| |
| |
| |
De beschaving der Maya's
door Matty Vigelius
II
(Slot)
OMSTREEKS den tijd van de groote volksverhuizing in Europa greep in Midden-Amerika een gebeurtenis van niet minder beteekenis plaats. Wat de oorzaak is geweest van de volksverhuizing der Maya's uit het gebied, dat zij sinds een duizendtal jaren bewoond hadden naar het waterarme en vrij onvruchtbare Yucatan, weet men niet. Mogelijk waren het de teisteringen van de gele koorts die in het moerassige gebied vele slachtoffers maken, mogelijk waren het invallen van vijanden, die hen op de vlucht dreef. Volgens de legendarische verhalen geschiedde deze uittocht onder leiding van den priester Itzamna, dien men later tot mystische figuur ziet verworden en die niet zelden geïdentificeerd wordt met de figuur van den god Kukulcan, wiens attribuut de gevederde slang is.
De stad Chitchen-Itza (chi-mond, chen-bron, dus mond der bronnen van de Itza's) werd omstreeks zeshonderd gesticht en moet een der eerste belangrijke nederzettingen van de streek zijn geweest. Zij werd weldra de hoofdstad van de zich toen nog noemende Itza's (die later dus Maya's genoemd werden) en is de stad die voor archeologen wel het belangrijkste is van geheel Yucatan, omdat zij het gaafst tot ons gekomen is. Over de herkomst van den naam Itza's is men nog niet geheel zeker. Stamt deze naam van den leider Itzamna of duidt zij op het oorspronkelijke beroep dezer lieden, die zich naar den itza, walvisch, genoemd hebben en dus visschers moeten zijn geweest? De stad Chichen-Itza ligt tamelijk ver van de kust verwijderd, zoowat in het midden van het Noordelijk deel van Yucatan, maar dat sluit niet uit, dat het oorspronkelijk beroep der bewoners dat van visschers kan zijn geweest. Waarschijnlijk bestond de nederzetting in den eersten tijd hoofdzakelijk uit wat hutten van klei met hier en daar een enkel steenen tempeltje. Men wijst den bezoeker nog zulk een oud monumentje, dat echter uit architectonisch oogpunt het minst belangrijke der geheele stad is. Op een deksteen komt het jaartal 2 Oct. 618 voor.
Het schijnt, dat de stad gedurende een drietal eeuwen door de bewoners verlaten is geworden. Wat hiervan de reden is weten we echter niet. Maar omstreeks het jaar duizend keeren de Maya's hier terug en bouwen de stad met grooten luister op. Nog thans treft men er een groot aantal zeer fraaie
| |
[pagina LXXXV]
[p. LXXXV] | |
een der steenen zuilen met de gevederde slang van het bovendeel van den jaguartempel op de balspel-plaats te chichén itzá in yucatan; late maya stijl, tolteeksch beïnvloed; waarschijnlijk 11de tot 12de eeuw na chr. (foto dr. a.p. maudslay)
| |
[pagina LXXXVI]
[p. LXXXVI] | |
ruïnes van den tempel genaamd chichanchob, letterlijk vertaald ‘roode huis’ (naar de kleur der beschildering) te chichén itzá, yucatan (foto a. cabrera)
tempel der krijgslieden te chiché itzá, yucatan, met de steile trap voerend naar het templelplat; dateerend uit den bloeitijd der stad circa 1000 na chr.; men lette op het prachtige metselwerk en op de gebeeldhouwde slangmotieven langs de trap bovenaan (foto a. cabrera)
| |
| |
gebouwen, die getuigenis afleggen van den kunstzin en het architectonisch meesterschap van dit volk.
Geheel Yucatan verkeerde in die dagen in een bloeiperiode. De machtigste steden sloten een verbond, het verbond van Mayapan, - naar de stad van dien naam geheeten. Iedere stad had haar eigen bestuur, en kreeg een aandeel in de regeering van het land. Het schijnt een buitengewoon gelukkige periode geweest te zijn, zonder oorlog of onderlinge twisten, en ongeveer tweehonderd jaar geduurd te hebben. Men zou kunnen spreken van een soort Renaissance periode. Geen stad of dorp zoo onbeteekenend of het had enkele steenen gebouwen: een tempel op een pyramide, een steenen woning voor zijn bestuurder. De gehouwen steen wordt rijkelijk met ornamenten versierd. De stad Uxmal, waar de stam der Toetoel Xioe's zich gevestigd had, schijnt in pracht bovenaan gestaan te hebben. Toch zijn ook in Chichen-Itza grootsche gebouwen in het leven geroepen.
In 1201 brak op het schiereiland echter weer krijg uit. De heerscher van Mayapan bestrijdt Chac-xib-Chac (zeer roode man) den vorst der Itza's. Hij riep de Toltek-Azteken uit Centraal-Amerika te hulp en versloeg met hen de legers van den ‘Zeer Rooden Man’. Van nu af tot aan haar ondergang in 1448 staat Chichen-Itza onder voogdij van vreemde heerschers. Deze brengen niet alleen wijzigingen in den godsdienst, maar ook andere gebruiken en kunstopvattingen.
De nieuwe zeden schenen bij de Itza's in goede aarde te vallen, want sinds dien bereikte de stad een trap van verheerlijking en heiligheid, als geen andere stad der Maya's. Het werd het Mecca der Maya's, waar jaarlijks duizenden heenstroomen om de plechtigheden aan de heilige cenote bij te wonen. Met dat al brachten deze pelgrims welvaart en vertier.
De burgeroorlogen maakten weldra den toestand op het schiereiland onhoudbaar. De regeerders van Mayapan traden zoo arrogant op, dat er groote ontevredenheid ontstond. Onder leiding van den vorst van Uxmal brak een omwenteling uit, waarbij Mayapan, de trotsche hoofdstad vernietigd en de vorst gedood werd. Maar tevens luidt nu de doodsklok voor de beschaving van Yucatan. De leiders verloren hun invloed; ziekten en hongersnood braken uit. Zoo was de toestand toen in 1517 Francisco de Cordoba er de eerste Spaansche soldeniers aan wal bracht.
Maar keeren we terug naar Chichen Itza. Wel is waar hebben de Spanjaarden ook daar vreeselijk huisgehouden, is er veel, zeer veel zelfs, verloren gegaan, maar wat er nog over is, mag wel in staat zijn ons bewondering en ontzag voor de hooge cultuur van deze Indianen te doen gevoelen.
De eeredienst aan Kukulcan is waarschijnlijk afkomstig van den invloed der Azteken. Deze vereerden Quetzalcoatl (de gevederde slang), reeds door de Tolteken voorgesteld als een schoone, blond gelokte Apollo. Kukulcan werd de beschermgod van Chichen-Itza en het is dan ook geen wonder,
| |
| |
dat we zijn symbool overal aantreffen. Langs kolommen, bas-reliefs, kroonlijsten kan men de meer of minder realistische afbeelding van den gevederde waarnemen, slingert zich zijn kronkelende staart. Het lichaam van de slang vertoont over elkaar vallende veeren in plaats van schubben.
De merkwaardigste gebouwen der stad dateeren waarschlijk allemaal uit den tijd na de terugkeer der Maya's aan de boorden der koele bronnen van de Itza's. Het waterwarme Yucatan bezit in zijn kalkrijken bodem een aantal onderaardsche rivieren, die slechts hier en daar aan de oppervlakte komen. Daar waar eens de Itza's hun stad stichtten bevinden zich op vrij geringen afstand van elkaar twee zulke vijvers, cenote, genaamd, waarvan de een voor watervoorziening van de stad ruim toereikend moet zijn geweest. De andere echter stond in den geur van heiligheid en jaarlijks brachten de Maya's er een groot aantal menschenoffers aan den regengod. Men heeft deze cenote onderzocht en bevonden, dat op den bodem niet alleen een groot aantal waardevolle voorwerpen, als stukken copal, vaatwerk, gouden drijfwerk enz. aangetroffen werd, maar tevens heeft men er een menigte beenderen gevonden, allen waarschijnlijk afkomstig van jonge vrouwelijke, menschelijke geraamten. Het moeten dus heel jonge meisjes geweest zijn, die op zoo gruwzame wijze aan den vreeselijken god geofferd werden. Duidelijk ziet men hier den invloed der Azteken. Zij toch ook brachten menschenoffers en waren er niet zuinig mee. Vóór hun komst op het schiereiland zullen menschenoffers wel onbekend geweest zijn, doch nadien had het offeren van gevangenen en jonge meisjes op groote schaal plaats. Het is te begrijpen, dat de Spanjaarden deze wantoestanden dadelijk aangrepen, als een motief, om bezit te nemen van de streek.
Het schoonste gebouw van Chichen-Itza is stellig wel het door de Spanjaarden zoo gedoopte Castillo, de oude tempel van Kukulcan, dat dus met een vesting of kasteel niets te maken heeft. Het gebouw verrijst op een afgeknotte pyramide, ongeveer honderd voet hoog, bijna vierkant, maar niet georiënteerd. De Noordzijde vormt den voorkant, want in die richting ligt de heilige cenote. De vier grondlijnen zijn ongeveer 200 voet lang. Op elk der vier zijden zijn enorme, heel steile trappen, die echter zeer vervallen zijn en begroeid met struikgewas en cactus. De westelijke trap, 37 voet breed, is nog het best begaanbaar. De pyramide was gebouwd van steenslag en aarde en was geheel afgedekt met platte platen uit kalksteen gehouwen, ongeveer vijf bij vier voet groot, en vier tot zes duim dik. Op sommige plaatsen zijn ze nog op hun plaats, vooral aan de zuidzijde. De vier hoeken waren bekleed met ronde steenblokken, van boven tot beneden. Het is moeilijk de majestueusen indruk weer te geven, die dit gebouw eenmaal geboden moet hebben. Hier en daar zijn de trappen bijna loodrecht. Zij hadden balustrades, die eindigden op den grond in een reusachtigen, gewerkten slangenkop, met geopenden muil, zooals we telkens weer aantreffen in de Maya architectuur
| |
| |
en plastiek. De oogen waren van gepolijst jaspis vervaardigd, een materiaal waarin de Maya's veel schoone werken hebben gemaakt.
De klauterpartij van honderd twintig treden is een onderneming, die een niet geoefend alpenklimmer kan afschrikken. Rustende op de tachtigste trede en terugblikkend, duizelt men, want de treden schijnen door hun stijlheid ineen te vloeien en men krijgt het gevoel van een vlieg, die aan een loodrechte wand gekleefd zit, vertelt Channing Arnold in zijn interessante werk over Yucatan: The Mexican Egypt. Heeft men de trap beklommen, dan scheiden nog slechts eenige schreden van het heiligdom, dat echter van uit het Westen niet zoo'n imposanten indruk maakt als van het Noorden uit, waar de ingang is naar het Heilige der Heiligen. Deze ingang is twintig voet breed en de enorme poort wordt geschraagd door pijlers, acht en een halven voet hoog en bewerkt met slangmotieven. Het basement wordt gevormd door slangenkoppen met open muilen. Deze koppen zijn gebroken en slechts het oog van een geoefende kan ze reconstrueeren. Binnengaande bevindt men zich in een dakloos vertrek, loopende van Oost naar West, over de volle lengte van het gebouw, zoowat veertig voet lang en zes breed. Voor U ligt een tweede doorgang, welks deurposten versierd zijn met levensgroote figuren van krijgers in ceremonieel costuum. Dan bevindt men zich in het inwendige vertrek, dat twintig bij twaalf voet meet. Twee pilaren, aan iederen kant met levensgroote beelden van krijgers en priesters in gevederd pak, schragen balken van sapota-hout, eertijds besneden, maar thans in verval.
Men behoeft niet in twijfel te verkeeren of het gebouw voor godsdienstige doeleinden diende. Of het ook voor de bloedige plechtigheden gediend heeft van Huitzlopochtli, den Aztekischen krijgersgod, staat te bezien. Men kan aanvoeren, dat geen offersteen gevonden is, maar het zou niet onmogelijk zijn, dat de afgeplatte slangenkoppen, die er in het gezicht der menigte waren, als zoodanig dienst hadden gedaan en dat ter eere van een of anderen god het nog kloppende hart, dat zoo juist een slachtoffer uit den borst gerukt was, na de vlugge snede met het vuursteenen mes, in het heiligste der heiligen verbrand werd, terwijl het lichaam, waarvan het leven ternauwernood was geweken, naar beneden werd geworpen, om door de vereerende geloovigen als sacrament te worden genuttigd.
Aan den anderen kant van het gebouw loopt een gang met drie gebeeldhouwde deuren. Van de tempelpyramide af voert een geplaveid boschpad naar de groote cenote; waarschijnlijk vertrok van hier de priesterstoet met de jeugdige slachtoffers in het midden ter volbrenging van het lugubere menschenoffer, dat we nog bij tal van Spaansche schrijvers uit het begin der overheersching beschreven vinden.
Een vroolijker verblijf is de Balspel-plaats of Tlachtli-veld. De oude Maya's beoefenden hier een soort van sport, eenigszins gelijkend op ons voetbal of
| |
| |
korfbal. Een zware caoutchouc bal werd door een groote, aan een der muren bevestigden, steenen ring geworpen. Hier zij tusschen haakjes opgemerkt, dat de oude bevolking van Mexico reeds het gebruik van den rubber kende. Er bevonden zich aan de tegenover elkaar gelegen zijden van het veld twee van zulke ringen; het spel werd dan ook in twee partijen gespeeld en het ging daarbij luidruchtig genoeg toe! Ook werd er zwaar gewed.
Een van deze ringen is nog ter plaatse aanwezig en toont duidelijk een decoratie van twee zich om elkander heen windende slangen.
De Caracol, thans deerlijk in verval, was waarschijnlijk eenmaal een astronomisch observatorium. Het is het eenige gebouw, dat een wenteltrap naar hooger gelegen verdiepingen vertoont. Waarschijnlijk voerde deze naar een platform van waaruit de zon of de maan werden geobserveerd.
Prachtig is nog de ruïne van het ‘Casa de las Monjas’, wat waarschijnlijk ook in vroegere dagen een vrouwenklooster is geweest. Hier en daar treft men er nog kruiselings gezeten gebeeldhouwde figuren aan, herinnerende aan Boeddhistische kunst. Om het hoofd voegt zich een ovaal ornament, waarin men ook verwantschap met de aureool van den Boeddha zou kunnen zien. De façade vertoont prachtig beeldhouwwerk.
Yucatan was verdeeld in 19 provincies, ieder bestuurd door een eigen cacique, (opperhoofd). Deze bezat absolute macht en zijn waardigheid was erfelijk. Ieder cacique bezat een kleine lijfgarde, maar het leven van den staat bestond uit alle mannen, die de wapenen konden voeren. Het militaire oppercommando werd gevoerd door twee personen, een hunner was erfelijk en de andere gekozen voor drie jaar. De laatste combineerde militaire functies met heilige plichten en leidde gedurende zijn ambtsvervulling het leven van een kluizenaar. De wapenen der krijgslieden bestonden uit pijl en boog, steenen bijlen, lanzen, zwaarden en degens van in vuur gehard hout; ook bezaten zij schilden van gevlochten riet, bekleed met hertenvel, en een wapenrusting van gewatteerd katoen. De oorlogen waren bloedig doch duurden niet lang wegens gebrek aan last- en trekdieren. In het midden van de stad stond de hoofdtempel, waaromheen zich de woningen der priesters legerden. Tevens was daar het paleis van den cacique en van den ‘holpop’, den rechter, zouden wij zeggen. De wetten waren streng, maar rechtvaardig. Het volk werd in vier standen verdeeld: die van den adel, van de priesters, van de volksklasse en de slaven. Daar men geen muntstelsel kende was de handel begrijperlijkerwijze een ruilverkeer. De kunstnijverheid stond op hoogen trap zooals ons de vazen, steenen beeldjes en het drijfwerk, dat tot ons gekomen is, doen zien. Vooral de vazen zijn vaak zeer uitvoerig met ritueele voorstellingen beschilderd. Het schrift diende, òf om de tijdrekening vast te leggen, òf om godsdienstige en historische handelingen te verklaren. En zoo bevindt zich daar in Yucatan nog een geheel steenen bibliotheek, die nog slechts ten deele ontcijferd is. Echter hebben de Maya's ons enkele boeken
| |
| |
nagelaten, al is nagenoeg alles, dat tot de Maya litteratuur behoord heeft, naar wij zagen door de bijgeloovige Spanjaarden verbrand. De te Dresden bewaarde z.g. Codex Dresdensis is wel de best geconserveerde en bestaat uit 74 in beeldschrift beschreven bladzijden. De geschriften zijn geschilderd op een soort papierweefsels, van agave of maguey gemaakt. Zij worden als schermpjes opgevouwen, en op beide zijden met tekst en teekeningen beschilderd.
maya goden uit de codex dresdensis; links de regengod chac, rechts de hemelgod itzamna; de beteekenis der middelste figuur staat niet vast (naar joyce: mexican archeology)
Een groot gedeelte der huidige Maya bevolking heeft zich niet aan de blanke overheersching aangepast. Echter lijden zij een vrij jammerlijk bestaan en zijn sterk gedegenereerd. Toch vindt men hier en daar nog overblijfselen van de oude cultuur bij hen terug; die zich dan uit in kunst en spreekwijzen, in liederen en legenden, in godsdienstige riten en natuurgeneeswijze. Hier en daar leeft inderdaad nog iets van de geschiedenis van een groot verleden bij hen voort, maar deze is nagenoeg vervaagd. De bestudeering van deze oude volksresten en het archeologisch onderzoek zullen wellicht te zamen eenmaal in staat zijn den sluier te lichten, die thans nog over vele details van de geschiedenis van dit zoo interessante volk ligt uitgebreid.
|
|