| |
| |
| |
Sinterklaas, goed heilig man
door A.H. Luijdjens
ALS wij onzen vaderlandschen ‘Sinterklaas’ met den titel ‘bisschop van Spanje’ aanduiden, dan is dat heusch een poëtische vrijheid; dit zeg ik niet zoo maar voor de aardigheid. Neen Sint Nicolaas moet in Nederland wel uit Spanje komen, daar men hem anders niet kon rijmen met de ‘appeltjes van Oranje’. Een andere oorzaak schijnt er niet te zijn.
De historische Sinterklaas, dat wil zeggen de Heilige Nicolaas van Bari in Zuid-Italië, was wel bisschop doch in de Klein-Aziatische stad Myrha, thans tot een onaanzienlijk dorp verschrompeld. Aan deze oostersche afkomst heeft hij misschien den roep te danken, dat hij ‘een Moor’ geweest is. ‘Sanda Necola Njore’ noemden de brave bewoners van Bari in hun zwaren, zuidelijken tongval een oude beeltenis van hun grooten beschermer en in zuiver Italiaansch beteekent dit: ‘San Nicola Nero’ en inderdaad, zwart was de figuur op dien icoon, zwart als een Barisch zeeman na een lange reis. Doch dit eenvoudige heiligenbeeldje ontleende wellicht zijn naam en zeker de zwarte kleur aan een heel wat vermaarder schilderwerk, dat thans in den kerkschat van de basiliek van den H. Nicolaas bewaard wordt, doch eenmaal in de bovenkerk, rechts van het koor te vinden was. Een Vlaamsch koopman, George Languerant (Langerhant?) die terugkeerend uit het Heilige Land, in de vijftiende eeuw Bari bezocht, deelt ons dit in zijn aardig oud-Fransch mede: ‘Dedans lad.(icte) église, à la bonne main, sur le costé du coeur, il ya ung S. Nicolas en paincture, lequel est sur toile et est la figure dud.(ict) saint morienne, car ycelley Sainct, en son vivant, estoit tel.’
De bedoelde beeltenis, zooals gezegd thans in den kerkschat bewaard, draagt geheel het karakter van een icoon en is zwaar met verguld zilver belegd. Zij werd in 1319, door een koning van Servië, die met zijn gemalin in biddende houding aan de voeten van den heilige is afgebeeld, gesticht. Curieus is, dat ook den donateurs later een heiligenschrijntje werd toebedeeld.
Dat nu Sinterklaas, dien wij ons niet anders kunnen voorstellen dan als een ouden man met witten baard en liefst een zacht-blozend teint, een ‘Moor’ of zelfs een neger geweest zou zijn, weiger ik te gelooven en gelukkig is dit ook niet noodig. Immers het is een bekend verschijnsel, dat in byzantijnsche heiligenbeelden de vleeschtinten zeer donker zijn. Ten deele hebben de schilders dit zeker gewild, anderdeels is het waarschijnlijk dat juist de byzantijnsche schilderstukken in verloop van tijd
| |
| |
zeer zwart zijn geworden. Wie nu maar ver genoeg de onderzoekingen voortzet, vindt ook weldra, dat de alleroudste voorstellingen van den H. Nicolaas hem toonen.... zooals wij hem ons steeds gedacht hebben. In 787 bij het tweede kerkconcilie van Nicea wordt door Theodoor, bisschop van Myrha, medegedeeld, dat de beeltenis van den heilige, waarschijnlijk tijdens het leven van den bisschop gemaakt, nog steeds bestaat; op die beeltenis wordt hij voorgesteld: ‘blozend in het gelaat en met haren wit wegens zijn ouderdom’. Ik vertaal het voor het gemak uit het Grieksch, doch de woorden staan er precies zoo en bewijzen, dat wij de traditie beter hebben bewaard dan de lieden van Bari met hun ‘Sanda Necola Njore’.
Ook de witte baard heeft den heilige niet ontbroken en zelfs was die baard van een zeer speciaal soort, niet lang en onverzorgd zooals dat bij een anachoreet het geval zou zijn, doch vol, kort en met liefde ‘verpleegd’ zooals dat bij een bisschop in het verfijnde oosten en in den decadenten laten Keizertijd past. Zoo zeer was de baard van dezen heilige tot een type geworden, dat men in sommige iconografische handboeken de opmerking lezen kan: deze heilige wordt afgebeeld met een baard ‘alla San Nicola’.
Laat ons thans eens nagaan, hoe de H. Nicolaas geleefd heeft en waaraan hij zijn bekendheid heeft te danken. De waarschuwing is wellicht niet overbodig, dat legende en waarheid in weinig heiligenlevens op zoo zeldzame wijze gemengd zijn en dat iedere poging om die beide elementen te scheiden, gedoemd is .... poging te blijven.
San Nicola dan leefde in het einde der derde en het begin der vierde eeuw. Hij was geboortig uit Licië, een landstreek in Klein-Azië en trok zich op jeugdigen leeftijd terug in een klooster niet ver van de stad Myrha, destijds de hoofdstad van Licië. Wegens zijn zeer godvruchtig leven werd hij, toen de aartsbisschoppelijke zetel van Myrha vacant kwam, verkozen die te bekleeden. In 325 nam hij naar het schijnt deel aan het kerkconcilie van Nicea, waar de ketterijen van Arius werden veroordeeld. Omstreeks 342 is hij gestorven en begraven in de kathedraal van Myrha. Ziedaar zoo ongeveer, wat men met zekerheid weet van een heilige die door de grieksche zoowel als door de latijnsche kerk zeer vereerd wordt, in sommige landen (Rusland) meer dan eenige andere heilige en aan wien alleen in het avondland reeds meer dan duizend kerken zijn gewijd, waarvan de eerste in 430 te Constantinopel door keizer Justinianus werd gebouwd.
De legende echter weet heel wat meer te berichten. Tijdens het concilie van Nicea moet Nicolaas zich zoozeer hebben opgewonden over de onbeschaamdheid van den ketter Arius, dat hij dezen, in het bijzijn van keizer Constantijn, een klinkenden oorveeg toediende. Volgens de wet zou de
| |
| |
keizer bevel hebben moeten geven, dat de hand, die in zijn verheven bijzijn zich verhief tegen eens andermans wang, zou worden afgehakt. Maar de aanwezige bisschoppen wisten te bewerkstelligen, dat Nicolaas alleen maar uit de bisschoppelijke waardigheid werd ontzet en tevens in den kerker geworpen, tot gebleken zou zijn wie, hij of Arius, de rechte leer voorstond. Men ontnam hem dus de symbolen van zijn waardigheid: het pallium, het Evangelie en de mijter; en om hem nog meer te krenken werd hem tevens de baard afgeschoren (volgens een andere lezing zelfs afgezengd), de grootste schande, die een oosterling overkomen kan. Doch zie, er geschiedde een wonder. Aan den heilige verschenen in de gevangenis Christus en de Jonkvrouw; de eerste gaf hem het heilige Boek, de tweede het pallium terug. Nauwelijks was dit wonder bekend geworden, of hij werd bevrijd; en terwijl hij bezig was een dankmis op te dragen, daalde een engel uit den hemel neer en zette hem den mijter weer op het hoofd, terwijl op hetzelfde oogenblik zijn baard plotseling weer aangroeide, voller en mooier dan ooit te voren. - Deze legende is gemakkelijk te interpreteeren: ze beteekent, dat na een poos van verdrukking, Nicolaas het door hem voorgestane dogma zag triomfeeren over de leer der Arianen.
Vaak ziet men in de West-Europeesche voorstellingen van onzen heilige als attribuut aan zijn voeten een vat of kuip en drie naakte kindertjes, die bidddend handen en oogen tot hem opheffen. Iedere Italiaansche volksvrouw kan vertellen, wat dit beteekent: het is de geschiedenis van den boozen herbergier, die drie kinderen vermoord had en ze als pekel-vleesch verkocht, tot de H. Nicolaas ze weer in het leven terugriep. Van alle legenden om de persoon van dezen heilige heengeweven, is dit de bekendste, en toch zal men er tevergeefs naar zoeken in de ‘Legenda aurea’, het beroemde boek der heiligenlegenden, dat in de middeleeuwen overal de wondere sproken verspreiden hielp. Zelfs in het ‘Breviario dei Predicatori’, dat toch eerst in de veertiende eeuw geschreven werd, komt deze legende nog niet voor.
Daar men echter overal het vroom verhaal afgebeeld vindt, en ik herinner slechts aan de beroemde kerkvensters van Bourges, Mans, Chartres, moet men aannemen, dat de legende zeer langen tijd mondeling werd verspreid voor zij een schrijver vond. Inderdaad vormde zij een geliefd onderwerp voor mysterie-spelen en een gelukkig toeval heeft gewild, dat ongeveer dertig jaar geleden in de ‘Bibliothèque nationale’ te Parijs een manuscript aan den dag kwam met den latijnschen tekst van een dergelijk mysterie-spel. Het is niet meer dan het stramien, waarop de toenmalige komedianten, al naar hun goeddocht en volgens hun eigen fantasie, voortborduurden. Waarschijnlijk moet men hier niet aan komedianten doch aan scholieren denken en is het mysterie een diergene,
| |
| |
die in de middeleeuwsche gymnasia op heiligedagen, onder leiding van den rector werden opgevoerd. Dit is te waarschijnlijker, daar de tekst in het latijn is gesteld. Om tegelijk een denkbeeld te geven van een dergelijk spel en van de legende, moge de tekst hier in vertaling volgen. De personen zijn: dé heilige; een oude herbergier; zijn oude vrouw; en drie reizende scholieren. Het tooneel verbeeldt een bosch. De scholieren zijn verdwaald en stuiten onverwachts op een kleine herberg; de waard en zijn vrouw staan voor de deur.
Eerste scholier: - De wensch om ons te bekwamen in de wetenschappen deed ons trekken naar vreemde landen; doch daar de nacht ons verraste, zoeken wij een toevluchtsoord.
Tweede scholier: - De zon, getrokken door zijn snelle paarden, is in de zee ondergedoken; deze oorden zijn ons onbekend en we doen een beroep op uw gastvrijheid.
Derde scholier (die de waardin ziet): Ziedaar een goede oude vrouw, die ons tegemoet komt. Door ons smeeken ontroerd, zal zij zeker den eigenaar der herberg bepraten ons te willen ontvangen.
Alle drie in koor: - Lieve waard, bied voor dezen nacht ons schuilplaats aan, ons die uit liefde tot de studie ons vaderland verlieten.
De oude: - Moge God, schepper van het heelal, u herbergen.
De scholieren (tot de vrouw): - Laat ons door je tusschenkomst toch schuiling voor den nacht geworden; God zal je als belooning de gratie schenken van een zoon te baren.
De waardin (tot haar man): - Heb medelijden, weiger ze geen gastvrijheid. Hoor je welken wensch ze uitspraken? Er is toch niets op tegen om hen te ontvangen.
De oude: - Je raad is goed en ik zal ze opnemen. Komt binnen, scholieren, en wat ge verlangt zij u gegund. Hier is het slaapvertrek.
De scholieren begeven zich te bed en slapen in.
De oude (tot zijn vrouw): - Kijk d'r zakken eens na.... Ai, wat een geld! Als dat eens van ons was! Het staat aan ons het weg te nemen.
De vrouw: - Van onzen geboortedag aan hebben we niets dan armoe gekend, man. De dood van die drie kan ons uit de ellende helpen.... Neem je zwaard. We zullen ons leven lang rijke menschen zijn en niemand zal weten hoe we het werden.
De oude wapent zich, vermoordt de slapende jongens, vierendeelt ze, stopt ze als pekelvleesch in een vat en verbergt het gestolen geld.
Buiten wordt de stem gehoord van iemand die zingt. Het is de heilige Nicolaas:
- Een arme moede reiziger met wonde voeten, die hem niet langer dragen willen, verzoekt u, o ouden, hem voor dezen nacht een schuilplaats te bieden.
| |
[pagina LXXXV]
[p. LXXXV] | |
afbi. 1. - twaalfde-eeuwsche mozaïek in de kapel van den h. isidoor, s. marcuskerk te venetië.
afb. 2. - mozaïek in het priesterkoor der domkerk vax cefalü, sicilië, 12de eeuw.
| |
[pagina LXXXVI]
[p. LXXXVI] | |
afb. 3 - gentile da fabriano: legenide der drie arme maagden. (vatikaansche pinacotheek).
afb. 4 - gentile da fabriano: legende der drie kindertjes. (vatikaansche pinacotheek).
afb. 5. - francesco pesellino: de legende der drie kinderen. (omstreeks 1450 galleria buonarotti te florence).
| |
| |
De oude (tot zijn vrouw): - Die man verdient ontvangen te worden, dunkt je niet?
De vrouw (naar buiten loerend): - Hij ziet er eerwaardig uit; laat hem binnenkomen.
De oude (de deur openend): - Vreemdeling, je lijkt ons een persoon van beteekenis. Kom. Als je soms wat eten wilt, je hebt maar te bevelen. De H. Nicolaas (komt binnen, gaat zitten en onderzoekt de spijs, die de waard hem heeft voorgezet): - Dit hier bevalt me niet; ik wil versch vleesch hebben.
De oude: - Ik zal je vleesch geven, dat heb ik; maar versch is het niet.
H. Nic: - Je liegt, oude, je liegt. In je huis is versch vleesch, lillend versch, en je verkreeg het door een misdaad, waartoe je gouddorst je dreef.
De oude en de vrouw (beide aan de voeten van den heilige neerstortend):
- Heb medelijden met ons! Wij herkennen een heilige van den Heere in je! Onze misdaad is verfoeilijk en nooit zal ze ons worden kwijtgescholden.
H. Nic: - Breng mij die lijken hier; ik zal ze het leven teruggeven.
En jullie behoort met berouwvolle ziel te bidden.
De oude geeft bevend de kuip aan den heilige.
H. Nic. (neerknielend): - Mijn God, Gij die de wereld en den hemel, de aarde, de lucht en het water hebt geschapen, sta toe dat deze kinderen herleven; ge zult zien dat ze uw lof zullen zingen.
De jongens worden levend en verrijzen uit het vat. Alle zingen in koor: - Te Deum laudamus!
In dit ‘mysterie’ is sprake van scholieren en ook De Bralion in zijn ‘Leven’ van den heilige spreekt over studenten uit Myrha, die op weg waren naar de Universiteit van Athene. In sommige Fransche kerkramen ziet men de kinderen als koorknapen voorgesteld; doch wanneer ze alleen als attribuut worden afgebeeld, zijn het meestal drie, soms twee zeer jonge kindertjes. Op de beide afbeeldingen, die wij hier geven, heeft de schilder meer aan scholieren gedacht. (Afb. 4 en 5.)
Hoe is deze aardige legende ontstaan? De verklaringen zijn vele, doch meestal zeer gezocht. Slechts een tweetal dunken ons althans niet onwaarschijnlijk: In de ‘Revue de l'art chrétien’, XXXIV (1891) deelt Laroche mede, dat er in San Giovanni in Laterano te Rome een zeer oud schilderstuk bestaat, waar men den H. Nicolaas ziet voorgesteld op het oogenblik, dat hij drie kinderen doopt, die volgens het gebruik der eerste Christenen ondergedompeld zijn in een doopvont, dat de vorm heeft van een kuip. Onder de voorstelling leest men: ‘Auxit mactatos hic vivo fonte renatos’. Volgens dezen schrijver zou nu de verklaring deze zijn, dat de kindertjes
| |
| |
oorspronkelijk doopelingen waren en het pekelvat een doopvont. Doch de inscriptie met het woord ‘mactatos’ (geslacht, vermoord) doet aan deze redeneering afbreuk, vooral wanneer men weet, dat reeds in de achtste eeuw, dus vóór het ontstaan van dit schilderwerk (XIIde eeuw), een hymne aan onzen heilige werd gedicht, waarin deze passage voorkomt: ‘Drie jongelingen waren veroordeeld tot een onrechtvaardigen dood, drie schapen van je kudde. Navolger van den goddelijken herder, heb je ze weggerukt uit den muil van den wolf’, enz.
Met deze hymne strookt daarentegen volkomen de naar onze meening veel steekhoudender verklaring van Cahier in zijn ‘Caractéristiques des Saints dans l'art populaire’, Parijs 1867. De ‘Legenda aurea’ en alle oudere ‘levens’ van den Heilige, zoo redeneert hij, weten ons te vertellen dat hij door zijn voorspraak drie officieren van keizer Constantijn, die onschuldig gevangen waren gezet en ter dood veroordeeld, wist te bevrijden en dat wel in de gevangenis zelf, op het oogenblik, dat ze reeds werden opgevorderd de soldaten te volgen naar de plaats der terechtstelling. (Zie afb. 6, 7 en 8.) Ongetwijfeld hebben de uitbeelders van het heiligenleven deze bijzonderheid met voorliefde geschilderd. Nu werd de H. Nicolaas in den beginne vooral in het oosten vereerd en men weet, hoe de middeleeuwsche en vooral de byzantijnsche kunst gewoon is den heilige reusachtig groot uit te beelden bij wijze van eerbetuiging. De aanbidders, donateurs of andere niet heilige personen maken steeds den indruk van lilliputters, wanneer men ze vergelijkt met de hoofdfiguur. Het is dus waarschijnlijk. dat ook de drie officieren van Sint Nicolaas zeer klein werden voorgesteld. Met de gewone primitiviteit heeft men waarschijnlijk de gevangenis voorgesteld als een toren, waaruit de drie hoofden der gevangenen staken.
Toen later de vereering van den heilige ook in het westen meer doordrong, waar men zijn leven minder goed kende, werden de drie kleine officiertjes in den toren tot drie kinderen in het pekelvat, temeer daar de legende van den boozen herbergier zeer oud is en samenhangt b.v. met den reus in ons sprookje van Klein-Duimpje.
Er is eene onjuistheid in de redeneering van Cahier. Te Myrha redde de heilige door zijn persoonlijke tusschenkomst drie ridders, zijn landgenooten, in tegenwoordigheid van drie Romeinsche officieren. Later werden deze officieren door keizer Constantijn op hun beurt ter dood veroordeeld, bidden in hun nood tot den heilige, die dan in den droom aan den keizer en aan den gevangenbewaarder verschijnt.
De legende van de kindertjes is steeds de meest geliefde geweest van alle Sint Nicolaas legenden. We willen hier nog een oude ‘complainte’ afschrijven, die men nog heden ten dage kan hooren zingen in Lotharingen:
| |
| |
Il était trois petits enfants
Qui s'en allaient glaner aux champs,
S'en vont un soir chez un boucher:
- Boucher, voudrais-tu nous loger?
- Entrez, entrez, petits enfants;
Il ya de la place assurément.
Ils n'étaient pas sitôt entrés
Que le boucher les a tués,
Les a coupés en p'tits morceaux,
Mis au saloir, comme porceaux.
Saint Nicolas, au bout d'sept ans,
Saint Nicolas vint dans ce champ.
Il s'en alla chez le boucher;
- Boucher, voudrais-tu me loger?
Entrez, entrez, saint Nicolas,
Il ya d'la place, il n'en manque pas.
Il n'était pas sitôt entré
Qu'il a demandé à souper.
Voulez-vous un morceau d'jambon?
- Je n'en veux pas, il n'est pas bon.
- Voulez-vous un morceau de veau?
- Je n'en veux pas, il n'est pas beau.
Du petit salé je veux avoir,
Qu'il a sept ans qu'est dans l'saloir.
Quand l'boucher entendit cela
Hors de la porte il s'enfuya.
- Boucher, boucher, ne t'en fuis pas
Repens-toi, Dieu te pardonnera!
Saint Nicolas posa trois doigts
Dessus le bord de ce saloir.
Le premier dit: J'ai bien dormi!
Et le second dit: Et moi aussi!
- Je croyais être au paradis!
| |
| |
Deze ‘complainte’ schijnt ons niet vrij van moderne aanpassingen, hoewel ze zeer zeker op een oud origineel teruggaat. Veel zuiverder en artistiek van hooger waarde is het volgende gedichtje van den normandischen troubadour Wace:
Trois clers aloient à l'école
N'en ferai pas longe parole
Lor ostes par nuit les ochist,
Les cors mucha, l'avoir en prist.
Saint Nicolas par Dieu le sot;
Sempres fu là, sicom Dex plot,
Les clers à l'oste demanda;
N'es pot céler, se li mostra.
Saint Nicolas par sa proière
Mist les ames el cors arière
Por che c'as clers fist cele honor
Font li clers sa feste a son jor.
Drie scholieren gingen naar school;
Veel zal ik er niet van zeggen.
Hun waard heeft ze 's nachts ver- [moord,
De lichamen fijn gehakt, hun geld [gestolen.
S.N. heeft het door God geweten
Steeds was hij daar, zooals het God [behaagde;
Vroeg aan den waard naar de [‘klerken’
Deze kon ze niet verbergen, toonde [ze hem.
Bracht de zielen in de lichamen [terug
Wijl hij de scholieren die eer bewees
Vieren ze feest op den hem gewijden [dag
De veronderstelling lijkt ons niet al te stout, dat Sint Nicolaas' attribuut, het pekelvat met de drie kinderen, later verwerd tot de zak waarin de straffende Sint de stoute kindertjes stopte. Een overgang vindt men in het oude kinderboek, begrnnende met de regels ‘Moriaantje zwart als roet, Ging ereis wandelen zonder hoed’, waar men leest hoe de Sint `drie`` plaagzieke scholieren in.... een grooten inktkoker onderdompelde.
In heel enkele legendencyclen, aan Sint Nicolaas gewijd, en voor zoover mij bekend alleen in het venster te Bourges (bovenste voorstelling), op het Nicolaasaltaar te Grimma (Duitschland) op het hoofdaltaar in de Nicolaaskerk te Rostock en op het Nicolaasaltaar in de Mariakerk te Danzig, ziet men een legende voorgesteld, die in tegenstelling tot de voorgaande wèl in de ‘Legenda aurea’ vermeld wordt. Het is dan ook begrijpelijk dat men ze, behalve in de genoemde middeleeuwsche cyclen, ook aantreft als één der voorstellingen van het met zilveren reliefs geheel bekleede hoofdaltaar in de onderkerk van den H. Nicolaas te Bari. Dit altaar, dat
| |
[pagina LXXXVII]
[p. LXXXVII] | |
afb. 6 - leerling van giotto: fresco in de s. nicolaaskapel der onderkerk van s. franciscus te assisi.
afb 7 - leerling van giotto: fresco in de s. nicolaaskapel der onderkerk van s. franciscus te assisi.
afb 8 - francesco pesellino: de h. nicolaas redt in het bijzijn der drie keizerlijke gezanten drie onschuldige ridders uit myrrha van den dood. (galleria buonarotti te floresce).
| |
[pagina LXXXVIII]
[p. LXXXVIII] | |
afb. 9 bearto angelico: legenden van den h. nicolaas. (omstreeks 1437, vatikaansche (pinacotheek).
afb. 10 - francesco pesellino; legende der drie maagden. (omstreeks 1450, galleria buonarotti te florence).
| |
| |
uit de zestiende eeuw dateert, heeft echter uit den aard der zaak niet zoo groote iconographische waarde als de oudere monumenten.
De bedoelde legende luidt in de ‘Legenda aurea’ als volgt: ‘Een adellijk heer bad den heiligen Nicolaas, dat hij bij den Heere zijn voorspraak wou worden opdat hem een zoon zou worden geboren, belovende dat hij dien zoon in zijn kerk zou hebben gebracht met als offergave een gouden beker. De zoon wordt geboren en bereikt den vastgestelden leeftijd, zoodat opdracht werd gegeven voor het maken van den beker. Daar deze echter den vader zeer behaagde, hield hij hem voor zich zelf en gaf bevel, dat men een tweede zou maken van evengroote waarde. Terwijl zij zich op het schip bevonden, dat hen naar de kerk van Sint Nicolaas (te Myrha) zou brengen, zei de vader tot den zoon, dat hij hem water zou aanreiken in den eersten beker. De jongen, die met den beker het water wilde scheppen, viel in zee en verdween. Hoewel de vader bitter bedroefd was, hield hij toch zijn belofte. Toen hij dus aan het altaar van S. Nicolaas was gekomen, bood hij den tweeden beker, doch het scheen of deze werd weggeschoven en hij viel van het altaar; toen hij hem had opgeraapt en opnieuw op het altaar geplaatst, werd hij weder en nog verder weggeduwd. Allen verbaasden zich over dit gebeuren, doch zie daar komt het kind, gezond en ongedeerd met den eersten beker in de hand en vertelt, dat toen hij in zee was gevallen S. Nicolaas onmiddellijk was toegeschoten en hem veilig had bewaard. De verheugde vader schonk daarop beide bekers aan den heiligen Nicolaas.’ Behalve in de zooeven genoemde legendencyclen is dit verhaal ook uitgebeeld op een kerkvenster uit het einde der 15de eeuw te Hillingdon, Middlesex. Ditzelfde venster vertoont ook de aardige legende van den Jood, die een beeldje van onzen heilige gebruikte om zijn schatten tegen dieven te beveiligen. Walter de Gray - Birch, die het venster beschrijft in het ‘Journal of the British Archeological Ass.’ (deel XLII, pag. 185, The legendary life of San Nicholas) kent de legenden zeer onvolkomen en begrijpt
zelfs den zin der voorstellingen niet.
Het zal nu ook duidelijk zijn, dat de pelgrims niet zelden fraaie bekers aan den H. Nicolaas wijdden en inderdaad kan men in de kerk te Bari een prachtigen Vlaamschen gezelschapsbeker in gedreven zilver uit de 15de eeuw bewonderen, die ongetwijfeld een wijgeschenk is geweest. Te groot om bij de mis dienst te doen, heeft het kapittel er een reliekhouder van laten maken, zoodat de beker, die wellicht eens bij lustige feesten is rondgegaan, thans de resten bevat van de beenderen van enkele in Vlaanderenland zeker geheel onbekende heiligen.
Een derde zeer bekende legende van den H. Nicolaas is die der drie maagden. In de ‘Legenda aurea’ is dit de eerste, die van hem verteld wordt (vóór hij tot bisschop wordt gekozen) en wel met de volgende woorden: ‘Toen zijn vader en zijn moeder dood waren, begon hij te over- | |
| |
leggen hoe hij zijn groote rijkdom zou gebruiken tot eere Gods en niet tot eer der menschen. Hij had een buurman, edel van geboorte en arm aan goederen, welke drie dochters had, die hij in zijnen nood wilde uitstooten in de opene zonde dezer wereld, opdat hij van den prijs harer schande leven zou. Toen Sint Nicolaas dat hoorde, was hij ontdaan over de zonde: en hij ging weg en bond een klomp gouds in een doek en wierp het 's nachts ongezien bij den arme door een venster in huis en ongezien ging hij weer heen. 's Morgens vond de man het geld, dankte God en betaalde daarvan de bruiloft zijner oudste dochter. Niet lang daarna deed Sint Nicolaas hetzelfde nogmaals. Toen de arme man weer het vele goud vond, loofde hij Gode van harte en nam zich voor, voortaan de wacht te houden, opdat hij den dienaar Gods zou leeren kennen, die hem in zijn nood zoozeer ter hulpe was. Kort daarop wierp Nicolaas tweemaal zooveel goud in huis als de àndere raaien; de man ontwaakte door den val van het goud, liep den heilige na en riep: “Sta stil en laat me je aangezicht zien.” Hij haalde hem in en herkende Sint Nicolaas, viel voor hem neder en wilde zijn voeten kussen. Dat verbood Nicolaas hem en zegde hem, dat hij deze daad niet openbaar zou maken zoolang hij leven zou.’ In de Iconographie van onzen heilige, althans in het avondland, worden de drie goudklompen als gouden ballen tot attribuut van onzen heilige. (Zie afb. 3, 9 en 10.)
Deze drie legenden, (er zijn er nog veel meer; zie afb. 11, 12 en 13) verklaren hoe de heilige in sommige noordelijke landen en vooral ten onzent tot een kindervriend is geworden en geven tevens den oorsprong aan van de gewoonte om elkaar op zijn feestdag met geschenken te verrassen. Sint Nicolaas is in Noord-West Europa dat wat in Frankrijk en in sommige deelen van Italië het Kerstkindje is.
Hoe moet men nu verklaren, dat behalve Myrha, dat thans niet meer meetelt, ook Bari de stad van Sinterklaas kon worden. Ook hier geeft een legende, die echter geheel op waarheid berust, antwoord. De legende werd het eerst verhaald door twee middeleeuwsche schrijvers, Joannes, aartsdeken van Bari en Niceforus van Bari, Benedictijner monnik te Bari. Het is onmogelijk hier op bijzonderheden in te gaan, temeer daar een critisch werk over de ‘translatie’, die toch in de geschiedenis der stad Bari verreweg de grootste gebeurtenis is, tot heden niet bestaat. In een bestek als het onze, moeten we met een verkorten inhoud der legende volstaan: In het jaar 1087 voeren 47 kooplieden en twee priesters uit Bari met drie schepen, met graan beladen, naar Antiochië. Gedurende hun reis spraken zij over de wonderen van den H. Nicolaas van Myrha en de wensch werd levendig in hen om de heilige reliquiën uit Myrha te rooven en naar hun vaderstad over te brengen, eenerzijds wijl Myrha juist in dien tijd in
| |
| |
handen der Mahomedanen was gevallen, anderzijds wijl zij daarmede hun stad een grooten dienst zouden bewijzen. Zoo wierpen zij de ankers uit te Andriaco, een haven niet ver van Myrha en vaardigden een pelgrim, die de reis met hen had gemaakt, af naar de stad van den heilige. Deze vond in de kerk, tot moskee vervormd, een groot aantal Mahomedanen, die zich daar vereenigd hadden om den dood van een hunner aanvoerders te beweenen; om deze reden vonden de Barezen dat ze beter zouden doen voorloopig nog te wachten en voeren eerst naar Antiochië. Daar vonden zij een schip, uitgerust door Venetianen, waarvan de bemanning eveneens van plan was de reliquiën van den H. Nicolaas te rooven. De Baresi zetten alles op het spel om deze vreemdelingen voor te zijn, keerden terug naar Myrha, waar een deel hunner, behoorlijk gewapend, optrok naar den tempel die door vier man bewaakt werd. Eerst boden zij 300 daalders aan de wachters en zegden te handelen in opdracht van den paus, doch toen de bewakers tot geen vergelijk wilden komen, sloeg een der Barezen, een zekere Mattheus, met een hamer de marmeren sarcophaag van den heilige stuk, verzamelde de beenderen, welke dreven in de ‘manna’ en verborg ze in het kleed van den priester Grimoaldus. Daarop keerden ze terug naar hun schepen, deden de beenderen in een vaatje, bij gebrek aan een meer passend voorwerp en zetten koers naar Bari. Op 8 Mei 1087 bevonden zij zich in de haven van San Giorgio, enkele mijlen van Bari, waar ze de beenderen in een kistje deden om ze op Zondag 9 Mei triomfantelijk te Bari aan wal te brengen. De aartsbisschop van Bari, Ursone, die zich tijdelijk te Trani ophield, kwam haastiglijk over en in de geheele stad heerschte dolle feestvreugde. Doch al spoedig ontstond er twist over de plaats waar men de beenderen zou bijzetten. Deze werden eerst toevertrouwd aan Elias, den abt van het groote Benedictijnerklooster, doch weldra bracht men ze over naar de kerk van Sant
Eustratius in den hof van den Katapanus (een Grieksch overheidspersoon) uit angst dat de aartsbisschop ze in den kathedraal zou doen overbrengen, en kort daarop begon men onder leiding van abt Elias met den bouw der groote kerk aan Sint Nicolaas gewijd, binnen dien hof.
Deze naakte feiten, die door alle schrijvers vrijwel gelijk worden medegedeeld (een andere lezing zegt, dat de sarcofaag van den heilige te Myrha in een rotskloof buiten de stad verborgen was) zijn ongetwijfeld historisch en alleen over de tallooze bijzonderheden, waarmede de kroniekschrijvers hun verhaal opsmukten, heerscht twijfel.
In dit verhaal komt een woord voor, dat niet zonder meer begrepen kan worden; het woord ‘manna’, Dit woord houdt ten deele verband met de ‘manna’ waarvan sprake is in den Bijbel. Het Bijbelsche woord manna toch, is een inventie van den H. Hieronymus, die, toen hij in de vierde eeuw het Oude Testament uit het Hebreeuwsch in het Grieksch vertaalde,
| |
| |
door dit woord den klank weergaf van het Hebreeuwsche ‘man-hu’. Toen de Joden namelijk in de woestijn kleine, ronde voorwerpen uit den hemel zagen neerdalen, vroegen zij elkaar: ‘man-hu’: wat is dat? En de naam ‘man-hu’ bleef aan de onbekende spijze.
Het woord ‘manna’ van den H. Nicolaas is echter ook verwant met het Arabische ‘manna’, of juister met een Arabisch woord, dat in Zuid-Italië nog heden burgerrecht heeft. Men duidt daarmede aan, een zoete, kleverige stof, welke afgescheiden wordt door sommige planten, vooral door de esch en in de geneeskunde gebruikt wordt als laxeermiddel. In Sicilië b.v. vindt men een berg, die ‘Gibelmanna’ (Berg der manna) genoemd wordt, met een zuiver Arabischen naam.
Nu is de ‘santa manna’ van S. Nicolaas een substantie die de beide be-grippen in zich vereenigd. Het is een vocht afgescheiden door het gebeente van den heilige; dit vocht heeft miraculeuze eigenschappen; heet bij uitwendig en inwendig gebruik verschillende ziekten te genezen; het bevriest nooit, enz. Door de geheele middeleeuwen gold dit kleurlooze vocht als het kostbaarst geschenk dat de machtigen der aarde elkander konden geven, en zoo groot was de faam van de miraculeuze ‘manna’, dat onder denzelfden naam ‘manna di San Nicola’ een ailerberuchtst vergif werd verspreid, waarover de middeleeuwsche kronieken vooral in Italië de meest ijselijke bijzonderheden weten te vertellen. Het is waarschijnlijk, dat men aan gehate personen het vergif schonk in een fleschje, dat oorspronkelijk de wonderdoende ‘manna’ had bevat. De vele honderden oude schrijvers, die over de ‘manna’ van onzen heilige reppen, gebruiken vaak zeer uit-eenioopende woorden: ‘myron’, zalf, olie, geurige olie, olie die in geur de terebinth overtreft, balsem, enz.
Ik heb de manna, zooals die thans te Bari door de geestelijken van de Sint Nicolaaskerk gratis wordt verstrekt, gezien, geroken en gedronken en kan verzekeren dat ze even kleurloos, smakeloos, vloeibaar en reukeloos is als zeer zuiver water. Men versta mij wel. Hoewel de Kerk nooit eenige uitspraak over dit wonder deed en het dus, zelfs aan Katholieken volkomen vrij staat de ‘manna’ als een wonder dan wel als een natuurlijk verschijnsel te beschouwen, meen ik niet bevoegd te zijn over deze zaak iets te zeggen. Daar men zonder eenige moeite zich in het bezit kan stellen van dit vocht, zou men verwachten, dat het wel eens chemisch onderzocht zou zijn; dit is niet het geval. In het bezit eener Nederlandsche familie te Rome bevindt zich een doosje met drie fleschjes manna uit het begin der achttiende eeuw; het vocht is nog steeds volkomen helder en in ieder opzicht onveranderd.
De ‘Legenda aurea’ spreekt van twee vochten: ‘Toen hij begraven werd in den marmeren sarcophaag, ontsprong uit zijn hoofd een fontein van olie en uit zijn voeten een van water.’
| |
[pagina LXXXIX]
[p. LXXXIX] | |
afb. 11 - leerling van giotto: fresco in de s. nicolaaskapel der onderkerk van s. franciscus te assisi.
| |
| |
afb. 12 - gentile da fabriano: de h. nicolaas redt een zinkend schip.
(omstreeks 1410; deel der predella van het altaarstuk voor de nicolaaserk te fabriano; thans in de vatikaansche pinacotheek).
afb. 13 - beato angelico: legenden van den h. nicolaas.
(deel der predella voor het altaarstuk, omstreeks 1437 voor s. domenico te perugia geschilderd; thans in de vatikaansche pinacotheek).
| |
| |
Nog steeds vloeit de manna rijkelijk uit het graf en de kanunniken staan een ieder, op verzoek, toe dit graf van dichtbij te zien. Toch is de constructie ervan een onopgelost geheim. Op den sarcophaag bevindt zich een inscriptie, bestaande uit 618 onsamenhangende letters zonder interpunctie, welke tot nu toe onverklaard is en wel in staat om ook de grootste genieën op het gebied der criptographie het hoofd te doen verliezen. Wellicht bevat deze inscriptie de opheldering van het wonder. Natuurlijk is het niet buitengesloten, dat den prelaten iets omtrent dit criptogram bekend is; in ieder geval wordt dit door hen ontkend.
In de Middeleeuwen is van dergelijke mysterieuze vloeistoffen als ons ‘manna’ wel meer sprake. Zoo beweert de joodsche schrijver Benjamin van Toledo (1150), dat twee zuilen in de kerk Sint Jan van Lateranen te Rome, volgens hem afkomstig van den tempel van Salomon, op den negenden dag der maand Ah, groote druppels zouden zweeten. Talrijke schrijvers meenen in verband daarmede, dat ook in het geval van den H. Nicolaas niet uit de beenderen, doch uit den marmeren sarcophaag het vocht voortkomt.
De diepere beteekenis van het ‘manna’ van den heilige is deze, dat door het geloof eraan een ideale band ontstaat, die door alle eeuwen heen de Baresi, in welk deel der wereld zij zich ook bevonden, heeft saamgehouden. In Noord- en Zuid-Amerka, waar een groot aantal Barezen zich gevestigd hebben, kan men het Bareesch gezin terstond herkennen wijl ze een fleschje met het mysterieuze vocht bezitten, dat een eereplaats in huis inneemt, namelijk op een tafeltje voor het nooit-ontbrekende Madonna-beeld. Ook de schepen uit Bari afkomstig hebben een fleschje met manna aan boord, wat te meer verklaarbaar is, daar de H. Nicolaas de patroon is der zeevaart. Als zoodanig werd hij de patroon van vele havensteden, vooral in Zuid-Europa. Doch wel geen der onder zijn bescherming staande havens bereikte den bloei van Amsterdam, welks ‘Oude Kerk’ in vroeger eeuwen St. Nicolaaskerk heette, wat weer verklaart waarom de goede Sint juist ten onzent zoo populair kon worden.
Roma, 1930.
| |
Opmerkingen Bij De Afbeeldingen Van Het Voorafgaand Artikel.
Afb. 1. Op dit twaalfde-eeuwsch mozaïek in de kapel van den H. Isidoor in de Sant-Marcus-kerk te Venetië, zijn voorgesteld de H. Johannes de Dooper en Sint Nicolaas in adoratie terzijde van de tronende Jonkvrouw. Sint Nicolaas gekleed als oostersch bisschop, blootshoofds en met wit omophorion, zooals men hem steeds vinden zal in de byzantijnsche iconographie.
Afb. 2. Dit mozaïek vertoont links beneden den H. Nicolaas naar byzantijnschen trant afgebeeld als een bisschop der oostersche kerk, blootshoofds, met den witten omophorion; in de linkerhand het Evangelie; de rechter zegenend (volgens byzantijnschen ritus) geheven. In dergelijke voorstellingen is de heilige steeds vergezeld van de andere heilige bisschoppen
| |
| |
der oostersche kerk. De attributen zijn steeds dezelfde; ook de houding varieert niet. De bovenste rij van het mozaïek vertoont ‘strijdende’ heiligen.
Afb. 3. Dit paneeltje behoort evenals de op afb. 4 en 12 afgebeelden tot de predella van een groot altaarstuk, eenmaal in de Sint Nicolaaskerk te Fabriano (Marche). Het altaarstuk zelf is thans te Berlijn. Gentile da Fabriano schilderde het omstreeks 1410.
Afb. 4 en 5. De herberg wordt gedreven in het teeken van ‘de halve maan’, een toespeling op de boosaardigheid der Saracenen, die wèl in den tijd dat de paneeltjes ontstonden, doch niet tijdens het leven van den H. Nicolaas, het avondland belaagden. Gentile da Fabriano tracht ook nog andere godsdiensten (o.a. de Joden) in discrediet te brengen door de symbolische teekenen die de deur van zijn taveerne sieren.
Afb. 6. Dit fresco in de Sint Nicolaaskapel der onderkerk te Assisi is omstreeks 1320 geschilderd. Het stelt voor, hoe de heilige drie ridders van Myrha, in het bij zijn van 's keizers gezanten, redt van een onverdienden dood.
Afb. 7. De drie keizerlijke officieren van afb. 6, zijn op hun beurt te Rome onverdiend gevangengezet en ter dood veroordeeld. Zij herinneren zich het gebeurde te Myrha en bidden tot den heilige Nicolaas. Deze verschijnt in den droom aan keizer Constantinus. Aardig is de voorstelling, dat de keizer zijn gevangenen onder zijn legerstede in een kooi heeft opgesloten.
Afb. 8. Dezelfde voorstellingen als 6. Dit paneel werd omstreeks 1450 geschilderd en behoort tot dezelfde serie als afb. 5 en 10.
Afb. 9. Evenals het paneel, afgebeeld als No. 13, maakt ook dit deel uit van de predella van een altaarstuk door Beato Angelico omstreeks 1437 geschilderd voor de kerk van San Domenico te Perugia. De afgebeelde legenden zijn: I. Toen men even na zijn geboorte den kleinen Nicolaas wilde baden, stond hij rechtop in het waschbekken; II. Als kind volgt hij met aandacht de prediking van den bisschop van Myrha; III. De legende der drie maagden.
Afb. 11. De jeugdige Adeodatus, slaaf in het paleis van den koning der Agarenen, reikt den koning den drinkbeker en mijmert daarbij over het Sint Nicoïaasfeest, dat op dit oogenblik in zijn ouderlijk huis wordt gevierd. De heilige neemt den jongen op en voert hem terug in de woning van zijn verheugde ouders. Het fresco is omstreeks 1320 geschilderd.
Afb. 13. I. 's Keizers zeelieden schenken graan aan Nicolaas om den hongersnood te Myrha te bestrijden. Bij aankomst te Rome is het graan onverminderd. II. De H. Nicolaas, patroon der zeevaart, redt een zinkend schip.
|
|