| |
| |
| |
Oberammergauer houtsnijkunst
door dr. Felix Rutten
HET passiespel van Oberammergau zou heden ten dage niet zijn wat het is, en beroemd in heel de wereld, wanneer de menschen van dit Beiersch bergdorp niet sinds eeuwen de vaardigste houtsnijders van Duitschland waren.
Ligt de samenhang niet voor de hand? De werkplaats waarin de eenvoudige dorpskunstenaar zich voor zijn beroep omgaf met de beelden van het evangelie, - want zijn kunst was in hoofdzaak godsdienstig, - werd van zelf een overloop naar het tooneelverhoog, dat hem even dierbaar werd als zijn huisvlijt, en waar Christus' lijdensverbeelding niet alleen maar vorm en kleur, doch ook ademend leven kreeg. Het Bethlehem en Nazareth der herders en der schaafbank kregen bijna realiteit in het armelijk leven dezer eenvoudigen; os en ezel zijn er nog de trouwe huisdieren, en 't bestaan der meesten is er verbonden met zaag en snijmes. De kruisiging van Golgotha was zóó bij uitstek het thema dezer volkskunst, dat Oberammergau niet alleen het ‘Passiedorp’ werd, maar de naam van Oberammergauer ook gelijkluidend met ‘Herrgottschnitzer’, een vaststaande figuur in de verzameling der Duitsche volkstypen. Of zij het waren die deze huisvlijt, hun door Rottenbucher monniken bijgebracht om in hun onderhoud te voorzien, aan Berchtesgaden bekend maakten, of omgekeerd, doet hier niets ter zake. De roem der Oberammergauer beeldsnijders ging weldra hand aan hand met hun vermaardheid als tooneelspelers. Hun kunst maakte reclame voor hun spel; en men kan zich nu zelfs dit spel niet zonder hun kunst verklaren, zoodat er meer dan eens beweerd is, dat de opmerkelijke apostelen-typen en evangehe-koppen der bevolking van vandaag, als een natuurlijke gevolg zijn van het zich-inleven in de gewijde stof en de kristelijke traditie. Dáárop stonden hun gedachten onveranderlijk bij den daagschen arbeid, tot zij dan, om de tien jaar telkens, dit alles weer ten leven brachten op de planken.
Maar tooneelaanleg en kunstvaardigheid ontmoetten elkaar hier niet bij toeval; beide eigenschappen sproten voort uit eenzelfde bron. Het dagwerk van Oberammergau en zijn Zondagsch spel gaan samen terug op eenzelfde fijn gevoel voor vormgeving, dat Zuid-Duitschland in het algemeen eigen is, en waardoor Beieren zoowel als Tirol zich doen kennen als het overgangsgebied naar Italië, het land der plastiek. Werd dit beeldend vermogen bevorderd door het gezicht van het gebergte, en beïnvloedde het mooie landschap hier het zintuig tot scherper waarneming? Dit volk bezit als een bizonder instinkt voor het leven en bewegen
| |
| |
der dingen, waarbij hun gevoel voor den zichtbaren vorm samengaat met eenzelfde gevoel voor den hoorbaren vorm, de muziek. Zijn godshuizen zijn opmerkelijk rijk aan barok-plastiek, en de rokoko sprak voor hen een begrijpelijke taal, zooals de beschildering al fresco van de boerenhuizen het hier nog bewijst. De Beiersche liturgie behield iets theatraals, dat Hollandsche katholieken minstens vreemd aandoet; en hoewel Pius X hieromtrent uitdrukkelijke voorschriften gaf, werd hier de barok-praal der orkest-muziek nog niet uit de kerken gebannen. Wie alleen maar op de gratie let, waarmee de Beiersche bergbewoner de witte arendspluim op zijn punthoedje draagt, en de zwarte veer van den korhaan of steenprimula's aan het grijze, ronde viltje steekt, zal dit volk een bizonder gevoel voor luchten zwier en vormschoonheid niet afstrijden.
Dat deze aangeboren eigenschap tot haar hoogste uitdrukking kwam in het kleine, wereldvreemde Oberammergau, is misschien meer een toeval geweest, door den esthetischen aanleg van enkele gelukkige persoonlijkheden bevorderd, - maar niettemin een feit, dat niet valt weg te cijferen.
Reeds in het jaar elf honderd en elf is er sprake van Oberammergauer houtsnijders: vier kloosterlingen die tot het nabije klooster Rottenbuch behoorden. Dan is het Andreas Althammer, die omtrent 1520 de geschiedenis van het klooster Ettal te boek stelt en daarbij wijst op de Oberammergauers ‘ingeniosos ac faberrimos homines’, die zoo bedreven waren in hun vak, dat zij het lijden van Christus konden snijden in een notendop. Dat het houtsnijden het gebruikelijk handwerk van het dorp was, kan eerst voor het einde der XVIde eeuw worden vastgesteld, als er dit uit de doopregisters blijkt. Wanneer de passie voor 't eerst vertoond werd, is een vraag die eigenlijk niet in ons opkomt, daar het heele middeleeuwsche tooneel zijn oorsprong genomen heeft in de kerkelijke liturgie. Intusschen mag wel aangenomen worden, dat juist deze vertooningen te Oberammergau een zekere vermaardheid gekregen hadden: hoe zou men er anders toe gekomen zijn, om in 1633 de bekende belofte te doen, 's Heeren lijden om de tien jaar te spelen, als de pest mocht wijken van het dorp? De gevreesde ziekte liet inderdaad na; maar Oberammergau had zwaar geleden van al de rampen die het gevolg geweest waren van den 30-jarigen oorlog.
Met de taaie volharding die den Beier kenmerkt, zette het volgend geslacht de vroegere levenswijze voort. Dat de houtsnijbewerking er op dat tijdstip niet onbelangrijk was, blijkt uit het feit dat de overheid alsdan overging tot het opstellen van een ‘Handwerksordnung’ voor de vaklui. Niet de inhoud van het gilde-reglement, maar de naam daarvan, ontlokte bij de Oberammergauers een hevig protest. Eerst toen de hofraad den 8sten Aug. 1687 besloot, dat het handvest ‘Bildschnitzerei-
| |
| |
wittmann.
kerstkribbe.
(werkplaatsen georg lang selig erben te oberammergau).
hans lang.
de boodschap des engels.
(werkplaatsen georg lang selig erben te oberammergau).
| |
| |
hans lang.
bethlehem.
hans lang.
heiligenbeeldje.
wittmann.
de aankondiging.
(werkplaatsen georg lang selig erben te oberammergau).
| |
| |
Ordnung’ heeten zou, ‘sinthemalen der Supplicanten überraichte arbeith wohl gar für ein Maisterstückh zu halten ist’, waren zij tevreden. Zij mochten zich nu beschouwen als een kunstenaarsgilde.
Hun vroegste arbeid ging terug op de dingen van het gewone leven, gebruiksvoorwerpen: zoodat zij in dit opzicht niet verschilden van andere primitieve houtbewerkers als de Scandinaven. Maar den katholiek ligt ‘het maken van gesneden beelden en gelijkenissen’ in het bloed. Misschien veronderstelt het eveneens een hoogere kunstaandrift bij deze primitieve hooglanders, dat zij weldra hun kracht beproefden in het godsdienstige genre. Daarbij vonden zij een eerste afzetgebied in de kloosters en dorpskerken van de ‘Pfaffenwinckel’, zooals het Ammerdal oudtijds heette, en in Ettal vooral, de groote stichting van Lodewijk den Beier, die scharen van pelgrims trok. Hun productie omvatte weldra van het nederig ‘stalkruis’ tot het groote crucifix dat den pandhof der abdijen sierde. Maar velen van hen gingen met den arbeid hunner wintermaanden de wijde wereld in, wanneer het voorjaar werd, en de Beiersche kunstverkooper met zijn ‘Kraxe’ op den rug, vol beeldjes en kruisen, was overal een bekende verschijning als ‘Oberammergauer Herrgottschnitzer’.
De traditie werd niet meer onderbroken, al bracht de XVIIIe eeuw ook een wending in den aard van stijl en stof. Van dan af sneden zij ook profane figuurtjes, onderwerpen uit het daagsche leven, genrestukjes, soldaten, jagers en herders, fantastische dierfiguren en grotesken, met allerhand speelgoed, waaronder merkwaardige schaakstukken bewaard bleven, die in hun soort niet ten achter staan bij de kunstwerken in zilver en ivoor van elders. Maar daarom liet men er de godsdienstige stof niet varen, vooral niet sinds de voorliefde voor het kribbetooneel van Bethlehem zich zoo bizonder deed gelden. Het was in deze eeuw een ware wedijver tusschen Beieren en Tirol, welke kerk tegen Kerstmis de mooiste ‘Krippla’ kon aanwijzen. Heel het dorp was er mee bezig, figuurtjes daarvoor te snijden uit hout, of uit was te boetseeren, gekleed in zijde of papier; en van geslacht op geslacht werd die verzameling aangevuld en uitgebreid met heele stoeten van oosterlingen en kemels, van herders en schapen. De ‘historische kribbe’ van Oberammergau bleef bewaard, voor belangstellenden te bezichtigen in het dorp, en vormt op zich zelf, als een curieuse spiegel van kleederdrachten en typen van een eeuw, een cultuur-historische merkwaardigheid en een afzonderlijk hoofdstuk in de geschiedenis van de ontwikkeling der kribbe-kunst in Beieren.
Intusschen lieten de rondtrekkende ‘Schnitzler’ die over het algemeen goede zaken maakten, telkens nieuwe waren komen uit het heimat-dorp, waar de thuisblijvers den arbeid voortzetten; en zoo ontstonden er van lieverlee in alle uithoeken van Europa nederzettingen van Oberammergauer houtsnijkunst: in S. Petersburg, in Kopenhagen, Gothenburg, Trondhjem,
| |
| |
in Bremen en in Cadix; de families Bauhofer en Faistenmantel vestigden zich aldus in Holland, de Buchwiesers met name in Amsterdam en in Groningen. Daarom vervreemden zij echter niet van hun geboortestreek, waarheen ze regelmatig terugkeerden, als geen ontijdige dood hen in den vreemde trof. Verrassend is het, in de oude doopregisters na te speuren, waar velen, uit het vergeten dorp geboortig, hun leven eindigden: Wilna en Warschau zijn daarbij opgeteekend, Scandinavië, Hongarije, Italië en Sardinië. Een tragische episode in den Herrgottschnitzerroman van avontuur is de dood van twee Oberammergauer beeldenverkoopers, die bij Kassel in een sneeuwstorm omkwamen, doodgevroren op 17 Jan. 1770.
Maar ook ontloken er nieuwe industrieën in het houtsnijdersdorp, waar men nu al even lustig boetseerde in was, als men er schilderde op glas. Toen de concurrentie van Gröden zich gelden deed, was het onder invloed der kleurenrijke Barok, dat Oberammergau zijn houtfiguurtjes begon te verven en te vernissen, - met rood, blauw en goud vooral, - waarin zijn kunstenaars langen tijd vooraan stonden.
De nieuwe groote oorlogen die bij het einde der XVIIIe eeuw losbraken, sloten voor Oberammergau een tijdperk van voorspoed en waardevolle productie af met allerlei rampspoed. Men had er de levensblijheid van het uitbundig rokoko hartelijk meegeleefd; de Biedermeyertijd sprak hun al geen verstaanbare taal meer. Met het kunstgevoel was het plotseling gedaan, al werd de productie hervat. De vormen verstarden bij 't maakwerk dat snel en slordig werd afgeleverd uit noodzaak, om het dagelijksch brood. Het werd massa-productie van slecht allooi, waarbij geen innerlijke drang meer meesprak. En de Spaansche inquisitie zou om dezen tijd allen invoer uit Oberammergau verboden hebben, en zijn kruisbeelden verbrand, daar deze minder aan Christus deden denken dan wel aan ‘afgoden’. Met het verval hield de navraag op, zonder dat men aanwijzen kon, wat de oorzaak was, en wat het gevolg. De meest beteekenende houtsnij-handelaar van dat oogenblik had een goeden inval, die zijn redding werd: hij wijdde al zijn aandacht aan het snijden van soldaatjes en belegerings-tafereelen, waarvan de figuurtjes mechanisch konden bewegen. Turken, Grieken, maar ook Alpen-herders kwamen weer in trek, en koning Lodewijk I bestelde er zelfs speelgoed. Maar tegen de Nürnberger concurrentie, tegen het fabrieksgoed en de metaalwaar was Oberammergau niet opgewassen.
Misschien zou alles voor goed verloren geweest zijn, als de groeiende belangstelling voor het Passiespel van den na-Napoleontischen tijd de oude huisvlijt der bergbewoners niet gered had. Dat deze terug zou grijpen naar het vroegere godsdienstige motief, lag voor de hand, nu zich dit nieuw afzetgebied opende. De liefde voor het vak was niet te loor
| |
| |
gegaan, en in 1800 had Nikolaus Unhoch zijn dorp zelfs een teekenschool gegeven, waarin de houtbewerker de grondregels van zijn vak kon aanleeren. Maar het juiste begrip van het wezen der houtsnijkunst was verloren. Wat den ouden als door de natuur zelf was ingeprent, scheen de jeugd niet terug te kunnen vinden. De smaak van dien tijd vroeg een academisch realisme, waarbij de klemtoon viel op het sierlijke; en de hoogste opgave bleef een pijnlijk-nauwkeurige copie in hout van Da Vinci's ‘Laatste Avondmaal’.
Het zou tot niets dienen, de aandacht hier te vestigen op het verval eener vroeger merkwaardige huisvlijt-productie, als geen gelukkige herleving daar beloftevol tegenover stond. De gestadige uitbreiding der Oberammergauer ‘Schnitzschule’ sinds 1878 - sinds 1909 staatsschool, - droeg hiertoe minder bij, dan de opening van het museum ‘zum Vorbild und Studium’, dat Guido Lang in 1910 zijn geboortedorp schonk, tot een spiegel van Oberammergauer kunst- en cultuurhistorie. Zoo als het voorjaar plotseling opbloeit in deze bergwereld, is er het besef van het goede bij de jongeren als bij tooverslag teruggekeerd. Dit wil niet zeggen dat er geen winkels meer zouden zijn vol rommel en prullen; er zijn echter werkplaatsen in het Passionsdorp, waar een nieuwe dag gedaagd is, en die zelfs in de levende beelden van het spel van dit jaar zijn stralen heeft gebroken, tot een bloei van nieuwe kleuren. Deze jongere houtsnijders braken met alle realisme, met alle gladheid van vorm, met het uitgeleefde en verdroogde van den vormendienst die tot kerkstijl verstard was, om, in het eenvoudig aanvoelen der dingen en 't allersimpelst weergeven daarvan, terug te grijpen naar het volksche, het naïeve, het onbevangene dat, verstaanbaar voor al wie kinderlijk te voelen weet, ook tevens beantwoordt aan het essentiëele, het wezenlijke van alle houtsnijkunst zelf. Terug tot de oude volkskunst, zonder daarbij de wereld onzer aanschouwing los te laten, - zoo luidt de leuze: terug tot een eenvoud, die van zelf den kernachtigen, teekenenden snit en het geheim der techniek weer openbaren zal. Geen theorie, geen traditie, geen bespiegelingen en beschouwingen meer, maar verdieping in den geest van het werk zelf, en liefde voor den arbeid als voor het materiaal. Eenvoudig voelen en weergeven met de onmiddellijkheid, met de simpelheid van het kind, en met de liefde die het geheim der groote meesters geweest is; niets anders meer dan de naïeveteit van
het mooie handwerk, uitgeoefend door volkskinderen met eenvoudig gemoed, die van geen gecompliceerdheden en problemen weten, maar het vak verstaan, en 't hout waardeeren in zijn wezen. Is de groote laat-gothische beeldhouwkunst van Veith Stosz en Riemenschneider dan ook niet daaruit geboren?
Deze draad moet weer opgenomen: en aan dezen draad spint een jeugdig Oberammergau, in de stilte van een zuiveren inkeer voort. Zelfs in zijn
| |
| |
officiëele School is dit bewustzijn levendig geworden; maar vooral spreekt het uit zijn zelfstandige werkers, uit deze school voortgekomen, bezield door het sterkend geloof aan een roeping: de vernieuwing van den geest van het oude handwerk.
Zoo werkt Wittmann, de leider der beroemde ‘Werkstatt Georg Lang selig Erben’, die ruim 150 jaar bestaat, zoo ook Hans en Hubert Lang die onder zijn leiding stonden en een eigen atelier ‘Pilatushaus’ stichtten.
Wanneer de aanbiddelijke naïeveteit, zooals wij ze nog altijd bij de primitieven bewonderen, nog op aarde bereikbaar is, zal zij dan niet het eerst benaderd worden door stil-levende bergbewoners, in zich gekeerde droomers van het land en herders, die van de ingewikkeldheid des levens ver, en aan de moderne wereld vreemd, den samenhang met de natuur nog niet verloren hebben en in hun binnenste den verren weergalm hooren van de stemmen, wier schal bleef hangen binnen de omsloten dalen van het hooggebergte, - door een, die vast in den ouden grond geworteld, te luisteren weet, en zijn ziel in samenklank voelt met die geheime trillingen? Daarop is dan ook de hoop gevestigd der zoekers, die het goede willen in eerlijkheid en eenvoud zonder hoovaardij: op de intuïtie der onverdorven volkskinderen, wien zij het vak leeren, en bijbrengen hóé te luisteren naar den klank van ver, die verloren heette, maar die droomend zweven bleef in de ziel van het eenvoudige, gevoelige volk, - in de ziel der vrome kinderen van het ‘Passie-dorp’.
|
|