, welke feitelijk op geen enkele wijze meer in te lossen valt. Het huishouden der Spanjaarden in Amerika indertijd, dat bloeiende cultuurgebieden gelijk die van Mexico, Yucatan, Peru, in rookende puinhopen deed verkeeren, mag een overduidelijk voorbeeld heeten. In zijn in 1843 geschreven en in 1886 voor het eerst gepubliceerde History of the Conquest of MexicoGa naar voetnoot1) beschrijft William Prescott met een uiterste uitvoerigheid het optreden van Cortéz in Cholula, de heilige stad der Quetzalcouatl-vereering, met haar tempels en haar torens - Cortéz telde er vier honderd - en met hoog daar boven uit de ontzagwekkende ‘pyramide’ van Cholula, waarvan het grondvlak tweemaal de lengte heeft van die van Cheops in Egypte. Hier werden, in dit ‘Mecca’, dit ‘Jerusalem’ der Azteken, na de ontdekking eener samenzwering, zes duizend Indianen afgeslacht en de tempels en huizen leeggeplunderd of verbrand. Volgens den Spanjaard Andrés de Tápia, die aan dit bloedbad zelf deelnam, liet Cortéz het verwoestingsproces der eens zoo rijke stad met haar zeldzame kunstschatten twee dagen achtereen ongestoord zijn gang gaan, terwijl volgens den niet steeds voldoend betrouwbaren Spaanschen bisschop van Chiapa, Las Casas, Cortéz - à la Nero - onderwijl ruim 'n honderdtal caciques (opperhoofden) levend liet roosteren. En dat na deze monstrueuze gebeurtenissen en het ‘herstel der openbare orde’ de Spaansche generaal het oogenblik gekomen achtte om met het ‘goede werk der bekeering’ een aanvang te maken, het behoeft niet te worden opgemerkt. Prescott, wiens denkwijze nog duidelijk Christelijk-Europeesch was, al beoogde hij een volstrekte onpartijdigheid, tracht dezen wandaad te ver- | |
[pagina 18]
| |
goelijken, maar erkent, om te beginnen: ‘The difficulty that meets us in the outset is, to find a justification of the right of conquest, at all.’ Wijze woorden, en nog wijzer zijn die, welke enkele bladzijden verder volgen: ‘The atrocities at Cholula were not so bad as those inflicted on the descendants of these very Spaniards, in the late war of the Peninsula, by the most polished nations of our time; by the British at Badajoz, for example, - at Tarragona, and a hundred other places, by the French.’ En hij wijst er op, hoe Cortéz te Cholula althans de vrouwen en kinderen spaarde (of trachtte te sparen). Inderdaad: dat is méér dan ook in onzen tijd gedaan wordt! Dat is meer dan de Britsche generaal Dyer in 1919 in de Punjab deed, toen hij te Amritsar vijfhonderd weerlooze en loyale dorpelingen, mannen, vrouwen en kinderen liet dooden en een grooter aantal wondden, die op de plaats van het onheil zonder water of verzorging bleven liggen, daar het den inboorling verboden was zich op straat te vertoonen op straffe van neergeschoten te worden.Ga naar voetnoot1) - En dat is meer dan de Italiaansche generaal Graziani het vorig jaar in de oase van Koefra deed, waar hij zijn manschappen drie dagen achtereen vrij kwartier gaf en Arabische maagden elk door reeksen soldaten geschonden of mishandeld werden, terwijl de paarden dezer laatsten op de heilige rollen van den Koran lagen in de Saouija (klooster). Ook hier, in Lybië, heeft men de keerzijden kunnen zien der technische cultuur: de mentaliteit der blanke veroveraars blijkt niet gewijzigd, maar hun strijdmiddelen werden oneindig subtieler, diabolischer en doeltreffender. Deze operaties hebben Italië - voorloopig althans - in hoofdzaak enkel benzine voor de vrachtauto's gekost en 'n honderdtal kameelen, die op weg naar Koefra onder het gewicht van 2500 bommen ineen zakten. Persoonlijke moed werd niet vereischt: het vliegtuigeskader, de machinegeweren en de tanks hebben het een en ander gemakkelijk klaargespeeld. De macht der Senoessii, wier cultureele arbeid in deze woestijngebieden vergeleken kan worden met dien door de monniksorden tijdens de Middeleeuwen in Europa verricht, is radicaal gebroken; de 80.000 bewoners van geheel Djebel-Lakdhar zijn met geweld van hun woonplaatsen weggerukt en met 600.000 stuks vee veilig en wel achter prikkeldraad in de concentratiekampen aan de kust geborgen - wie weigerde, werd neergeschoten, onverschillig leeftijd of geslacht; en eindelijk is het den Italianen ook mogen gelukken, de vier en zeventigjarigen Omar el Moektar, opperhoofd der Senoessii en een mensch, die met zoowel weergaloozen moed als zeldzame | |
[pagina 19]
| |
geslepenheid voor een heilige zaak streed, gevangen te nemen en te fusilleeren. Telegrammen uit Bengasi hebben ons bericht, dat 20.000 Bedouinen en alle inlandsche politieke gevangenen opzettelijk overgebracht werden naar Soluch om deze terechtstelling gade te slaan, en ongetwijfeld, acht ook generaal Graziani - voor deze ‘heerlijke overwinning’, naar de Corriere della Sera schreef, door Italië rijkelijk beloond - het uur thans geslagen, om het ‘goede werk der bekeering’ een aanvang te doen nemen.Ga naar voetnoot1) Het is noodig, deze en soortgelijke feiten in de eerste plaats onder de oogen te zien, wanneer men bij benadering wil trachten de verhouding tusschen Westersche en primitieve of archaïsche cultuur te bepalen. De gemiddelde Europeaan toch voelt zich a priori superieur en braaf bij de gedachte aan de ‘bloedvergietende rauwe driften’ van koppensnellers e.d., daarmede om te beginnen het feit over 't hoofd ziend, dat de ergste wreedheden van den z.g.n. barbaar bijna steeds voor magische, d.w.z. animistisch-religieuze doeleinden bedreven werden en niet in eerste instantie als wreedheden werden gevoeld door den bedrijver.Ga naar voetnoot2) In welk verband men het woord van Shakespeare mag aanhalen: ‘There 's nothing good or bad on earth, but thinking makes it so.’ Grooter bewustzijn schept grootere verantwoording, en het lijkt er niet naar, dat wij de onze werkelijk kunnen dragen! Zeker maakte de Europeaan een eind aan tallooze schadelijke en naar ons inzicht schandelijke praktijken onder de zoogeheeten achterlijken: men denke slechts aan de vroegere gebruiken in verband met het verkrijgen der poepoeq, uit lichaamsdeelen bereide tooverbrij, voor de zoo kundig gesneden en aesthetisch zoo bewonderenswaardige staven der Sumatraansche Bataks. Maar tegelijk, o ironie, aarzelde hij geen oogenblik - om een voor de hand liggend voorbeeld te kiezen - om gekleurden voor het front te recruteeren tijdens zijn infamen wereldoorlog, waarin heel wat koppen gesneld werden, en dat zeker niet voor ritueele doeleinden!Ga naar voetnoot3) Het is de pretentie van den blanke en de dubbelzinnigheid zijner handelingen, welke soms weerzinwekkend kunnen zijn. Men vraagt zich dan echter af, of dit niet enkel de diepe kloof geldt tusschen het ‘verste ideaal’ en de ‘nuchterste praktijk’, waaraan de mensch nooit ontkwam sedert den dag, dat hij er bewust een ideaal op na hield en tegelijkertijd zich in de bittere, ja barbaarsche praktijk van het leven met geweld of list moest blijven handhaven. Deze kloof toch is er altijd in alle landen geweest, en | |
[pagina 20]
| |
het is begrijpelijk, dat zij dreigender zou gapen naar de mate het bewustzijn van den mensch zich vollediger ontplooide. Toch geloof ik, dat wij nog dieper moeten graven in het Europeesche cultuurleven voor een verklaring van den vaak geheel onoverbrugbaren afstand tusschen woord en daad bij den Westerling. Berust deze in oorsprong niet deels, gelijk zoovele feilen in onze weinig harmonische cultuur, op de tweespalt van een Grieksch en een Gothisch levensbeginsel, die zich ook in de kunst zoo sterk heeft gewroken, zooals ik den lezer een volgend maal hoop duidelijk te maken? Is niet de groeiende cultuurhaat ook, in zoovelen sluimerend aanwezig of gistend werkzaam, voor een deel terug te voeren tot een haat tegen de ondragelijke spanningen dezer fundamenteele tweeslachtigheid? Want het lijdt geen twijfel, dat de Westerling den dwang zijner zelf opgelegde cultuur slecht verdraagt. In de gevoeligsten, de edelsten onder ons leeft bijna steeds iets van Rousseau of iets van Tolstoy. En hoevele ‘gewone menschen’ loopen er niet rond, die zich in hun hart het circusbeest voelen, dat heel den dag netjes pootjes moet geven aan den autocratischen oppasser of, misschien moeilijker nog, aan den democratischen collega. Alle Westersch persoonlijkheidsbesef ten spijt, weten zij zich enkel een automatum te zijn in het onverbiddelijk en onverbrekelijk stelsel der cultuur, en zelfs in het uur der ontspanning achten zij zich verplicht, hun courant te lezen - wat, wil men het naar behooren doen, nog een heele taak is! Ondanks al zijn vrijheidsleuzen voelt de Westerling zich onvrij. Daarom snakt hij naar zijn vakantie, daarom hunkert hij steeds er op uit te trekken, en dit gewoonlijk niet met de nobelste bedoelingen: de Engelschman, thuis een model van zedelijk gedrag, meent het in Parijs, zóó dicht nog bij huis, er wel eens van te kunnen nemen.... En dit is het instinct dat, vooral in het verleden, zoovelen ook naar de koloniën dreef: dáár kon men geestelijk vakantie nemen op gigantische schaal: daar kon men het voordeel genieten tot het blanke ras der Europeesche Kaukasiërs te behooren, zonder dag in dag uit den loodzwaren ballast zijner cultuur te moeten torsen: daar kon men zich wereldleider wanen of noemen en.... het circusbeest vroolijk laten rennen waarheen het wilde. Een toomeloos machtsmisbruik en een nog toomeloozer prostitutie was van deze mentaliteit het onvermijdelijk gevolg. Inderdaad, het zijn niet enkel de generaals geweest, die zooveel kwaad deden - of doen. Naast de moedwillige benadeeling der gekleurden stond trouwens van den aanvang af de niet-gewilde; waarbij men in de allereerste plaats denkt aan de verspreiding van talrijke ziekten onder volken of volkjes, die deze nooit gekend hadden en er dus ook niet den minsten weerstand tegen konden bieden. Prof. Kohlbrugge geeft ons enkele ontstellende cijfers hierover in zijn Systematisch en beschrijvend Leerboek der Volken- | |
[pagina IX]
| |
afb. 9 - aardewerk figuur van kleine afmetingen met een gordel van dansratels, zapoteeksche stijl. de zapoteken bewonen het gebied oaxaca in mexico
(volkenkundig museum te berlijn) | |
[pagina X]
| |
afb. 10 - aan weerskanten met roode, witte, gele en zwarte figuren versierde dubbele deur, hoogte m 1.80, toradja's van midden celebes
(rijksmuseum van ethnografie te leiden) | |
[pagina 21]
| |
kundeGa naar voetnoot1), cijfers, die zelfs een koelbloedigen lezer wel even den schrik om het hart zullen doen slaan. Wie deze getallen leest zal het niet verbazen, dat de inboorlingen der Marquesas eilanden - zij stierven bijna uit aan de vliegende tering - de sombere levenspreuk hadden: ‘De hybiscusplant groeit, het koraalrif verspreidt zich altijd meer, maar het menschdom sterft uit.’ Het zou de spreuk van vrijwel alle Zuidzee eilanden en van nagenoeg geheel Amerika geweest kunnen zijn. Dit alles en veel meer nog behoort echter tot wat men noemen kan de eerste en blinde ontmoeting van den blanke met den gekleurde. En nu is, of was althans tot vóór korten tijd en is nog bij velen, de historische voorstelling van zaken deze, dat den gekleurde weliswaar aanvankelijk vele ongerechtigheden zijn geschied, maar dat de groote verrijking ten gevolge zijner aanraking met de Westersche cultuur, de meestal noodzakelijk bedreven wreedheden minstens, of zelfs ruimschoots, vergoedde. Tegen deze opvatting mag met eenige klem stelling worden genomen. Wat betreft de eerste eeuwen van handel op of kolonisatie van exotische gebieden, berust zij op pure wilde fantasie: pas zeer, zéér langzaam is bij den Europeaan eenig werkelijk verantwoordelijkheidsbesef ontwaakt en in vele gevallen ook dàn pas, toen hij begreep, dat dit zijn eigen voordeel beteekende of wanneer het eenvoudigweg niet langer ging zooals het ging. Wij mogen in dit verband niet vergeten, dat ook in onzen Oost, waar op dit tijdstip de toestanden gunstiger schijnen dan ergens anders in de koloniale wereld (Afrika!), de zwarte dagen van het beruchte ‘cultuurstelsel’ niet zóó ver in het verleden liggen en dat pas in 1915 het laatste overblijfsel, in den vorm der verplichte koffiecultuur, officieel werd opgeheven. En wat waren dan wel voor het overige deze cultureele verrijkingen ten gevolge der aanraking met het Westen, nadat de blunderbussen eerst den noodigen eerbied voor dat Westen hadden afgedwongen? Ik schreef over Mexico en over de meedogenlooze en vaak volstrekt noodelooze vernieling van gebouwen, plastieken en kleinodiën van onschatbare waarde. Maar hierop valt in laatste instantie geen oordeel te fundeeren omtrent de wederzijdsche verhoudingen of invloeden. Immers, ook de primitieve of z.g.n. primitieve mensch heeft nooit geaarzeld, waar en wanneer hij het noodig achtte, de hoogste kunstuitingen van zijn buurman of van.... zichzelf te vernietigen! In laatste instantie is de vraag deze, wat kwam er voor het verwoeste in de plaats? En nu reflecteert de kunst wel niet alles, maar toch veel, ja bijna alles van hetgeen er in een land of een volk of een tijd aan geestelijke krachten werkzaam is. Welnu, ge vindt hierbij afgebeeldGa naar voetnoot2) als een voorbeeld van versieringskunst | |
[pagina 22]
| |
in het prae-Columbische Amerika, zóó men het strikt gesproken niet geheel juiste woord ‘versieringskunst’ hier aanvaarden wil, een fragment van het inwendige van een tempel der Zapoteken te Mitla, in den tegenwoordigen Mexikaanschen staat Oaxaca. Is het noodig er op te wijzen, hoe zeldzaam fraai dit ornament in allen eenvoud en in alle beheerschdheid is? Het staat reeds ver van het expressionistisch spontaan of kinderlijk wreed ornament van natuurvolkenGa naar voetnoot1): men voelt, dat een volk als dit Zapoteeksche zich reeds een geordend levensbeeld moet hebben geschapen, over een zeker organisatorisch vermogen moet hebben beschikt, om een zoo duidelijk gewild en in zijn streng geometrisch rhythme zoo prachtig vastgehouden ornament te kunnen scheppen. En tegelijk beseft men, hier nog met een oervolk te doen te hebben: uit de ingehouden, schier verbeten kracht spreekt iets van een magische demonische oerdrift. Het is juist dit tegelijk weerbarstige en welsprekende, dit tegelijk gedrongene en vrije, deze vaart in deze beheersching, dat zulk een ornament in zijn merkwaardige overgangen van dynamiek tot statiek zoo boeiend en meesterlijk doet zijn. Hier is stijl. Geen kunstzinnige tooverformule, lezer, geen vormhocuspocus, evenmin het Open-U-Saesam van een nieuw ‘isme’ of een a priori aesthetiek. Maar werkelijke stijl: niets dan de rechtstreeksche, de zoowel onwillekeurige als diep-noodzakelijke, formeele uitdrukking en formeele verwerkelijking van een rijk en machtig, collectief zijn. Dit bouwwerk bleef gespaard. Maar wat kwam elders in de plaats van het niet-gespaarde? Ontelbare gevels werden in den loop der eeuwen neergehaald, ontelbare nieuwe opgetrokken.... Waar eens in Mexico-City Montezuma's Tempel van de Zon had gestaan, verrees de kathedraal van den conquistador, die den barbaar eens voor al de glorie van het Westersch Katholicisme zou openbaren. Ruim 'n eeuw moet men aan het kolossale gewrocht gewerkt hebben, maar het resultaat is ten hemel vloekend. ‘The interior of Mexico Cathedral was one of the vulgarest sights it has been our misfortune to look on. It was rankly, irretrievably vulgar.’Ga naar voetnoot2) - Onherroepelijk en stinkend vulgair: de krasse woorden schijnen inderdaad toepasselijk op het overgroote deel der Spaansche kerken, kloosters of kathedralen in Mexico. De stijlloosheid, de onbegrijpelijke overlading (vergelijk hiermede eens de Voor-Indische barok, wanneer men dan per se barok wil hebben!), de grof naturalistische schilderijen per dozijn, de stuitende heiligenbeelden, van gouden kroontjes voorzien en vaak in katoentjes of kantjes gestoken, heel deze verpletterende uitstalling en opstapeling van goud en marmer en satijn en brokaat, dreunend van smakeloosheid, | |
[pagina 23]
| |
- het doet werkelijk versteld en beschaamd staan. Met deze en soortgelijke fabelachtige monstruositeiten van Europeesch barbarisme werd de arme heiden gemakkelijk doodgegooid, maar inmiddels lijkt de confrontatie der beide culturen wel wat pijnlijk! Niet, dat men overal nu juist op déze wijze te werk ging. Den pompeuzen nadruk van den praallievenden Spanjaard zal men elders, in onzen Oost bijv., gelukkig niet tegenkomen. Gelukkig - en toch schuilde hierin een zekere passie, welke in haar soort soms respect afdwong. Men is elders minder opzienbarend, voorzichtiger of puriteinscher te werk gegaan, maar ik betwijfel, of de resultaten van een aesthetisch oogpunt uit zooveel verheugender waren.... Ik denk bijv. aan de kerkjes op het eiland Nias ten Westen van Sumatra, bijna alle niet meer dan ‘krotten,’ om het woord van Dr. H.Th. Fischer aan te halen.Ga naar voetnoot1) Hoe schril steken deze loodsen met zinken dakbedekking af tegen den zoo stoeren en schoonen oorspronkelijken huizenbouw der Niassers! Waarom ook hier niet allang geprobeerd, wat eindelijk elders werd aangedurfd - in Midden Celebes bij de Toradja's, wier huizenbouw en snijwerk op een zoo hoog peil staat (afb. 10) - n.m.l. de inboorlingen zelf hun kerken in den inheemschen stijl te laten optrekken? Indien het den zendeling veroorloofd is, de vaak zoo karaktersterke en uitdrukkingsrijke Niassche voorouderbeeldjes en bloc te verbranden, dan rust anderzijds toch zeker de verplichting op hem, te behouden wat ook maar eenigszins behouden kan worden en den kunstzinnigen scheppingsdrang dezer menschen in andere banen te leiden. (afb. 4) Helaas bezit de Europeaan hiertoe gewoonlijk den noodigen smaak noch tact. En men is bevreesd, in een geval als het bovenstaande, dat de animistisch exotische sfeer het Godshuis zal binnendringen. Alsof deze sfeer ooit buiten gesloten zou kunnen worden; alsof een ‘zuiver’ Christendom - gesteld dan altijd, dat wij weten wat een zuiver Christendom is, want de zendelingen onderling zijn het daarover niet eens - denkbaar zou zijn onder een bevolking als de Niassche! In Polynesië gaan, naar men zegt, de gekerstende bruinen wel ter kerke met een paar schoenen in de hand - ondenkbaar, dat zij deze ook nog zouden kunnen aantrekken - en een hoogen hoed op het hoofd, en bij voorkeur hooren zij een preek over Jonas in den walvisch. Deze geschiedenis toch komt het dichtst bij hun eigen wonderverhalen, waaronder de legenden van den halfgod Maui - die o.a. een groot eiland van den bodem van den Oceaan moet hebben opgehengeld met 'n haak, uit zijn grootmoeders onderkaak vervaardigd - een populaire plaats innemen. Hetgeen volstaan mag ter staving van het beweerde, dat van een zuiver Christendom onder | |
[pagina 24]
| |
zulke volken voorloopig geen sprake kan zijn. Waarom hen dan een zoo onaesthetische en onhygiënische kleeding opdringen als de z.g.n. Mother Hubbard, of hen hun oude en prachtige, ceremonieele dansen ontnemen?Ga naar voetnoot1) Men moet niet meenen, dat ik de zending als de gevaarlijkste vijand der exotische cultuur en kunst beschouw. Verre daarvan; zij deed oneindig minder kwaad en veel meer goed dan, laat ik zeggen, handel en industrie, welke in hun niets ontzienden dorst naar steeds grootere afzetgebieden zoovele volkskunsten den genadeslag toebrachten. Maar tenslotte kunnen de missionaire, de industrieele, de politieke, de algemeen-cultureele en last but not least de aesthetische zijden van dit vraagstuk geen oogenblik wezenlijk gescheiden worden. Het een steunt het ander, vloeit vaak in het ander over. Het is dé invloed van West op Oost; een invloed, die in hoofdzaak destructief was en het voor een groot deel nog is, die in elk geval de menschheid in kunstzinnig opzicht allerminst tot zegen was. Een volgenden keer zullen wij, in nader verband tot de kunst, de vraag stellen welken invloed het Oosten op het Westen uitoefende. (Wordt vervolgd) |
|