Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 41
(1931)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 176]
| |
IHOE de dans der Javanen ontstaan is weet niemand. In de huiveringwekkende natuur der tropen, den stralenden, uitbundigen dag en den vreemd-stillen, blauwen nacht moet hij geboren zijn in vreugdevolle en heilige extase. Zie, hoe schoon en statig, hoe dartel en teeder hij opgegroeid is, soms woest en bezeten als een spel des duivels, soms zoo roerend plechtig als een offer, dat de priester eerbiedig brengt aan de onzichtbare meesters van leven en dood. De Javaansche dans moet eertijds deel uitgemaakt hebben van maatschappelijke instellingen; hij was geen kunst, die in de eerste plaats zichzelf diende, neen, hij was offer en gebed tegelijk. Offer wanneer men de goden dankte voor een goeden oogst, gebed als men smeekte om regen, om droomgezicht, om voorspelling. Zoo is het aspect dat ons uit den nacht der tijden tegemoet treedt, de gemeenschap van god en mensch. Oorspronkelijk zullen slechts spontane dansen uitgevoerd zijn, waarbij men geen legende of historie uitbeeldde, maar zuiver de natuur, een bloem, een vlinder, enz. louter dus een schoon bewegen, een tintelende, zonnige plastiek. Doch spoedig zocht men naar andere wegen, want de goden laten zich nu eenmaal niet dwingen en men moet vaak hun luimen afwachten, alvorens profetieën en toezeggingen te verkrijgen. Deze nieuwe banen voerden tot vreemde, ongedachte resultaten. Het menschelijk lichaam, opgebouwd uit een grove, vergankelijke materie, wordt bewoond door een vreemd, vormenloos wezen, dat wij niet kennen en slechts voelen in zekere oogenblikken, wanneer 't stil in ons gemoed wordt. De broze, ijle gestalte die daarbinnen leeft, de ziel, is aan geen stof gebonden. Bij tijden, b.v. in den droom, treedt zij uit het lichaam. Welnu, de conclusies, die de primitieve mensch hieruit trok, waren in hun eenvoud verrassend logisch. Wanneer 't mogelijk is zijn ziel uit 't lichaam te laten treden, dan is het ook denkbaar een andere ziel in dit lichaam te doen terugkeeren. En nu zien we het ongelooflijke, dat de godsgeest van het menschelijk lichaam bezit gaat nemen! De extatische dansen der Javanen zijn tot in onzen tijd blijven leven, zij het ook in gewijzigden vorm. In Oost- en Midden-Java treffen we den | |
[pagina XXXIX]
| |
het kijken naar den vijand
| |
[pagina XL]
| |
de sembah (eerbiedige groet)
houding na de sembah
| |
[pagina 177]
| |
paardendans of koeda-kepang aan. Een aantal mannen danst, terwijl tusschen de knieën paarden van gevlochten bamboe geklemd gehouden worden. Op de maat van eentonige muziek voeren zij rythmische passen uit op een ronde, open plaats. Over dit plein zweven dikke, bedwelmende wierookdampen. Na korten tijd treedt bij de dansers een toestand van razernij in, waarbij zij als dollen heen en weer loopen, met dolken om zich heenslaan en afschuwelijke gezichten trekken. De schoone beweging heeft zich in een akelig spel van grimassen opgelost. Het is duidelijk dat wij hier 't overblijfsel hebben van een godsdienstige plechtigheid, een totemistische ritus. Weliswaar worden bij zekere gelegenheden romantisch-historische verhalen opgevoerd, doch m.i. moet men aan dat gegeven liever niet al te veel waarde hechten en ik zou er dan ook slechts de variatie van een ritueel-mytisch schema in willen zien.Ga naar eind1) Een verwante, maar afwijkende volksdans is de z.g. topeng. In een opstel als dit kan dit hoogst belangrijke onderwerp slechts vluchtig behandeld worden. De topeng is een komische dans, die hartelijk doet lachen en bij de Javanen zeer geliefd is. De verhalen van het repertoire behooren tot de z.g. Pandji-cyclus. Het hoofdthema ervan vormt de omzwerving van den prins-held Pandji op zoek naar zijn geliefde, de bekoorlijke Retno Angreni. Van dit fel dramatisch gebeuren geeft de topeng zelfs niet den weerschijn; hij is geheel verworden tot een smakelooze, dwaze historie, waarbij overvloedig gelegenheid is tot 't maken van kwinkslagen en vulgaire aardigheden, die bij 't volk buitengewoon in den smaak vallen (tout comme chez nous!). Daarnaast is het billijk de groote kwaliteiten van den topeng te zien; in deze eenvoudige dansen wordt een gebarenspel tentoongespreid, dat misschien niet al te gecultiveerd mag heeten, doch in zijn rijkdom bewonderenswaardig is.Ga naar eind2) Kom 's avonds eens in enkele dorpen van 't binnenland! Mysterieus leeft daar 't leven der voorvaderen. Zie in 't flauwe licht van eenige lampen de gestalten aansluipen met hun bloedroode, loerende maskers; de magere armen lijken blauwachtig te zwellen van giftigen hartstocht en jalouzie. Dan glijdt geluidloos een vreemde gedaante langs ons heen en houdt voor 't gelaat een bleekgroene, zijden sluier; en in dat vreemde waas zien wij de scheef opgetrokken, sluwe oogleden van een magisch-gouden masker, en een wreeden, zinnelijken mond. Het moet Pandji zelf zijn, de rustelooze zwerver, de eenzame, van god-en-menschen-verlaten heros. Nu spreidt hij met beide armen twee roode, goud-doorweven slippen uit en begint over 't geheele lichaam te trillen alsof hij wil vliegen en zoodra hij opspringt wuiven de doeken luchtig achter hem weg als trillende, rozige vleugels. In de topeng met haar ruwe, platte pretentie is dus nochtans een schat van schoonheid verborgen. Hij moet teruggaan op de oud-Javaansche ceremoniën van den dood en zal oorspronkelijk wellicht gediend hebben om geesten te verjagen of gunstig te stemmen. | |
[pagina 178]
| |
Wil men dieper doordringen in 't wezen der Javaansche volksdansen, dan wende men zich tot Bali. Daar leeft de dans schooner dan in welk deel ook van den archipel. Men neme bij een dergelijke vergelijking echter groote voorzichtigheid in acht, want bij nader toezien gaat zij slechts gedeeltelijk op. Hebben we op Java een scherpe afscheiding van volks- en kunstdans, deze is op Bali evenzeer te trekken. Nu komt echter het kardinale verschil! De hoogste uitingen van den Javaanschen dans zijn de kunstdansen zooals deze aan de Vorstenlandsche hoven uitgevoerd worden. De naam duidt reeds op een kunstmatige afkomst, waarover later meer. De volksdans is echter een grootendeels minderwaardig conglomeraat van religieuze en profane gevoelens. Op Bali valt daarentegen het accent op den volksdans, die oer-oud is. Weliswaar hebben de Balische vorsten ook hun danseressen, doch deze worden uit het volk betrokken en zijn nimmer van adel, zooals op Java. De prachtige volksdansen staan dan ook verre boven alles wat Java in de laatste eeuw op dit gebied presteerde; zij beschikken over een opmerkelijke rijkdom van gebaren; meesterlijk gekozen zijn de costumes, waarvan de met fijnen smaak gekozen kleuren iets in zich schijnen te bewaren van den gloed en uitbundigheid, die het landschap kenmerken. Bij al zijn verschillende uitingen is de Balische dans in hoofdzaak een sacrale ceremonie. Wie ooit op het eiland een lijkverbranding gezien heeft of 't voorrecht had bij zekere tempeldiensten aanwezig te zijn, zal een onvergetelijke herinnering bewaren aan schoone, zwevende gestalten, demonen en goden, langzaam schrijdend in goddelijke bezieling, heftig gesticuleerend als zagen zij in visioenen helsche tafereelen. Er is hier over de Balische dansen langer gesproken dan strikt genomen te verdedigen is, doch ik wilde slechts een indruk geven van de elementen, die hier op Java op den kunst-, op Bali op den volksdans den nadruk leggen. Want bij alle uiterlijke verschillen bedenke men tevens dat deze gradueel en niet principieel zijn. Waar de levenskracht van het geheele Balische volk in zijn dans tot uiting kwam, daar werd op Java de kunstdans geschapen als hoogste, geniaalste uitbloei van den fijn-romantischen, schier aan decadentie grenzenden geest der Javaansche aristocratie.
* * *
Wanneer er ooit goden op aarde neergedaald zijn om slechts enkele uren onder de menschen te verkeeren, dan moet het in den Javaanschen kunstdans geweest zijn; want deze behoort tot een der grootste scheppingen van Oost-Azië, tot het beste wat door alle tijden heen ooit door menschen geschapen is. Ik ken maar één dans, die met den Javaanschen kan wedijveren, n.l. dien van het Japansche No-spel. Maar waar de No-dansen in hun | |
[pagina 179]
| |
uiterste geconcentreerdheid, in de overstelpende massa gebaren, in de praal van schitterende kleedij en arrangement de Javaansche naar den kroon steken, daar kunnen zij niet in de schaduw staan van de tropisch-rijke ensceneering van de Javaansche, in de breede opvatting van dit laatste danstooneel. Het pauw-trotsche dansen der Javaansche edelen, hun kostbaar spel van broze gewaden en flikkerende wapens, hun nerveuze pracht van donker glanzende lichamen, van zinne- en geestbekorend schoon tegelijk, de loome gratie van het zwaarteloos dansende Serimpie-meisje en de vlinderlichte Bedojo, dit stijgt wel verre uit boven de zware - we zouden haast zeggen massieve - pracht der No-spelen. Ik hoop binnenkort deze vergelijking elders uitvoeriger te bespreken.Ga naar eind3) Met voorbijgang van andere kunstdansen op Java wil ik mij hier voornamelijk tot de wajang-wong bepalen en wel omdat hij in zich de meest verschillende aspecten vereenigt, die in andere dansen bijna uitsluitend en dan met wat grootere nadruk en uitvoerigheid geboden worden. Omstreeks het midden der 18e eeuw moet hij ontstaan zijn door toedoen van den bekenden opstandeling (later vorst) Mas Said. Door de eeuwen heen werd hij door de Javaansche koningen geprotegeerdGa naar eind4) en gecultiveerd en zoo zien wij hem dan tegenwoordig ook als 't edelst gevormde danstooneel. De wajang-wong tracht met menschen datgene weer te geven wat het schimmenspel met poppen doet. Toch is hij bij het volk nooit populair geworden; wat n.l. in het schimmenspel op religieuse basis vertoond werd, werd in de wajang-wong eensklaps profaan voorgesteld; wat voorheen ijle, vluchtige silhouet was, werd nu in vleesch en bloed getransponeerd. Nu zal niet alleen de schending der adat deze antipathie verwekt hebben; wel zeer onwaarschijnlijk zou 't zijn indien 't volk deze hooge, verfijnde, voor slechts weinigen genietbare kunst kon waardeeren; van het volk was slechts domme onverschilligheid te verwachten. Wie denkt niet even aan Bali waar het volk wel een opmerkelijk gecultiveerden smaak voor dansen toont? Bij plechtige gelegenheden als geboorte, huwelijk, ontvangst van hooge gasten, enz. geven de Javaansche vorsten dans-voorstellingen. Met Oostersche pracht en praal worden dan de oude, zinrijke verhalen al dansende opgevoerd. De personen worden met groote zorg uitgekozen, want hun gestalte moet in overeenstemming zijn met het uit te beelden karakter.Ga naar eind5) Voor den edelen Ardjoena kiest men een tengeren, slanken man met fijne gelaatstrekken en hooge stem. De geweldige Bima daarentegen moet forsch en kloek van leden zijn, beschikkende over breede schouders en zwaar gespierde armen; kortom uiterlijk en beweging moeten in hooge mate krachtig en mannelijk zijn. In den strijddans komt het mannenkarakter prachtig tot uiting; beide rivalen komen op de klanken van de gamelan op en doen of zij elkander | |
[pagina 180]
| |
niet zien. Met gracieuse gebaren vatten zij hun sluiers en laten ze sierlijk trillen en wegwuiven. Plotseling krijgen ze elkander in 't oog. Pauze! De muziek wordt zachter en zingt klagend. Met een onvergelijkelijk vorstelijk gebaar wordt een hand boven de oogen gehouden en 't hoofd lijkt een weinig te kantelen op den hals; de tegenstanders nemen elkaar nauwkeurig op; onheilspellend, als een naderend onweer, zoemen enkele doffe gongslagen door de ruimte. Met een ruk komen de strijders in beweging, dansen trotsch en uitdagend langs elkaar, buigen en strekken de armen, laten hun spieren rollen en trachten wederkeerig vrees aan te jagen. Weer een oogenblik van dreigende stilte. Voor ons Europeanen duurt een dergelijke uitdaging afschrikwekkend lang; de Javaan echter drinkt met volle teugen de schoonheid van standen en bewegingen in; met uiterste belangstelling volgt hij dit stille, voorname spel. De strijd is begonnen! Met superbe gebaren vatten de helden elkander aan en worstelen. Het wordt een verwoede, wanhopige strijd waarbij de eene krijgsman sneuvelt en neerstort en uitgestrekt, doodstil blijft liggen, terwijl de andere even den romp op de wijd uiteengebogen knieën laat doorzakken, dan opspringt en een vreugdedans uitvoert. Hij draagt een kegelvormige, gouden helm op het hoofd, die glinstert als een zon; op den rug prijkt een vleugelvormig sieraad van gekleurd leer, magnifiek uitgesneden tot een motief van takken, bloemen en bladeren. Zooals hij daar wegschrijdt met welbewuste, koninklijke gebaren is hij gelijk een geïncarneerden god. Ik meen niet beter te kunnen handelen dan hier nog een greep te doen uit de vele, wonderschoone dansen. Twee vorsten strijden met elkander; een ridderlijke kamp uit oude tijden; hevig bruist de muziek op. Dan - de eene monarch speelt met de slippen van zijn gordel - schiet de andere een pijl op hem af; de gewonde koning springt als een aangeschoten stuk wild hoog op en valt dood neer; de gestalte is geheel ineen gezonken, het hoofd op een knie. Roode sluiers golven uit zijn gordel als stroomen bloed en hij ligt daar gelijk een donkere, gebroken bloem in een krans van gloeiende bladeren. De muziek is plotseling opgehouden, de overwinnaar achteruitgedeinsd met oogen, groot van ontzetting. Een gordijn gaat open en langzaam.... nadert een vrouw.... de gemalin van den verslagene! En zacht, als een warme, trillende stem speelt uit het orkest een fluit, een weemoedige zang van joedelende triolen, fijn opspattende gouden bellen, een levende stem vol erbarmen en teederheid. Langzaam komt daar de jonge vrouw met haar fijne, moede gezichtje onder de uitgeschulpte, gouden kroon. Nu buigt zij de armen en vouwt ze uit als een kleine, zwevende kapel en wijnroode draperieën sidderen tusschen haar vingers als de wieken van 't naderend noodlot. Zij ziet over het slagveld uit en in de verte, aan den | |
[pagina XLI]
| |
de krijgshaftige prinses srikandi
prinses srikandi
strijdpose
| |
[pagina XLII]
| |
de gambjong
| |
[pagina 181]
| |
horizon bespeurt zij.... In ondragelijke spanning voelen we de ontknooping van het drama komen. Een gong gonst diep en dreunend. Het is niet te beschrijven, dit weerzien op deze verlaten, troostelooze plaats. Maar de smart van dit godin-danseresje was zoo innig menschelijk en impulsief dat het schennend zou zijn dit onder woorden te brengen. Zoo goed als nu deze door twee personen uitgevoerde dansen op zich zelf al schitterend zijn, zoo is ook het optreden der dansgroepen ongeëvenaard mooi. Wie eens zulk een schouwspel bijwoonde, zal overtuigd zijn van de brillante visie der Javaansche kunstenaars. Een overvloed van de prachtigste costumes valt dan te bewonderen, een buitengewone gratie van beweging en schoonheid van lijn. Iedere acteur-danser is hier een persoon, die aan de hoogste eischen van samenspel voldoet en zich daar dan ook jaren lang voor geoefend heeft. De Javaansche tooneeldans verschilt in zooveel opzichten van den Europeeschen, dat het overbodig zou zijn hier nog op in te gaan. Eén opmerking wenschen we ons echter te veroorloven. Het gebaar van den Javaanschen danser is sterk gestyleerd; normale gesticulatie wordt (evenals in den Japanschen dans) supra-normaal. In de tweede plaats is het gebaar symbolisch; de innerlijke bewogenheid wordt door schoone bewegingen geuit. Terecht is door danskenners opgemerkt dat alle hartstochten opgeheven worden in een sfeer van schoonheid en wijding. Het derde opzicht waarin het Javaansche gebaar karakteristiek is, is dat het suggereert. Een sobere beweging der handen duit op het opmaken van haar, het aandoen van armbanden, enz. Gatoetkatja b.v., de vliegende held uit de wajang, zal nimmer van vleugels gebruik maken; een simpele geste van sluiers, die hij achter zich werpt, duidt het vliegen aan. Deze strakheid van gebaar geeft blijk van een bewonderenswaardig kunnen; men voelt hoe licht bij deze danskunst het gevaar van belachelijkheid ontstaat; slechts een geboren danser zal zijn techniek zoo hoog vermogen op te voeren dat hij 't spel tot in details beheerscht. Gelukkig kent Java wat dat betreft ettelijke groote kunstenaars! Een aparte plaats nemen in de wajang-wong de clowns in. Zij vergezellen hun meesters altijd, vroolijken hem op, maken zich verdienstelijk en drijven vaak onbarmhartig den spot met iemand. In tegenstelling tot de potsenmakers van de volksdansen vertoonen de kwinkslagen der wajang-wong-grappenmakers geen spoor van indecentie. Dat de narren nòg een zeer merkwaardige rol vervullen, moge de volgende aanhaling van Dr. Pigeaud bewijzen: ‘Deze groteske figuren brengen de bevrijding van de beklemming die het ten toon spreiden van hartstocht, wanhoop en dergelijke al te sterke gevoelens pleegt te doen ontstaan bij de toeschouwers. Uitingen van die gevoelens zijn wel eens vergeleken met gevaarlijke ontladingen van magische kracht. Door hun spanning dreigen zij het evenwicht te verstoren, verwarring brengend in den normalen wereldgang. De clowns (panakawans) moeten die | |
[pagina 182]
| |
spanning afleiden. Daardoor wordt ook de tragiek vermeden, omdat de aandacht gedeeltelijk wordt afgeleid van 't aanschouwen van den hartstocht. De tragiek, die zijn oorsprong heeft in een botsing van een menschelijke wil met een wereldorde of een absolute macht buiten den mensch, een evenwichtsverstoring in de verhouding van den mensch tot het bovenmenschelijke, is aan het oude Javaansche gevoel vrijwel vreemd, blijkbaar omdat dit gevoel slechts zelden een tegenstelling kende tusschen een menschelijke persoonlijkheid en een wereldorde buiten haar.’ Het slot van dit betoog laat, zooals blijken zal, ruimte voor verschil in opvatting open. Natuurlijk is het niet mogelijk om den Javaanschen dans in alle opzichten te bewonderen. Een bedenkelijke fout bestaat o.i. in het vervullen van travestie-rollen door knapen en mannen.Ga naar eind6) Weliswaar hoeft dit niet altijd tot slechte resultaten aanleiding te geven maar 't is een feit dat menige vrouwelijke rol, door een man gespeeld, bedorven is. Ook hier mag weer aan Japan gedacht worden. De geniaalste travestie-spelers van het Oosten zijn overigens wel in China te vinden. (Mei Lang Fang!) Nog enkele regels willen we wijden aan het ontstaan van de wajang-wong.Ga naar eind7) Dit probleem nu is zoo moeilijk, dat een onderzoek ervan op Java zelf moet geschieden en zeker jarenlang zal duren. Waar deze dans uit verschillende elementen is samengesteld, kan men slechts den oorsprong dezer elementen afzonderlijk naspeuren. De ritueele hofdansen, Serimpie en Bedojo, stammen wellicht uit den tijd toen op Java de kratons lagen der machtige Hindoe-Javaansche vorsten (9e-16e eeuw). Eveneens vindt men in de wajang wong invloeden van de topeng en zelfs van de koeda-kepang. Wij waarschuwden reeds tegen de fout om louter af te gaan op uiterlijke verschillen. Stellig heeft de wajang wong vroeger een geheel ander karakter gehad dan nu, men mag zelfs vermoeden: een religieuzen achtergrond. Het brengen van bloemen en wierookoffers bij den aanvang der voorstelling, de zeer merkwaardige samenstelling van het orkest, de koren, de aanwezigheid van een voorlezer, enz. dat alles wijst terug naar dien geheimzinnigen voortijd. Dat reeds honderden jaren geleden, in de Hindoe-Javaansche periode, mimische dansen uitgevoerd werden staat vast. Anderen meenen zelfs in de reliefs van de Baraboedoer Javaansche dansen te herkennen. De mogelijkheid dat de vroegere koningen hofdanseressen bezaten, in navolging van de vorsten uit het stamland Voor-Indië, lijkt niet geheel uitgesloten.Ga naar eind8) Liever dan ons te verdiepen in vragen, wier oplossing nog ver in de toekomst ligt, willen we ons verlustigen in deze echte levende Javaansche danskunst, die, ver buiten de grenzen van elk schoonheidsbegrip gerezen, tot goddelijke wijding verpuurd is. (Slot volgt) | |
[pagina 183]
| |
N.B. De illustratie's bij dit artikel zijn uit Th.B. van Lelyveld: ‘De Javaansche Danskunst’, Van Holkema en Warendorf, Amsterdam, 1931. |
|