| |
| |
| |
De kunst der boschjesmannen
door W. Steenhoff
VAN de kunst der Boschjesmannen - evenals van andere praehistorische rassen - komen ons 'n enkelen keer in een tijdschrift afbeeldingen onder de oogen, die als primaire kunstpogingen zoo verbluffend zijn, dat we er wel meer van zouden willen zien tot nadere kennis. Die gelegenheid werd ons geboden onlangs door een uitgebreide tentoonstelling in het Sted. Museum te Amsterdam, waarbij zeer vele exemplaren in ware - dat is: meters lange - grootte. 't Zal wel onnoodig zijn hierbij te vermelden, dat het niet de origineelen zijn (rotsblokken en holenwanden kunnen bezwaarlijk vervoerd en geëxposeerd worden!) maar copieën, geteekend en veelal gekleurd. Onder dit voorbehoud moesten dan ook die curieuse kunstproducten naar hun waarde geschat worden. Want hoe conscientieus en vaardig de copieën ook uitgevoerd mochten zijn, van de origineelen konden we daardoor toch maar kennis nemen uit de tweede hand. En dan, bij zoo'n groote menigvuldigheid valt de eene nabootsing allicht iets beter uit dan de andere! Een voordeel echter was de aanwezigheid van verscheidene foto's, direkt naar de natuur, waardoor de overeenkomst van copie en origineel herhaaldelijk te controleeren viel. (Dit op zich zelf kon al strekken tot een heilzame oefening van het oog, dat scherp wil leeren zien - te betwijfelen echter of velen van dat profijt gebruik maakten.) Meermalen - zoo niet steeds - moest het dan blijken, dat de copieën van de origineelen wel een oogenschijnlijke gelijkenis gaven, maar in de karakteriseering nogal te kort schoten. Aan deze voorafgaande critische opmerkingen kan nog toegevoegd worden, dat de copiïst het noodig scheen te achten de kleur der wanden, of bazaltblokken (als fond) aan te geven, maar daardoor zich aan een, in dit geval wel bedenkelijke - en zeker misplaatste - vrijmoedigheid schuldig maakte, of wel: buiten zijn boekje ging. Want het kan ons hier toch gansch onverschillig laten welke mooie schakeeringen - dikwijls
Kandinsky-achtige kleurwolken - in die verweerde steenblokken te zien zijn of, .... te fantaseeren. Wat we hier verlangen is niet: een subjectieve interpretatie van het gegeven: holenwanden, of steenblokken met geteeken en geschilder er op van verleden menschengeslachten, - we vragen alleen naar een objectieve, getrouwe weergave van het werk dier natuur-artiesten op het eenig materiaal, dat hun dienstbaar kon zijn: natuursteen. Zoo moesten we dus in zekeren zin tusschen de regels door van den vertolker heenlezen, om den zin te vatten van die oer-oude taal in beeldschrift.
| |
| |
Buiten de teekeningen en schilderingen (in aardverven) waren er echter ook een aantal afbeeldingen van dieren, die niet geteekend werden, maar in den steen uitgebikt. Hier was de reproductie van het oorspronkelijk beeld veel betrouwbaarder, daar ze meer mechanisch was verkregen door het afdrukken van het origineel - ongeveer als een prent van de begraveerde plaat. Het heet, dat deze dierfiguren zéér ver in het verleden terug gaan (het begin der rotsschilderingen in Zuid-Afrika wordt geschat op ongeveer 9000 v.Chr.; ze werd voortgezet tot in de vorige eeuw) ze maakten in ieder geval een allerbelangrijkst deel uit van de tentoonstelling. Want, hebben we hier al niet werk uit den allervroegsten tijd, dan is het toch verbazingwekkend wat met zulke primitieve technische middelen op den hobbeligen rotssteen werd bereikt. Daarbij treft niet minder het streven naar een plastische, geprononceerd realistische voorstelling. Het is hier meer een uitbeelden van het lichamelijk wezen met alle kenmerkende bijzonderheden, door scherpe observatie nagespeurd, dan het uitschrijven in lijnen der gedaante. Opmerkelijk ook, dat in deze serie geen menschfiguren, doch alleen dieren voorkomen, terwijl deze niet in meerderheid, doch enkelvoudig werden voorgesteld. Dit wijst er op, dat hier de dieren in de verschillende exemplaren, naar hun aard en gesteldheid, als zooveel afzonderlijke objecten, tot nauwlettende studie naar de natuur dienden. Als een treffend voorbeeld wordt hier gereproduceerd de rhinoceros, die, hoe onbeholpen dan ook, in de karakteriseering van de soort en door de stofuitdrukking, onwillekeurig doet bedenken, dat het een uiting is, ontelbare eeuwen voor den tijd, dat Rembrandt zijn olifant teekende. Maar tevens, naast de objectieve, welk een suggestieve karakteriseering der vervaarlijkheid van dit monster, als een zwaar bepantserd vernietigingswerktuig, wanneer we het ons in zijn logge kracht losgebroken denken.
Behalve deze rhinoceros waren er zooveel andere dierstudie's met overeenkomstige kwaliteiten van karakteriseering en dikwijls een uitbeelding der dieren in hun verschillend aanschijn, op de wijze die wij schilderachtig zouden noemen. Daar waren olifanten, die nog deden raden de gedaante van den mammouth, en andere wilde dieren, maar ook de zachtaardiger of minder gevaarlijke soorten: herten, giraffen, struisvogels, schildpadden, enz. De giraf in 't bijzonder schijnt deze menschen uit de prilste jaren der kunstgeschiedenis, met hun aangeboren gevoel voor den lijn, te hebben aangetrokken - de langgerekte en zacht-verglijdende lijn, gelijk die - als soms bij een vrouwfiguur - ononderbroken loopt van hoofdtop tot den voet.
De tentoonstelling leed zeer aan overmatigheid, wat niet gunstig was voor het samenvatten van de velerlei indrukken tot een algemeen inzicht. Wel was er een uitgebreide catalogus, blijkbaar opgesteld door geleerden, die een speciaal-studie van dit onderwerp gemaakt hadden en ter plaatse vele schriften vulden met aanteekeningen - ter plaatse, dat is in verschillende
| |
| |
deelen van dien onderpunt van Afrika: Zuid Rhodesia, Transvaal, het Kaapgedeelte en zoo naar het Westen. De oningewijde, of volkomen leek op dit studieveld der kunstgeschiedenis, kon uit die geleerde voorlichting te weten komen, dat er bij dien overvloed van kunstproducten (of kunstcuriositeiten!) over een welhaast onafzienbare lengte van tijden, te rangschikken viel naar soorten, stijlen en ook perioden - voor zoover er hier althans een ontwikkelingsgang zich volgen laat. Het werd hem dan echter al gauw duidelijk, dat het toch veelal bleef een tasten in het duister, met al te willekeurige definitie's en zwevende hypothesen. Alleen waren er onder die aanwijzingen enkele gereedelijk aanvaardbaar, zooals betreffende de periodieke tusschenpoozen bij de beschildering van een vele meters lange steenvlakte. Het geheele tafereel werd hier beheerscht door twee ontzaggelijke olifanten, uiterst sommair in de aanduiding der vormen en ruw aangeverfd. Ze waren zeer belangwekkend om hun sterk archaïstisch karakter. Maar over die ontzaggelijke lichamen heen, die ruimelijk leege plekken overlieten, was het vol gekrabbeld en vol gesmeerd met lilliputter figuurtjes, die kennelijk teekenen van een verder gevorderd teekenvermogen vertoonden. Want die natuurartiesten hadden weinig piëteit voor het werk hunner vaderen; ze beteekenden, beschilderden alles wat binnen hun bereik was - ongeveer als in onzen tijd boomen, of anderzins in de vrije natuur, in het verloop der jaren door namen of zinnebeeldige figuren, blijven getuigen van een momenteelen scheppingsdrang der voorbijgangers!
Nog kon uit die tentoongestelde talrijkheid opgemerkt worden, dat bij een verschuiving van Noord naar Zuid het werk minder sober werd, ook bonter, waartoe allicht de kleuriger steensoort, als ondergrond, aanleiding gaf. Dit gedeelte was overigens niet het aantrekkelijkste van de tentoonstelling.
Intusschen moest de weetgierige oningewijde, betreffende enkele gewichtige aangelegenheden van zakelijken en technischen aard, in 't onzekere blijven. Hij kon bijv. vergeefs zoeken naar een antwoord op de vragen, die van zelf bij hem opkwamen: welk bindmiddel zouden die menschen voor hun aardverven gebruikt hebben en, in direkt vervolg hierop: hoe is het te verklaren dat hun producten, zoo niet op de beschutte holenwanden, dan toch op de verspreide rotsblokken buiten, duizenden jaren lang aan alle mogelijke schadelijke inwerkingen weerstand konden bieden, zoodat ze thans nog zichtbaar zijn? Dit bracht wel eens twijfel over den beweerden ouderdom en deed zelfs het vermoeden rijzen van eenigerlei mystificatie. Echter, wat komt er ten slotte precies de ouderdom op aan bij al deze dingen, als uiting van een ras, dat in beschaving of geestesontwikkeling, als 't ware van de afbakening der tijden afzijdig staat. Het belangrijke van deze ongewone tentoonstelling was een demonstratie op ruimste schaal van het wonderbaarlijk teekentalent der Boschjesmannen en de verwantschap van hun kunst aan andere kunstsoorten uit praehistorische tijden, in 't bijzonder van de
| |
| |
holbewoners op de tegenwoordige grenzen van Frankrijk en Spanje. Die boschjesmannen kunnen we ons om hun uiterlijk zeker niet voorstellen als ideale typen van het menschelijk geslacht (al schijnt het ras in het verloop der tijden lichamelijk zeer verschrompeld te zijn). De bovenmatige lengte en de slankheid hunner geteekende menschbeelden moest daarom te meer opvallen. De grieksche proportie, volgens welke een kop ruim zeven maal in de lichaamslengte gaat, werd hier nog ver overtroffen. We kunnen allerlei gissingen maken naar de oorzaak van deze logenstraffing der stelling, dat een kunstenaar steeds geneigd is iets van het eigen wezen in zijn scheppingen te leggen - reeds door Leonardo zijn leerlingen, ter inachtneming bij hun werk, voorgehouden. Mogelijk dat de buitensporige gerektheid der lichamen op de teekeningen der Boschjesmannen voortkwam uit een neiging tot idealiseeren, of wel, om daarmee te verzinnebeelden de verhevenheid van het menschwezen boven alle andere schepselen. Van een naturalistische waarneming, of wel van een bedoeling tot kenmerken van het individualistisch wezen - als bij de dieren - is hier zeker geen spoor. Wèl echter openbaart zich daaruit - als bij de herten en reeën - een zin voor edele gevormdheid, die verrassend is voor deze onbeschaafde en weinig schoon-gestalte Afrikaansche inboorlingen.
Het menschbeeld is rudimentair aan te duiden (op sommige teekeningen, kon het lijken, werd dit gedemonstreerd) door vijf strepen - romp, armen en beenen - met als toppunt een bolvormig iets - het hoofd. Maar niet alleen is derwijze een lichaam te herkennen gegeven, ook door de plaatsing der strepen, ten opzichte van elkaar, wordt gesuggereerd een stand, een actie, een beweging.
En juist dit balancement van lijnen, als aanvankelijke aanduiding van een lichaam, 't zij in strakheid van houding, 't zij in beweging, is uit het vrije spel der verbeelding, omdat het bepaald wordt door de wijze waarop de waarnemer geneigd is een verschijning der realiteit aan te zien. En dan blijkt het, dat deze primitieve menschen, zoo ver van alle civilisatie, toegerust zijn met een zin voor gratie, voor een elegante lenigheid van lijnen, voor een sierlijk zich wenden en keeren, gelijk bloemstengels. Misschien is het hieraan ook toe te schrijven, dat onder alle praehistorische kunstenaars, alléén deze wilden uit Rhodesia het landschap trachtten voor te stellen en dan vooral ook, met kennelijke voorliefde, een boom afzonderlijk, in blad en in bloei.
Intusschen teekenden zij niet uitsluitend uit behagen in de fraaiheid van een lijnenschriftuur. Bij de Zebra's, met hun regelmatig gestreepte huid, toonen zij hun begrip van de vormelijke gesteldheid, van het verloop der lijnen in hun ommegang of breking, naar de wijkingen of verkorten in het vlak. Bovendien was er hier de bekoring van het decoratieve.
Gelijk bij alle aanvankelijke kunstpogingen, zijn de figuren steeds in profiel
| |
| |
hurkende man (zuid-rhodesia)
vrouw en twee mannen (zuid-rhodesia)
rhinoceros; (west-transvaal) in den steen uitgebikt
| |
| |
over een brug kruipende menschen (noordelijke stijl)
boom (noordelijke stijl)
| |
| |
gegeven - de afbakening van een gedaante in de ruimte door den omtrek. Er kan opgemerkt worden, hoe juist van zoo'n primitieve poging uit elementen van monumentale en van styleerende kunst als het ware natuurlijkerwijs, in grondbeginsel, zich manifesteeren. Zoo was er een tafereel, voorstellend twee mannen, die een zwaren balk dragen. Ze zijn overlangs gezien, profileerend tegen den achtergrond - het vlak dringt zich hier van zelf op. Den balk dragen zij op hun schouders, dien steunend met de armen en om hem in evenwicht te houden, is de stand der opgeheven armen gelijkvormig. Alles wordt daardoor zuiver symmetrisch en volkomen overeenkomstig - als beeld der krachtsaanwending van hen tweeën-in-eendracht. De creatieve daad ging hier rechtstreeks uit van de bedoeling: twee menschen voor te stellen die een balk dragen en tevens het duidelijk te maken, dat die balk zwaar is.
De tentoonstelling deed ook inzien, hoe, buiten een haast geraffineerden keurzin voor vormen en lijnen, het geest- en verbeeldingsvermogen van deze onbeschaafde kunstbeoefenaars ook wijders werkzaam kon zijn - of liever hoe zij door uitbeelding dit te kennen gaven.
Zoo waren er de voorstellingen met fabelachtige wezens, demonen en dieren. Wonderbaarlijke fantasieën op de werkelijkheid - denkbeeldige, onwaarschijnlijke wezens, maar toch van bestaan geloofwaardig gemaakt, door hun redelijkheid van constructie, welke we bij alle organismen in de natuur waarnemen. Vreemdsoortig maar toch bestaanbaar, als bij de grillige fantasieën van Jeroen Bosch ook bevonden wordt.
Wonderlijk dan weer: een groote voorstelling van een landschap, (dat een hof kon lijken) met boomen en menschen - wonderlijk om de raadselachtige beteekenis van banen of zwermgangen door het tafereel, van korte streepjes in velerlei bewegingen en kolkende wentelingen, maar daar met zekere ordelijkheid gebonden, als een cosmische werking, gelijk in Vincents laatste scheppingen. Een dergelijke zinrijke intentie - al is het nog zoo onbewust of instinctmatig - kunnen we hier echter kwalijk aannemen.
Nog waren zeer belangwekkend andere voorstellingen, deze van kennelijk zinrijken inhoud, betrekking hebbend op hun geloofsleer, mythen, eerediensten en ritueele gebruiken. Belangwekkend - want daardoor krijgen we een kijk in een wereld van mysteriën, met de beelden die haar bevolken, die ieder geslacht en iedere tijd zich schept, van uit de ingeboren zucht boven de realiteit van het alledaagsche - of het voorbijgaande - uit te komen. Maar te gelijk is er, als noodgedwongen door dezelfde reëelheid waaraan de mensch vastzit, weer de behoefte om alles met zijn onontbeerlijke zintuigen te benaderen en wil hij, als een houvast, tot tast- en zichtbaarheden maken, of tot iets stoffelijk-essentieels, dàt, wat in wezen bovenzinlijk en zonder lichamelijkheid is - onbenoembaar door woorden. Maar de vormen en beelden die hij zich kiest - of verzint - wijzigen zich weer, of veranderen geheel, overeenkomstig de voort-zoekende beweging van de redelijke ver- | |
| |
mogens en de rustelooze driftwerking in de menschelijke natuur, waardoor de vitale krachten van het leven in spanning worden gehouden. Altijd is er de beweging door het zich hernieuwen om weer te veranderen - over lange tijdduren, maar ook binnen de korte oogenblikken. Maar ook zijn er in dat proces de keergangen. We willen ons voorstellen dat zoo'n Boschjesman, evenals zijn collega onder andere holbewoners, of nog, uit latere negerstammen, al erg verbaasd zou staan over de belangstelling, die zijn producten ondervinden bij de menschen van tegenwoordig met hun vergevorderde esthetische beschaving en in de kunstbeoefening zoo veelzijdige technische ontwikkeling. Wellicht zou hij - met die andere barbaren - zeggen: zijn jullie na zooveel eeuwen en met al je technische perfectionneering ons nog niet zoover vooruit, om, inplaats van meewarig neer te zien op ons pover en hulpeloos kunstbedrijf, daaraan zooveel aandacht te wijden? - Zoo weinig vertrouwen in eigen pogingen, zooveel wankelmoedigheid
in je geloof, of.... is dit er soms in 't geheel niet meer? Maar, dan was ons leven met zijn primitieve uitingsvormen toch wel veel rijker en, èchter!
Hij zal niet kunnen begrijpen wat de reden is van de, voor deze moderne tijden, zoo beteekenisvolle belangstelling in de producten van achterlijke wilden.
Het is, omdat de geblaseerde beschaafde mensch van heden zijn opstapeling aan intellectueele waarden en zijn overbezonnenheid is gaan voelen als een belemmerende ballast voor zijn geestelijken élan, - en nog, omdat de hedene cultuur van de kunst een eeredienst heeft gemaakt, maar de devotie en de belangelooze geestdrift niet meer kent. Heeft kunst de beteekenis van een religie? Er zijn in de geschiedenis der menschheid zooveel godsdiensten - of zooveel ‘ware Leeren’ - met onderscheidenheid (en onderlinge tegenstrijdigheid) van bedienaren, dogma's en ceremonieën. Er is echter alleen De Kunst, of ze dan al is uit het verste verleden, dan wel hoe ze zal zijn in een verre toekomst. Zooals er in een cultuur-historisch overzicht zal worden gesproken, enkelvoudig, van: ‘Geschiedenis der Kunst’ en, - meervoudig - van ‘Geschiedenis der Godsdiensten’. En als we uit verschillende tijdperken en rassen - of van verschillende stroomingen en richtingen, de groote vertegenwoordigers kiezen, we erkennen ze gelijkelijk als kunstenaar, of wel getuigenis-gevers van het eeuwig Ware en Goede, onschokbaar door dwaling, of bijgeloof.
Want door de kunst manifesteert zich de Mensch, die eveneens in het verste verleden en in gansch het toekomende, met zijn aandriften, verlangens en idealen, in wezen, dezelfde zal zijn De ‘sterke en ontroerende stem der natuur’, in haar edelsten en goddelijken vorm bij den mensch, zal altijd hoog en klaar uitklinken boven de rumoerige geluiden en twistredenen van zooveel geestelijke instellingen en ook schoonheidsleeren - gelijk ‘de Geest die boven de wateren zweefde’ uit het Boek der Schepping.
|
|