rust, waarin elk leed versmolt. Dat rollende rad, in zich dragende de oneindigheid van de cirkel en die andere oneindigheid, de rail, de rechte lijn, die oneindigheden die met elkaar speelden en door hun spel pas heelemaal oneindig werden! - Dit was goed, dit was geruststellend; ik wilde niets anders dan dit ondergaan, in geheele overgave dit genieten.-
Maar plotseling zag en hoorde ik dit niet meer, ik was in de coupé en ik merkte dat het koud was en dat ik verkouden werd en dat de muziek was opgehouden. - Het was maar een korte pauze, de viool zette al gauw weer in, waarschijnlijk met iets anders. Ik lette er niet meer op. Ik werd gewaar dat ik de handen zag van de man die naast me zat. Ik herinnerde me dat ik de man zelf en zijn gezicht gezien had toen hij instapte in Utrecht. 't Was een ernstig gezicht, zooals eigenlijk alleen nog mannen uit het volk in onze tijd ernstige gezichten kunnen hebben. - Nu zag ik zijn handen, ze waren grooter dan de mijne, sterke, mooie, harde mannenhanden. Donker met zwarte randen om de nagels door het metaal dat ze bewerkten. Tegenover hem en mij zat z'n vrouw. Die had een dik gezicht met zinnelijke, steeds half geopende mond. Kolossale dijen die schijnbaar door een natuurlijke neiging ook in de coupé zoover uit elkaar gingen als haar rok het slechts toeliet, die dan ook in horizontale richting strak gespannen was.-
En heel even onderging ik de beklemming van een conflikt dat er moest zijn tusschen die man en die vrouw, verzwegen, niet alleen nu, maar misschien altijd, een overbodig conflikt dat beiden niet wilden en weet ik het? misschien ook van zich afhielden. Maar mij ging dat ook niet aan en ik liet me weer heelemaal wegtrekken door de raderen, die hun vroolijk spel alsmaar voortzetten. Eerst zag ik het en later was ik zelf geheel een rad. Daar moge men om lachen, maar ik was geheel gelukkig in de gedachte dat rad te zijn. Ik ben nog nooit zoo vroolijk en snel, figuurlijk en haast letterlijk door het leven gerold als toen ik dat rad was. Niets kon mij weerhouden en ik werd prettig gekweld door een geheel onverzadigbare honger naar ruimte, die in een onmetelijke hoeveelheid voor me lag. En al die dwaze, kleine pittige sprongetjes die in kostelijke regelmaat hun geluiden gaven konden niets anders doen dan de charme en de grootschheid van mijn levensvorm onderstreepen.-
O ja, ik wist ook toen dat een kleinigheid al dit kon veranderen. Die wagen die daar schijnbaar in onverstoorbare zekerheid door z'n raderen luchtigjes met vliegensvlugge snelheid wordt weggedragen alsof er geen zwaartekracht en wrijving bestond, die wagen met alles er in kan door een kleinigheid in alles behalve zekerheid worden omgezet. Een wielband die springt, een heel plaatselijke verzakking in de baan en de heele zaak is mis.-
Ik weet: zoo is het ook met ons. Een kleinigheid hoeft er maar te mankeeren aan onze geest, aan onze ziel en we zijn onvruchtbaar. Zonder dat we weten waarom houdt een liefde op, of we worden moe en kunnen ons werk niet