Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 41
(1931)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| |
Avignon
| |
[pagina 252]
| |
en is met een zeer mooie dubbele rij platanen beplant, de ware boomen van de Provence; hij komt uit op een plein, Place de l'Hôtel de Ville, waar de inwoners 's avonds na de hitte van den dag, plegen te wandelen en biertjes te drinken in de café's. Het middeleeuwsche stadhuis is afgebroken; alleen de oude torenspits met de klok bleef bestaan, waarop aan weerszijden Monsieur en Madame Jacquemart met een hamer de uren slaan. Daarnaast het théater met standbeelden van Corneille en Molière; beide gebouwen met reeksen van kolommen dateeren van het tijdperk van Louis-Philippe! In het midden van het plein staat een gedenkteeken, opgericht om de honderdjarige vereeniging te gedenken van Avignon met Frankrijk (1791-1891), zeker een merkwaardig feit; maar het was waarlijk niet noodig daarvoor zulk een leelijk monument te fabriceeren. Langs steile straatjes stijgen wij naar den top van de rots, waar de ontzettende steenmassa van het Pauselijk Paleis ons overweldigt. Die hooge muren, gedurende zeshonderd jaren door de zon geblakerd, kregen een wonderbare kleur van allerlei tinten kastanje-bruin en kopergroen. Hoe groot het plein ook is, wij kunnen geen afstand vinden om het heele gebouw te overzien. Ten Noorden van het Paleis en op hetzelfde alignement staat de Kathedraal: Notre-Dame-des-Doms, de Sint-Pieter van dit Rome. En daarnaast is een zeer fraaie groote tuin geplant, op de plaats waar vroeger het kasteel stond; groene eiken, platanen en kastanjeboomen, frisch gras met madeliefjes om een vijver nooden ons tot rusten in de koele schaduw. De heerlijke luchten van lavendel en viooltjes snuiven wij op, terwijl wij genieten van het verre uitzicht op den Rhône; ziet hoe de onstuimige stroom recht op ons afkomt en zich dan plotseling westwaarts keert, een buiging makende voor Notre-Dame-des-Doms, zooals Mistral de Provençaalsche dichter het zingt in Mireille. In een ander zijner dichtwerken ‘Lou Pouémo dóu Rose’Ga naar voetnoot1) beschrijft hij een wonderbare reis eener flotille vaartuigen van Lyon naar zee; zoo behoorde men Avignon te naderen: ‘Maar plots, gelijk 't gordijn van een theater,
‘Dat vóór ons opgaat aan den horizon,
‘Zien wij de boomen slinken aan den oever
‘En met de heuvlenrij in 't niet verdwijnen
‘Voor een ontzettend hoogen hoop van torens,
‘Die de ondergaande zon in koningspracht
‘Ontvlamt en schildert met haar purpren luister;
‘Dat 's Avignon; met haar Paleis der Pausen,
‘Gezeten op haar hooge reuzenrots!
‘Dat 's Avignon, klokluidster van de vreugde,
| |
[pagina LIII]
| |
paleis der pausen en kathedraal notre-dame-des-doms te avignon
torenspits van het stadhuis
interieur van de kathedraal
| |
[pagina LIV]
| |
brug van st. bénézet
brug van st. bénézet, gezien van de rots
| |
[pagina 253]
| |
‘Die beurt om beurt de spitsen harer torens
‘Met bloemwerk als bezaaid ten hemel heft;
‘Dat 's Avignon: het peetkind van Sint Pieter,
‘Wiens bark zij in haar haven hield voor anker,
‘Wiens sleutels zij gevoerd heeft in haar gordel,
‘Breed gekanteeld; de vroolijk dienstbre stad,
‘Door den mistraal ontkleed, blootshoofds geblazen,
‘En die na 't blinken van de grootste glorie
‘Niets overhield voor zich als zorgeloosheid....
In de vorige eeuw vond men het noodig óm de groote monumenten der middeleeuwen groote pleinen te scheppen. In de XIVe eeuw, toen het Paleis werd gebouwd, was de top van de rots vol huizen en wijngaarden; nog honderd jaar geleden stond het Paleis aan een klein straatje; wie er door liep kon alleen opmerken hoe de steenen dier oude muren, klein en gelijk van afmeting met groote vaardigheid waren gemetseld. Maar op vele plaatsen in de stad is het geheele bouw-complex te zien, boven de lage huizen uitkomende; geen beteren indruk krijgen wij, dan door ons met een roeibootje naar het eiland Barthelasse te doen voeren, midden in den stroom gelegen; vandaar overziet men de geheele stad. Links aan den Rhône-kant verheft zich loodrecht uit den waterspiegel de reuzenrots met hare monumenten; rechts daalt de lijn in langzame glooiïng door de menigvuldige klokkentorens onderbroken; waar de rots den bodem nadert, sluiten de stadsmuren er zich aan. Wanneer wij ons nog meer naar links keeren, breiden wij de schilderij uit en nemen er de overblijfsels der oude brug van Avignon in op. En wanneer wij onzen dag goed gekozen hebben, midden in den zomer in den namiddag, kunnen wij het veel misbruikte woord ‘schitterend’ toepassen. De lucht is niet donkerblauw, zooals op de chromo's der Italiaansche meren, maar vloeibaar wit: eene licht-intensiteit van wit-gloeiend ijzer en over het geheele landschap dwarrelen gouden schichtjes. Alle lijnen zijn scherp afgeteekend als silhouetten; donker-bruin zijn het Paleis en de vestingmuren; de kathedraal oudgrijs, met het vlammend gouden beeld in top; de huizenmassa's, de torens der kerken, de roode daken en overal daartusschen het groen geboomte dat rust geeft aan het oog. De vier overgebleven bogen der brug zijn vier omlijstingen van klassieke landschappen, waar groene heuvels oprijzen uit het Rhône-water. De ‘Pont d'Avignon’ is in de laatste helft der XIIe eeuw gebouwd onder leiding van St. Bénezet, een schaapherder, stichter eener broederschap der ‘Frères Pontifes’, ten doel hebbende werken uit te voeren in het algemeen belang. St. Bénezet verzamelde aalmoezen en bestuurde den bouw. Deze | |
[pagina 254]
| |
brug was een kilometer lang en slechts vier of vijf meter breed; zij had tweeëntwintig bogen. Voor haar tijd was zij een wonder en bracht aan de stad Avignon nieuwe welvaart. Het is dus te begrijpen dat de man, die haar wist te bouwen, als een Heilige werd vereerd en zijn weldaad werd erkend door de stichting eener kapel op de brug zelve. Behalve de brug is de Kathedraal van Notre-Dame-des-Doms het eenige monument dat van het tijdperk vóór het verblijf der Pausen is overgebleven. Men heeft vaak aan dit eerwaardige gebouw een hoogeren ouderdom toegekend, dan het inderdaad bezat. De klassieke kapiteelen deden vermoeden dat men met een bouwwerk uit de vierde, of vijfde eeuw te doen had, maar het is thans uitgemaakt dat de kerk is gebouwd in de XIIe eeuw. Wie trouwens de overblijfsels der kerk van St. Gilles kent en andere Provençaalsche gebouwen, die aan laat-Romeinsche monumenten doen denken, maar ongetwijfeld in den bloeitijd van den Romaanschen stijl gebouwd zijn, kan alleen constateeren dat in de Provence de tradities van het oude Rome lang zijn bewaard gebleven. De XIIe eeuw was voor Avignon een tijdperk van bloei. Het had stedelijke rechten gekregen en de bisschop deelde met de consuls het stads-bestuur. In alle steden ontstonden uit deze samenwerking de kathedralen; zoo ook hier. De voorgevel bestaat uit een groot poortgewelf, gedragen door twee klassieke kolommen, waarboven een driehoekig fronton met een fresco. Deze poort geeft toegang tot de eigenlijke voordeur der kerk, geëncadreerd door twee fijne gedraaide kolommen, die een halfrond tympan dragen; daar omheen een portiek met twee groote gecanneleerde kolommen, kroonlijst en driehoekig fronton. Dit laatste is versierd door een fresco van Simone de Martini, voorstellende God de Vader met twee engelen; op het tympan is ook een fresco geschilderd. Boven deze ingang verheft zich een zware Romaansche toren, waarop men een kleine eeuw geleden een kolossaal Mariabeeld heeft geplaatst, buiten proportie met den toren, de kerk en het stadsgezicht. Brave menschen (zonder smaak echter) openden een inschrijving, die veel meer opbracht dan noodig was. Had men toen maar het geld dat over was aan de armen gegeven! Was de penningmeester er nog maar bij tijds met de kas vandoor gegaan! Ook dat buitenkansje werd verkeken; men heeft het beeld driemaal grooter besteld en de kerk bedorven. De Kathedraal is oorspronkelijk gebouwd met één schip en zonder dwarspand. Boven het koor een kleine koepel met vensters voorzien, juist van vorm, goed van proportie. In de XIVe eeuw heeft men twee kapellen aan het schip gebouwd, als transept. Men bouwde nu en dan nieuwe kapellen bij en vergrootte in de XVIe eeuw de apsis, waar men de portretten der zeven legitieme Pausen in ophing. In de XVIIe eeuw werd het inwendige zoo getransformeerd dat men zijn oogen niet gelooft: tusschen de groote arcaden | |
[pagina 255]
| |
bracht men Italiaansche loggia's aan, met rijke balusters, weelderige ornamenten, bloemen, engeltjes enz., gebeeldhouwd door Perù; hoe schoon ook op zich zelven, zijn deze loggia's in een kerkgebouw van de XIIe eeuw geheel misplaatst. De kerk staat vol merkwaardige meubels en kunstwerken. Men vindt er nog het altaar van groen marmer, waar de Pausen officieerden, een witmarmeren zetel der XIIe eeuw, versierd met den leeuw van St. Marcus en het kalf van St. Lucas, die den Pausen tot troon heeft gediend. Het grafmonument van Johannes XXII, herhaaldelijk verplaatst, staat thans weer in de kapel, die er oorspronkelijk voor was gebouwd. Het verbeeldt een hooge katafalk, met rijk-versierde opgaande lijnen, fijn geprofileerd en voorzien van pinakels, bloemen en nissen. Het liggende marmeren beeld van den Paus is verdwenen; er ligt een steenen bisschop voor in de plaats. Veel van de versieringen en alle beeldjes zijn eveneens verdwenen. Door de geheele kerk hangen goede schilderijen van de beide schilders-dynastieën Parrocel en Mignard. | |
Clemens V (1305-1314)Avignon was altijd een zeer welvarende stad. Het lag aan een kruispunt van wegen te land en te water. Wie naar Italië ging moest er voorbij en bleef er eenigen tijd vertoeven. In overoude tijden reeds onderhielden de bewoners een drukke scheepvaart op den Rhône en de zijrivieren; thans hebben de mariniers nog hun wijk aan den voet der rots. Maar de XIVe eeuw zou met het verblijf der Pausen een ongehoorde welvaart brengen aan deze merkwaardige stad. Door sommige tijdgenooten, en ook door latere historici werd dit verblijf met zwarte kleuren afgeschilderd. Dante vond het woord uit van ‘Babylonische gevangenschap der Pausen.’ Petrarca spreekt van Avignon als van het ‘moderne Babylon’. Vilani, de Florentijnsche kroniekschrijver, een onbeschaamde kwaadspreker, vertelt de lasterlijkste praatjes over de drie eerste Avignonsche Pausen; alleen zijn dood verhinderde hem ook de anderen te bekladden. Ughelli (1717) schrijft dat de overplaatsing van de Pausen naar Avignon meer kwaad deed aan Italië dan alle invallen der Barbaren. Daar luidt het ware woord. Dat de Pausen vóór hun verblijf in Avignon gedurende meer dan zestig jaren Rome ontvloden, ging er bij de Italianen mee door: zij bleven in Italië; maar dat zij daarna naar den vreemde gingen om zich in Avignon te vestigen vond men ongehoord. De Duitsche historici zijn echter niet minder streng. Hase (Kirchengeschichte 1877) noemt de Avignonsche Pausen Fransche hof-bisschoppen; Martens beweert dat zij geen regeeringsdaad verrichtten zonder toestemming der Fransche Koningen; een ander dat zij hun slaven waren. Maar in 1880 heeft Paus Leo XIII de archieven van het Vaticaan voor de | |
[pagina 256]
| |
wetenschap geopend en sedert dien tijd, heeft men de geschiedenis der Pausen volgens de documenten kunnen bestudeeren.Ga naar voetnoot1) De Duitschers moeten niet vergeten, dat de Pausen te Rome te rekenen hadden met den Romeinschen Prefect, door den Keizer benoemd. Ook niet dat Avignon in de Middeleeuwen niet in Frankrijk lag; de Rhône was toen de grens tusschen het koning- en het keizerrijk, ook het Arelatisch koninkrijk gold als een leen van den Keizer. Sedert honderd jaar behoorde het Comtat Venaissin aan den H. Stoel, behalve Avignon, zelf eene soort vrije stad onder de suzereiniteit van den Koning van Napels, die in Italië de Vicarius des Pausen en diens leenman was. Sedert meer dan zestig jaren werd Italië gekweld door de woelingen en de burgertwisten van Welfen en Gibelijnen; beide partijen bevochten elkander op de wreedste wijze; de Pausen konden te Rome niet langer blijven; zij weken uit en trokken van plaats tot plaats. Dante, die zelf aan de partijschappen meedeed, verdoemde in zijne ‘schrecklichen terzetten’ de vijanden van zijn land en van zijn partij ter helle. Paus Clemens V en Philippe-le-Bel vinden in zijn ‘Inferno’ beiden hun plaats. Deze beide Fransche vorsten waren twee contrasten: Philippe is de brutale krachtman, die weet wat hij wil en zijn wil meedoogenloos uitvoert. Clemens V was zwak en ziek, had eene bangelijke natuur en geen wil. Philippe had geld noodig en zocht het ‘waar het te vinden was’: bij de Vlamingen, bij de Joden, bij de Lombardijers; later dacht hij aan de Tempeliers. De toenmalige Paus Bonifacius VIII had hem berispt om zijn optreden tegen zijn leenman den Vlaamschen Graaf en over zijne houding in de zaak der beneficiën; de strijd werd feller en feller en ten slotte liet Nogaret, 's Konings minister, den Paus oplichten, die ten gevolge van dezen aanslag het leven liet. (1303) Toen nu twee jaar later Bertrand de Goth, aartsbisschop van Bordeaux, door het conclave, te Peruggia vergaderd, tot Paus werd verkozen, meende Philippe het pleit te hebben gewonnen. Twee dingen wenschte hij van den nieuwen Paus, die zich Clemens V liet noemen, te verkrijgen, 1e de vernietiging der excommunicatie van Bonifacius VIII en 2e de opheffing van de orde der Tempeliers; hij liet niet af op den zwakken Paus zijn invloed uit te oefenen. Clemens wist geen uitkomen; hij was bang voor Philippe, bang om naar Rome te trekken, waar de toestand niet verbeterd was, bang om op dezelfde plaats te blijven en reisde van stad tot stad. Hij kwam ten slotte in Avignon en nam zijn intrek in het klooster der Dominicanen, waar hij meende dat Philippe zijn kwaden invloed niet meer kon doen gelden; de stad behoorde aan zijn vriend den Koning van Napels en het omgelegen graafschap behoorde hem. Helaas! Philippe was sterker dan hij en had dreigmiddelen tot zijn dienst, zoodat ten slotte de Paus de orde der Tempeliers ophief. Maar hij beval tevens de goederen der orde aan de Ridders | |
[pagina LV]
| |
zetel in marmer uit de xiie eeuw; troon der pausen
ontdekking van de deur der kapel van clemens vi
pauselijke kapel van clemens vi; architect jean de laubières
| |
[pagina LVI]
| |
plan van het pauselijk paleis, overgenomen uit: dictionnaire raisonné de l'architecture française du xie au xvie siècle, par e. viollet-le-duc
legende: - a. kathedraal notre-dame-des-doms (xiie eeuw), vóór den bouw der kapellen en de vergrooting van den apsis. - b (west). tour de la campane. - b (oost). tour de trouillas. - b. de plaats van het oud-bisschoppelijk paleis, dat door inbouwing van het kerkje st. etienne (later pauselijke kapel) tot n. vleugel van het pauselijk paleis werd. - c. noordelijke binnenplaats met kloostergangen. - d. zuidelijke binnenplaats. - e. zaal v.d. kaatsbaan. - f. tour de la glacière. - g. pauselijke kapel van clemens vi op de 1e étage, hieronder gelijkstraats de audientie-zaal. - h. tour st. laurent. - i. eeretrap naar de kapel van clemens vi. - j. de arc-boutant over de smalle rue peyrolerie. - k. diensttrap, leidende naar de gang die de diverse kamers verbindt. - l.l. wenteltrappen achter de monumentale ingang. - m. tour de st. jean. - n. consistorie-zaal. - o. tour des anges. - p. sluippoort. - q. tour de la gâche. - t. tour de la garde-robe | |
[pagina 257]
| |
van St. Jan toe te wijzen. (Les Hospitaliers de St. Jean de Jérusalem). De overlevering zegt, dat Clemens V in gezonde oogenblikken om een of ander koddig gezegde lang en hartelijk lachen kon. Hoe moet hij gelachen hebben, toen hij aan Philippe-le-Bel deze kool had gestoofd. De Koning zette de vervolging tegen de Tempeliers op eigen rekening voort en liet op 18 Maart 1314 de voornaamsten hunner verbranden. Jacques de Molay richtte zijn blikken naar de Notre-Dame en daagde den Paus, den Koning en diens minister Nogaret voor Gods rechterstoel. Dezen stierven alle drie vóór het jaar ten einde was. Is het wonder dat men in deze tragische ontknooping den vinger Gods meende te zien? | |
Johannes XXII (1316-1334)Na den dood van Clemens V bleef de Pauselijke Stoel twee jaar onbezet. De kardinalen konden het niet eens worden. Eindelijk verkozen zij Jacques Duèse, bisschop van Avignon tot Paus, die onder den naam van Johannes XXII het opperbestuur der Kerk aanvaardde. Hij regeerde met vaste hand en het stond geschreven, dat hij niet aan een anders leiband zou loopen. Zijn onafhankelijkheid toonde hij vooral tegenover Keizer Lodewijk I van Beieren, dien wij uit onze Vaderlandsche Geschiedenis kennen als echtgenoot van Margaretha van Henegouwen en vader van Willem V, eerste graaf uit het Beiersche huis. Lodewijk kwam herhaaldelijk met een groot leger Italië binnenvallen; telkens ontbrandden dan de felle twisten tusschen Welfen en Gibelijnen, welke laatsten de partij van den Keizer voorstonden; alles wat de Paus gedaan had tot bevrediging was dan weer verloren. In de questie der Fraticelli zette de Keizer ook den Paus den voet dwars. Deze secte was gerecruteerd uit de meest geëxalteerde Franciscanen, die den geestelijken raad van den H. Franciscus van Assisi overdreven, de armoede als doel najoegen, geen graan wilden bewaren, niet wilden werken, alleen van aalmoezen leven en - denkende zoodoende de volmaaktheid te hebben bereikt, - beweerden, dat niets hun tot zonde kon worden aangerekend. De Paus had hen herhaaldelijk veroordeeld; de Keizer ontving hen aan zijn hof en toen de strijd tusschen Lodewijk en Johannes op zijn hoogst was opgedreven, probeerde de Keizer op een reis naar Rome den Paus af te zetten en liet hij een der Fraticelli, een onnoozel, ongeleerd mensch als Paus uitroepen onder den naam van Nicolaas V. O! dat huis Wittelsbach met zijne erfelijke krankzinnigheid! Tot 1880 meende iedereen dat Johannes XXII het pauselijk Paleis te Avignon had gebouwd en daartoe een architect uit Italië had ontboden: Obreri. Violet-le-Duc, lange jaren vóór 1880, verklaarde dadelijk dat de naam Obreri niet Italiaansch was en het bouwwerk nog veel minder: het droeg alle kenmerken van de Zuid-Fransche architectuur (Dictionnaire de | |
[pagina 258]
| |
l'Architecture; Deel VII, pagina 28). De pauselijke archieven bevestigen deze waarheid en geven alle détails over den bouw. Johannes XXII deed niet anders dan zijn bisschoppelijk paleis, dat aan den Zuidkant der Kathedraal stond, vergrooten en er een kerkje aan St. Etienne gewijd, in op nemen. Het is niet noodig over deze werken veel te spreken, daar er nagenoeg niets van is overgebleven. Zijn opvolger heeft alles op nieuw laten bouwen. | |
Benedictus XII (1334-1342)Na den dood van Johannes XXII kwamen de kardinalen voor de eerste maal in Avignon bijeen om een nieuwen Paus te kiezen. Voor de eerste maal stelden zij als voorwaarde dat de gekozen Paus den H. Stoel niet naar Rome terug zou brengen. Hoogst gewichtig was deze voorwaarde. Men begrijpt dat de beide eerste Avignonsche Pausen door omstandigheden gedwongen waren zich buiten Rome op te houden; thans werd de vestiging in Avignon een principieel en voldongen feit. Toen de gekozene, Jacques Fournier, een vrome en geleerde Cisterciënster monnik, die nooit zijn pij heeft afgelegd en daarom eerst de witte kardinaal en later de witte Paus genoemd werd, onder den naam van Benedictus XII de keuze aannam bezwoor hij niet naar Rome terug te keeren. Zoo bleef de Roomsche Paus aan de oevers van den Rhône in Avignon. Vilani vertelt met zijn kwade tong het volgende praatje: toen in het Conclave de keuze op hem gevallen was, riep Benedictus uit ‘Broeders, wat hebt gij gedaan? Gij hebt een ezel gekozen.’ Daar hij zeer diepgaande studies had gemaakt aan de Parijsche Sorbonne en aan het College St. Bernard, valt het leugenachtige van het praatje te meer in het oog, maar het is een der weinige dat ik durf na te vertellen. Benedictus XII is de ware bouwer van het pauselijk paleis; hij installeert zich definitief in Avignon en wenscht een paleis groot genoeg om het geheele pauselijk hof te herbergen en - omdat hij alles wenschte te voorzien - zoo sterk dat het een geregeld beleg zou kunnen doorstaan. Vandaar die ontzaglijke muren: veertig meter hoog, drie meter dik; die torens meer dan vijftig meter boven den beganen grond; die kleine venstertjes aan den buitenkant. Het eerste wat ons treft, wanneer wij het plan bezien is de verregaande onregelmatigheid; deze heeft ten oorzaak dat het gebouw op een zoo ongelijke helling geplaatst is: aan de N.W.-zijde is het terrein het hoogst; het loopt naar het Zuiden en het Oosten glooiend af. Van buiten zijn zware steunbeeren aangebracht en machicoulies, die zich in breede donkere schaduwen op het gebouw afteekenen; de hooge muren zijn van kanteelen voorzien. Alle gebouwen om de Noordelijke binnenplaats zijn door Benedictus gebouwd, alsmede de Oostelijke vleugel der Zuidelijke. De Pauselijke kapel | |
[pagina 259]
| |
bevond zich aan den Noordelijken vleugel; twee torens flankeeren deze zijde; ten W. de Tour de la Campane, ten O. de Tour de la Glacière; daar bevonden zich de keukens en de ijskasten. Toen men een groote honderd jaar geleden belang begon te stellen in Middeleeuwsche bouwkunst, zag men deze groote keukens aan als lokalen der Pauselijke inquisitie en dischte Prosper Mérimée heele verhalen op van de manier, waarop men den oven en de diverse haken en pennen op de lichamen der ketters toepaste. Goddank! waren de ketters, die men hier braadde, ossen en schapen; maar de romantici konden zich geen kasteel denken zonder oubliettes, (die feitelijk latrines bleken te zijn) en zonder pijnbanken en folterwerktuigen (die keukens waren). Het Paleis werd voortdurend bewoond door 3 à 400 personen; en dan waren er soms nog feesten, waar misschien wel de heele stad geïnviteerd werd. Zoo lezen wij van een gastmaal op 22 November 1324 door Johannes XXII aangeboden ter gelegenheid van het huwelijk zijner nicht Jeanne de Trian met den jonker Guichard de Poitiers. Daar werden verorberd: 4012 brooden, 8 ossen, 55 varkens, 4 wilde zwijnen, diverse visschen, 200 kapoenen, 580 patrijzen, 40 regenvogels, 37 eenden, 50 duiven, 200 pond kaas, 3000 eieren, 2000 appelen en andere vruchten; en om dat alles weg te spoelen dronk men er bij 11 last wijn. Maar de Romantiek heeft nooit gedacht dat men in de Middeleeuwen noodig had te eten en te drinken. Men bouwde den ‘Tour des Anges’ als Pauselijke schatkamer en woonkamer. In de drie meter dikke muren zijn de trappen uitgespaard. Tusschen den ‘Tour de la Glacière’ en den ‘Tour des Anges’ bouwde men de Consistorie-zaal, waar de Paus en de kardinalen recht spraken. Het is in deze zaal dat de schoone, jonge Koningin Jeanne van Napels, in het jaar 1348 zich kwam verdedigen tegen de beschuldiging haar man te hebben doen vermoorden: Jeanne doet aan Maria Stuart denken; zij beleefde vele avonturen, is eenige malen getrouwd geweest, is ontvoerd, gevlucht, van moord op haar man beticht; zij twistte met hare onderdanen enz. Zij wist het consistorie van haar onschuld te overtuigen en werd in haar eer en titels hersteld. Vóór te vertrekken, verkocht zij de stad Avignon aan den Paus voor een som van tachtigduizend goudguldens, zoodat van dien dag af het geheele Comtat Venaissin den Paus toebehoorde. Benedictus besteedde zes jaren om dit grootsche bouwwerk gereed te maken en toen het af was, vond hij den ‘Tour de la Glacière te zwak en liet er vlak naast een anderen bouwen, den ‘Tour de Trouillas’, een ware kolos, 59 meter boven den beganen grond. Deze toren was als het ware eene symbolische voorstelling van den Paus zelf, die groot en gezet was, een hooge kleur had en een Herculische gestalte. | |
Clemens VI (1342-1352)Benedictus stierf in 1342; het Conclave kwam wederom in Avignon bij | |
[pagina 260]
| |
elkaar en verkoos ditmaal tot Paus een ‘Grand-Seigneur’ Pierre Rogier de Beaufort, uit eene oude adellijke familie van de Limousin, aartsbisschop van Rouaan. Daar hij geboren onderdaan was van den Koning van Engeland en vriend van den Koning van Frankrijk, meende men in hem den man te vinden, die eindelijk den vrede zou herstellen en een nieuwen kruistocht prediken. Hij mocht echter hierin niet slagen. Zijn hof was het voornaamste van Europa; de grootste geesten van zijn tijd kwamen in Avignon bijeen: dichters, schilders, geleerden. Afgezanten van alle andere hoven met hun gevolg verbleven er geregeld; prinsen en koningen kwamen er dikwijls en gaarne. Clemens VI droeg aan Jean de Loubières op het Paleis af te bouwen. De Oostvleugel werd verlengd met een nieuwen toren: den ‘Tour de la Garde-Robe’, waarin niet alleen alle kleederen en gewaden werden opgeborgen, maar ook alle meubelen, die niet in gebruik waren. Deze toren sluit dadelijk aan den geheel nieuwen Zuidvleugel, het schoonste gedeelte van het Paleis, die door twee zalen, boven elkander geplaatst, geheel wordt ingenomen. Gelijkstraats bevindt zich de Audiëntie-zaal, tweeënvijftig meter lang, zestien meter breed en elf meter hoog; deze zaal is verdeeld in twee beuken van zes travees; vijf pijlers, ieder samengesteld uit acht kolommen, die de krommingen der dwarsboogen en der kruisribben dragen, scheiden de beide beuken; de overeenkomstige krommingen tegen de muren worden door consoles opgenomen; de eenige ornamenten zijn de met bladwerk versierde kapiteelen en consoles, benevens de sluitsteenen der ogiefbogen; de laatste dragen een schild met zes rozen, het sprekende wapen van den Paus (Rogier) en het wapenschild der stad Rome met de indrukwekkende letters: S.P.Q.R. Boven deze zaal ligt de nieuwe kapel, met hetzelfde grondvlak en een hoogte van twintig meter. Deze kapel heeft maar een enkelen beuk; de indruk van lichtheid en grootte wordt daardoor nog sterker. Alleen aan drie zijden zijn vensters aangebracht; als voorzorg tegen den onstuimigen mistraal hebben de meeste kerken en particuliere gebouwen geen vensters aan de Noordzijde. De krommingen der bogen worden door consoles en pilasters opgenomen. De militaire génie heeft in het begin der vorige eeuw deze kapel, evenals alle groote zalen van het Paleis voor militaire doeleinden ingericht; vier vloeren had men er in aangebracht en allerlei schotten, zoodat het ondoenlijk was een indruk van het geheel te krijgen. Sedert 1906, na veertig jaren tijdverlies van rapporten-maken en papperassen, zijn dan eindelijk de soldaatjes vertrokken en begon men met al die schotten en vloeren uit te breken. Nu zien en bewonderen wij deze kapel, met hare volmaakte proporties en de zuivere teekening harer lijnen. Een monumentale trap, waar fantastische culs-de-lampe de gewelfribben dragen, leidt van den grond tot de kapel; op het voorportaal is een hoog | |
[pagina 261]
| |
venster, dat op de binnenplaats uitkomt en waaruit de Paus zijn zegen placht te geven. De deuren der kapel, helaas, zeer beschadigd, heeft men achter militair metselwerk teruggevonden. Het tympan verbeeldt het laatste oordeel; rechts ziet men nog hoe de verdoemden in de hel worden gesmeten; in de booglijsten zijn lieve gracieuse engeltjes afgebeeld; de kolombeelden zijn alle verdwenen, op een na dat onherkenbaar bedorven is. Op de sousbassementen vindt men diverse voorstellingen uit de dierenwereld, zooals te Sens, te Rouaan en elders. In bijna alle beschrijvingen van het Pauselijk Paleis, kan men lezen, hoe eigenaardig het is dat aan dit gebouw der XIVe eeuw geen luchtbogen zijn aangebracht en dan volgt een tirade over den tegenzin der Provençalen voor deze bogen. Deze bewering vormt een dubbele nonsens; in de Noordelijke provinciën van Frankrijk, waar de gothiek is uitgevonden en het eerst in al zijn volheid toegepast, gebruikte men luchtbogen om een hoogen middenbeuk met vensters te steunen, (bijna zeide ik: te stutten) over de lage zijbeuken heen; maar nooit heeft een bouwmeester in de Middeleeuwen luchtbogen gemaakt voor gebouwen, die als deze kapel, als de Sainte-Chapelle te Parijs, of als de Angevijnsche kerken met één beuk gebouwd zijn. Maar bezichtigen wij eens het gebouw van buiten aan den Zuidkant in de smalle rue Peyrolerie, dan zien wij dat de bouwmeester het noodig vond den muur te steunen, ook om de belangrijke glooiïng van den bodem. Maar het contrefort dat hij daarvoor berekende zou zulk een ver vooruitstekend grondvlak noodig hebben, dat het de smalle straat had afgesloten en hij maakte er een luchtboog van, die het smalle straatje overbrugt. Om het Paleis nu af te bouwen, verbond men dezen Zuidelijken vleugel door een façade met den bouw van Benedictus; waardoor de Zuidelijke binnenplaats was afgesloten. De hoofdingang van het Paleis kwam in het midden dezer façade: een hooge poort, door twee teekenachtige punttorentjes geflankeerd, die thans zijn afgebroken. Het wapenschild van Clemens met de zes rozen, door twee engelen gedragen prijkt er boven. Dit fraaie bas-relief bleef voor ons bewaard, doordat het in den revolutie-tijd toevallig bedekt was.
(Slot volgt) |
|