Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 40
(1930)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 266]
| |
Gedichten
| |
[pagina 267]
| |
II.Nu zijn de trotse marmren tempelhallen
daar aan de holte van dat machtig hart,
tot bleekwit bloed-dooraderd puin gevallen,
onkruid-bewoekerd en in nood verstard.
En lang sinds stof geworden zijn zij allen:
keizers en knechten, woorden werd hun smart,
op hen wegen der uren duizendtallen,
en dagen wentlen, geen secunde mart.
Maar nòg rijst uit de geel - doorslijkte golven
naakt en verlaten, grauwgroen, puin - begruisd,
het Moeder - Eiland, als een dode ontdolven,
wind - overzongen, eeuwig zee - omruisd.
En langs, seizoenen in, seizoenen uit,
jachten nòg jonken naar hun zilvren buit.
| |
[pagina 268]
| |
Hoeng hoe-tz’.Ga naar voetnoot*)Een rulle loessweg, veler gang doorploegd,
wegkronklend door de breedgeblaarde planten
van hooggeschoten maïs.... Mijn paardje zwoegt
kopschuddend, zwiepend driftig naar weerskanten
den rossen staart.... Er gonst een dichte zwerm
vliegen om ons,.... langs den plasvochten berm
kwekkren kikvorsen.... 't Licht is stekend - schel,
mijn lichaam klámt van zweet.... de zon schroeit fel....
Roerloos het maïs.... dan, op het loom getalm
van éve' een zoelte, aangolft een walge walm....
En nu ineens: een halfvervallen muur
van brokkig leem, gebrekkig gekanteeld
en vaak doorbroken.... uitgebrand door vuur.
Een oude poort.... en aan die poort.... vergééld,
verschrómpeld en afgrijslik.... benglen als
drie kalebassen bundelend bijeen
drie afgesneden hoofden.... grijnzend vals,
de tanden baar, aan de lange dooreen
gevlochten vlechten wiegend heen en weer....
| |
[pagina 269]
| |
Wij rijden in, door kille donkering
van scheemrig poortgewelfte.... een walme stank
aanwaait ons.... walglik.... klemt met schroeve wring
ons aan de keel.... en maakt ons brakenskrank....
Dan weer 't moordend-hel licht....
....en bevend staan
we, roerloos:.... aan den bloedgebruinden grond
liggen giftig - blauwwit en naakt en aan
elkaar getwee gesnoerd, ovral in 't rond
dode lichamen.... rottend, van een zwart
gewolk van vliegen overzwermd.... verminkt
en grel - onmenslik kromgekrampt in smart
van marteling.... en aan hun vlees, dat stinkt
als afval, knaagt en scheurt een woeste bent
grauwende honden.... deinzend, grimmend voort
tussen 't nog smeulend puin.... Klam - huivrig wend
ik spoorslags.... vlúchtend door de sombre poort
wèg.... in galop langs 't stof - oppulvrend slag....
.. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. ..
O bral-ziek China!.... dit uw jongste dag!....
| |
[pagina 270]
| |
De schone droom.
|
|