| |
| |
| |
Vergelijkende studie
door W. Steenhoff
ER is, met de beste bedoelingen, nog al eens geschreven over ‘het zien van kunst’ - te betwijfelen valt echter of het veel vrucht kan afdragen, vooral wanneer daarmee beoogd wordt het verschaffen van een vasten leiddraad bij het keuren en waardeeren van alles wat als kunstuiting onder het oog komt. Handleidingen bestaan er op alle gebied; ze zijn dikwijls zeer dienstig, en ook noodig, als ‘deskundige’ voorlichting. Maar, zelfs over onderwerpen van louter technischen- of wetenschappelijken aard (bijv. over radio, of cosmologie) is als stilzwijgende conditie vooropgesteld, dat, uit levende belangstelling in het betreffende onderwerp, er hunkerend wordt uitgezien naar de handleiding van een ‘deskundige’ - dat is iemand die theoretisch op de hoogte is. Verder dan het bijbrengen van onontbeerlijke wetenswaardigheden reikt die voorlichting dan niet - in de praktijk, dat is de vruchtbare verwerking van de theoretische stof, is de leergierige op het eigen initiatief aangewezen. Voor onderwerpen, waarbij het spiritueele element meer overwegend is (bijv. het schaakspel) is de theoretische voorlichting nog veel minder onmisbaar - zij 't niet volstrekt overbodig - maar door het praktische spel zal een liefhebber toch beter leeren spelen dan door het bestudeeren van handboeken. Van theorie kan alleen een passend gebruik worden gemaakt en er kunnen zich gevallen voordoen waarin ze zelfs te verwerpen is. Zoo gaat het bijv. in de praktijk van het schaakspel niet onvoorwaardelijk op, dat de koningin het oppermachtige stuk is, of een kasteel meer waard dan een raadsheer en die wil leeren fietsen kan juist wel eens 'n leelijke val doen, door zich in een netelig oogenblik vast te klampen aan den voorgeschreven regel: dóórtrappen en stuur recht houden! Algemeengeldende regels kunnen geen rekening houden met bijzondere omstandigheden, met onvoorziene gevallen. En zijn het juist niet de
onvoorziene gevallen, die de levenstoestanden maken? Speelt ook, tot zekere hoogte, het toevallige niet de gewichtigste rol bij het ontstaan van een kunstwerk? In dien verstande dan, dat de auteur, indien hij het volbrachte werk in den gang van zijn wording naspeurt, zich moet bekennen, dat buiten zijn berekening alles er in gekomen is, en overal in elkaar passend, precies zooals het zijn moest. 'k Zou hier kunnen herinneren aan de vruchtelooze inspanning van den leerling van Leonardo, om, met aanwending van de kleurschaaltjes, door den meester zorgvuldig gearrangeerd, een harmonieus kleurgeheel in zijn schilderij te verkrijgen; toen hij echter zich over zijn mislukken beklaagde tegen een medescholier, zei deze: ‘als de meester schildert, gebruikt hij zijn kleurschaaltjes niet!’
| |
| |
Theoretische leeringen eindigen dààr, waar de weetgierige het nu zelf verder maar vinden moet, dat is, als hij, toegerust met het noodig-wetenswaardige, zelfstandig aan 't werk kan gaan.
Algemeen geldende regelen voor den aspirant in ‘kunst-zien’ zijn niet op te stellen, omdat van buiten af geen regeling mogelijk is voor de individueele bevattelijkheid. Alle schoonheidsbevinding is ten slotte persoonlijke ontdekking.
Zelfs zou alle voorlichting overbodig zijn indien de menschen actief genoeg waren - gedreven door een waarachtige of ongeveinsde belangstelling - om zich zèlf te leeren uit de aanschouwing der kunstwerken. Er zou bijv. zwijgend college kunnen gegeven worden door een zoodanige, voortdurend verwisselende rangschikking van kunstuitingen (met paedagogisch beleid) dat deze, overtuigender dan alle woorden, gaan spreken voor zich zelf. Behalve een kijk op kunst, zou, als de groepeering daarop was aangelegd, inzicht van kunsthistorische verhoudingen en onderlinge relaties worden bijgebracht. Wat echter de hoofdzaak is, de lust tot zien kan er door gewekt en verder aangewakkerd worden; de kènnis in zoo'n praktische leerschool opgedaan, blijft dan geestelijk eigendom. Niettemin kunnen toelichtende opmerkingen van meer ingewijden, die dan niet de bedoeling hebben een vaste waardebepaling van het kunstgehalte, maar een aanwijzing van kenmerkende teekenen, die kunnen doen onderscheiden het kunst-soortige, van dienst zijn.
Zoo heb ik hier voor me twee kleine schilderijtjes, 't eene van Fantin Latour, 't ander van Vincent van Gogh. Ze zijn gelijksoortig, in zóóver althans, dat ze allebei onder de rubriek: Stilleven te brengen zijn. Bovendien nog stellen ze geen levenlooze dingen voor, maar natuurgewassen. Daarmee houdt de overeenkomst dan op. De Fantin is een bloemstukje, van Gogh schilderde - argeloozer - wat simpele grasjes in een gewonen bloempot. Hier begint het groote onderscheid, waarmee al aan den kern van de fundamenteele ongelijksoortigheid in kunstuiting geraakt wordt. Het schilderijtje van Fantin is samengesteld uit donker-roode muurbloemen, 'n viooltje, blauwe klokjes en verder nog wat lichtere en donkere bloemetjes. Ze zijn zorgvuldig en met smaak geschikt in een langwerpig glas, tot een fleurig bouketje, tegen een egaal dof-groenigen achtergrond. Het is als geheel van een sierlijk aspect, met pikante tegenstellingen in de kleurwerking en 't werd uitgevoerd met edele bedachtzaamheid en een teeder-toetsende schildertrant. Het is beschaafd en keurig in den besten zin. Ik kan me voorstellen, dat velen - als ze uit hun hart spreken - het schilderijtje van Fantin verkiezen boven dat van Vincent van Gogh. Ik wil daaraan zelfs toekennen een verfijndheid van smaak en keurzin. Het onderwerp heeft zijn begrijpelijke aantrekkelijkheid (bloemen worden liever gezien dan grasjes!) maar daarbij is er ook de exquise schilderkunstige
| |
| |
voordracht. Zoo is het stukje begeerenswaard voor den verzamelaar met smaak en ‘kijk’, die met zorg een mooi plekje aan den kamerwand ervoor zal uitzoeken: een kostelijk iets, dat decorum geeft aan het interieur en cachet aan de artistieke neigingen van den eigenaar!
De ‘fijne neus’ voor zoo'n welverzorgd en inderdaad ook mooi schilderijtje, geeft blijk van een eveneens gesoigneerde burgerlijke kunstzinnigheid, gecultiveerd door een langjarige oefening van oog en smaak op gelijkgeaarde kunstproductie. We bedoelen: het esthetisch genieten, of het appreciatievermogen, is op een bepaalde en eenzijdige manier ingesteld. Mogelijk echter zal de welmeenende schilderijminnaar, die niet beperkt wil zijn in het ‘kunst-zien’, na een tijd genoten te hebben van dit fraaie schilderstukje, zich voor den geest gaan halen het werk van andere specialisten in dit genre, uit een anderen tijd, als Jan van Huysum en vooral Rachel Ruysch, waaraan zijn oog nog wat onwennig is, maar dat toch niet op zoo geheel andere wijze, of om andere redenen te apprecieeren valt. Wordt hij dit gewaar, dan kan hij gaan overwegen het verschil in kwaliteiten en vervolgens zich afvragen, of, wat Fantin ten uitvoer bracht door die vroegere bloemschilders nog niet in perfectie en gaafheid werd overtroffen. Het werk van Fantin kan (uit den aard van een lateren ontwikkelingsstaat in de kunstbeoefening) eerder verlokken door een sappiger, losser schildering en verfijnder picturale waarden, maar 't is zeer de vraag of het op den duur meer bevrediging zal geven dan een bloemstuk van een Rachel Ruysch, omdat dit in alles toch evenmatiger, geserreerder en onberispelijker werd dóórgevoerd.
Met dit alles wilde ik doen uitkomen, dat het schilderijtje van Fantin maakwerk is - zij het van de edelste soort - ten opzichte van dat van Vincent - of om het anders te zeggen: een kostelijk staaltje van schilderijkunst, als dat van de laat-zeventiend'eeuwers. (Minder weer is dit karakter eigen aan sommige straffere bloemstukken in 't begin van 1600, als van Bosschaert, wien van Gogh nader staat dan Fantin en R. Ruysch).
Toen van Gogh dit potje met grasjes ging schilderen, was het zonder de minste achtergedachte of de ambitie, er wat moois van te maken; hij zag niet aanstonds het schilderij in het geval - 'k zou kunnen zeggen, de schilder had er minder belang bij hoe 't uitviel, omdat hij zich niet bewust er toe zette kunst voort te brengen, omdat de verrichting volkomen vrij was van menschelijke behaagzucht. In iets wat gemaakt is, of zonder innerlijken noodzaak ontstaan, laat het bedrijf der handen zich naspeuren en opmerken waar deze het best op dreef waren, of waar er de teekenen zijn van moeizaam doorzetten. Zoo vertoont het schilderijtje van Fantin zwakke gedeelten in de schildering en teekening van het glas, de voet vooral had veel klaarder en scherper gegeven kunnen zijn. Bij een werk, dat ontstond in één ononderbroken spanning van geestdrift, is er de on-
| |
| |
vincent van gogh
grasjes in bloempot
| |
[pagina LVIII]
[p. LVIII] | |
fantin latour
bloemstuk
| |
| |
rachel ruysch
bloemstuk (rijksmuseum te amsterdam)
| |
| |
vincent van gogh
in het bosch
| |
| |
bevangenheid van hand, met de nergends verslappende intensiteit van uitdrukking. Er zijn dan geen hiaten, hinderlijke meer of minder geslaagde gedeelten in het eigene organisme. Het bloemstukje van Fantin is roerloos - het potje met grasjes beweeglijk van trillend leven; bij het eerste zijn de bloemen in een schoone dosch van kleuren vastgelegd; bij het tweede hebben we de gewaarwording dat de grasjes kunnen voortgroeien.
Kenschetsend voor den aard van dit schilderijwezen (bij Fantin) is het enkele bloemetje, dat op het tafelvlak ligt - of juister, dat daar met opzet is neergelegd, naar traditioneel gebruik. (Heel nauw genomen, past dit verflenst en vormloos kleurigheidje al niet in den stijl - of in het fatsoen - van dit bloemstukje). De sprietjes naast den bloempot bij van Gogh liggen daar niet als een wezenloos toevoegsel, maar als iets accidenteels, natuurlijkerwijs; 't zou eerder vreemd zijn als er van den pol grasjes, die in den aarden pot is gepropt, niet een plukje over den rand was gemorst! Maar vooral, hoeveel pittiger is dit geschilderd, scherp en vinnig, in een menigvuldigheid van naaldfijne flitsjes. Ze vibreeren met de grasjes in den pot meê; ze zijn van dezelfde substantie. Dat zijn in een schilderij nietigheden, maar van de soort, gelijk er zoo talloos in de natuur zijn - die echter bij eenige opmerkzaamheid zooveel wonderbaarlijkheden doen gissen, dat we ze onder den loupe willen bekijken om dit verscholen leven tot op de nerven en zenuwen na te speuren.
De vergelijkende beschouwing van deze twee schilderijtjes was er niet op aangelegd het eene boven het ander - als voorwerp tot esthetisch genieten - aan te prijzen, of op te dringen. De keus blijve hier vrij, met de opmerking, dat ook betreffende het schilderij-mooi over den smaak niet te twisten valt - een smaak, die intusschen wisselvallig is naar de tijden. (Om dit te doen inzien werd hier ook de tegenwoordig vergeten Rachel Ruysch onder de aandacht gebracht.) Ik wilde alleen doen opmerken het verschil in innerlijke geschapenheid en uiterlijke makelij bij deze twee interpretaties van natuurgewassen. 't Is nog wat anders of iets ons bekorend is, dan wel of het ons lief is. We kunnen om allerlei kwaliteiten van schilderkunstige fraaiheid ingenomen zijn met het bloemstukje van Fantin; 't is welbehagelijk voor onze zinnen. Maar ik weet, dat het naïvere schilderijtje van van Gogh, als we de intensiteit der uitdrukking ervan ten volle ondergaan, ons zèlf geheel inneemt - met de overtuiging, dat alles erin onloochenbaar is.
We reproduceeren hier nog iets van van Gogh uit den lateren tijd ('t andere is uit de Parijsche studiejaren) met een geheel ander onderwerp. Om het een aannemelijken titel te geven, konden we 't noemen: in het Bosch, of, Boschrand - wat toch weer misleidend zou kunnen zijn. Want in een catalogus, onder Koekkoek of Bilders - of weer anders, bij den lateren Diaz - zouden we onder die benaming ons het schilderij al zoo- | |
| |
wat kunnen voorstellen. Maar op die wijze heeft van Gogh's schilderij dan kwalijk een onderwerp. Het is geen pittoresk gegeven maar geeft alleen te aanschouwen wat hem bij zijn omzwerven buiten - waarschijnlijk in of bij een bosch - heeft getroffen en wat hij instinctief heeft begrepen, of dòòrzien, in de begrensheid van het geval, als de onbegrensdheid der wonderwerking van de rusteloos werkzame natuur in een bepaalde gesteldheid en verschijning van haar groei. En omdat hij daarvan zoo vervuld was, kwam hij er niet toe te bedenken, dat zoo'n onderdeel bij de samenstelling van een schilderij - als product van schilderijkunst - slechts van ondergeschikte beteekenis moet worden geacht.
Het is kenteekenend voor van Gogh's kunstenaarswezen, dat hij herhaaldelijk schilderijen maakte van deze fragmentarische soort. Maar waar een ander achteloos voorbijloopt, omdat het niets opvallends vertoont, daar zag hij altijd weer opnieuw met verrukking het wonder gebeuren; en wat voor den schilder, die uit de realiteit dienstige motieven opspoort voor een schilderij, nauwelijks van fragmentarisch belang wordt geacht, dàt werd door hem in het universeele begrepen als een levens fragment.
En dat mag voor ons een aanwijzing zijn, dat we, zoowel in de kunst als in de verschijnselen van natuur en alle waarneembare werkelijkheid, nog maar zeer oppervlakkig toezien en schromelijk beperkt zijn in het opmerken van het essentieele: de doortrildheid van leven. Het is de onvergankelijke waarde van Vincent's werkzaamheid als mensch-schilder, dat zijn realiteits-uitbeeldingen een kinderlijk-wijze aanduiding inhouden van het gewichtigste in de gesteldheid van natuur en leven -: dat er in niets, en nergens, valt waar te nemen een begin of een uiteindelijkheid.
|
|