Grosz het na-oorlogsche (en het tegenwoordige!) Duitschland gezien heeft: als een botte, brute, ontzielde, tot de kernen verziekte en aangetaste wereld - koud, wreed en godverlaten. De fantasmagorische duivels van Jheronymus Bosch of Grünewald verbleeken naast deze laaghartige, corrupte en belachelijke wezens, waarin wij.... onszelf kunnen herkennen. Een kunst zoo wrang, dat zij koud maakt en verstommen doet; roekeloos tot het uiterste, in haar cynisme niets ontziend; maar tegelijk ontstellend wáár. Want men voelt het, Grosz is geen meegesleurde, gelijk zoovelen het waren die de decadentie van hun tijd biechtten; hij geniet zijn boosaardigheden niet; hij is een geteisterde, in wien het leven alle hoop en liefde uitroeide en die bezeten schijnt van één laatsten drang: met een beklemmend nuchtere doeltreffendheid zijn haat uit te spuwen over deze maatschappij, waarin hebzucht, sensualisme en het bitterste onrecht de alleenheerschappij voeren. Deze kunst is niet de individueele daad van een willekeurigen kunstenaar, maar het verscherpte spiegelbeeld van een deel onzer tegenwoordige menschheid. Zij overtuigt omdat zij een sociale werkelijkheid beeldt.
Dat er naast deze werkelijkheid ook in Duitschland een andere bestaat, bewijzen de aanwezige foto's naar bouwwerken van Gropius, Haesler e.d. Toch is het een verademing, na werken als die van Käthe Kollwitz, Grosz, Dix, Herman, Hiob e.a., de Russische werken te bestudeeren. Zeker, ook hier geen accenten van klassieke harmonie! Er is nu eenmaal een kunst, die uitdrukkingsrijk wil zijn, en een kunst, die schoonheid zoekt; en in het socialistische kamp, ook in het Russische, is het woord nog altijd aan de harde strijders, niet aan de milde droomers. Maar zoo ergens sprake is van een allereerste verwerkelijking van een socialistischen stijl - het wordt met het noodige voorbehoud geconstateerd! - dan is dat toch in Rusland. Deze kunst, hoe onvolwassen nog vaak, hoezeer een mengsel van oud en nieuw en van talrijke Westersche invloeden, heeft een kern die men elders mist. Zij is positief, bouwend, daadkrachtig, vitaal. Zij is tot in haar kinderlijkste experimenten, tot in haar meest starre en sombere Byzantinismen, doortrokken van een primairen en gezonden, levenssterken geest. Men weet wat men wil en heeft inderdaad, om een term van Carlyle te gebruiken, ‘fire enough in one's stomach to consume the universe’....
Deze bespreking zou te onvolledig zijn, indien niet terloops enkele briljante fotomontages van John Heartfield en Ladislaws Moholy-Nagy werden gememoreerd.
W.J.d.G.