| |
| |
| |
Moeders en maagden
door Elisabeth Zernike.
IER Walling kwam buiten, zijn vilthoed stond een klein beetje scheef op zijn hoofd en zijn jas hing open. Het straatrumoer en de frissche lucht deden hem verheugd opkijken; - op zijn kantoor was het broeierig-warm geweest, ook hing er een franterige, mokkende stemming, dacht hij. Op den hoek van de zijstraat zag hij de tram aankomen en hij sloeg meteen in draf. De conducteur van het achter - balcon die hem kende, boog al voorover om zijn arm te grijpen.
Een groet, - dan even stilte. Walling stond wijdbeens, zonder zich te steunen.
- Zou ik toch al kort - ademig worden, conducteur? ik ben nog niet zoo dik, wel?
De conducteur hing behagelijk tegen den ronden achterwand.
- Nee, mijnheer, ongewoonte.
- Zoo. Dus meer diefje spelen met de jongens.
De ander lachte. - In uw vak kan dat geen kwaad, mijnheer.
Mr. Walling had een bekend accountants-kantoor. Lenig blijven, mompelde hij nog, en sloeg met zijn vlakke hand op zijn knieën.
De conducteur ging den wagen binnen.
Ze reden door het midden van de kleine stad, een breeden weg tusschen kerk- en raadhuis-plein. Op het trottoir werd bloemmarkt gehouden, links stationneer den vracht-auto's, die ingeladen werden en tegen den avond zouden afrijden, langs een netwerk van wegen de provincie in, die uitgestrekt en vruchtbaar was en veel van haar hoofdstad eischte. De tram hield bij iedere halte stil; een boerin zette haar hengselmand op Walling's voeten. - La' maar staan, zei hij, en knoopte zijn jas dicht om minder breed te zijn. - Erg zacht weer voor den tijd van het jaar, zei de boerin vriendelijk.
- Ja, buitengewoon.
- Mijn geit wou vanmorgen den stal uit, is me achterna geloopen, zijn snoet in mijn rokken.
Pier keek de vrouw aan en knikte levendig. Hij wist dat hij alle menschen ertoe brengen kon, met hem te praten. Hij had groote, een klein beetje te bolle oogen, die sterk konden glanzen. Zijn gezicht was langwerpig en glad geschoren, de neus fijn en spits, de mond vrouwelijk - gewelfd.
- Eind Januari, zei hij, voor we het weten hebben we Sint Jan, en dan is de geit niet meer alleen.
De vrouw lachte en bekeek hem nieuwsgierig, - maar nu wendde hij zijn hoofd af. Hij had dien morgen hard gewerkt; er waren kleine onaange -
| |
| |
naamheden geweest, ergernissen, veroorzaakt door het personeel. Hij was misschien niet streng genoeg, hij liet teveel over zijn kant gaan, - maar er waren grenzen, natuurlijk, en soms werd hij driftig. Zou hij zich ooit leeren beheerschen? en wilde hij dat? Een gelijkmatig man worden, - hij schrok ervoor terug. - Kijk, daar liep Nel Viardi; prachtige beenen had dat kind, heel lang en recht. Ze keek zijn richting uit, en hij lichtte zijn hoed op, langzaam en daardoor eenigszins nadrukkelijk. Hij herinnerde zich hoe heerlijk hij het vond, toen hij als kleine jongen leerde groeten door zijn petje af te nemen, - en de blijdschap van zijn lieve moeder, dat hij zoo graag ‘groot’ wilde zijn. Dertig Januari? ja, - haar sterfdag; bij het wakker worden was het hem ook even door het hoofd gegaan. Nel Viardi, een mooi meisje; niet op het eerste gezicht, maar als je haar leerde kennen, die groote, ernstige oogen. Alles leek gaaf aan haar, zooals de ovale lijn van haar wangen en kin gaaf was. Beheerscht ook; - wat drommel dacht hij vandaag veel aan beheersching: - een meisje als Nel wist nog niet wat er in haar school. Vijfentwintig jaar, gestudeerd, werkte op het gemeente-archief. Hij glimlachte: een zelfstandige jonge vrouw, - maar was misschien nog nooit gekust. Ze bloosde vaak als zijn grapjes wat ver gingen, evenals zijn moeder gedaan had. En dan zeggen: Maar Pier! verschrikt, omdat ze hem toch begreep. - Heerlijk, zulke vrouwen. Minke bloosde niet, ze verscherpte soms nog zijn woorden, maakte alles reëel en hard. Een vrouw met veel gevoel voor humor, - maar de liefde was voor haar niet langer een mysterie.
De tram reed nu door een buitenwijk, en het achterbalcon raakte leeg. Pier Walling stond er wat te soezen.
Toen hij uitgestapt was, voelde hij plotseling lust het kerkhof op te loopen. De zijstraat waarin zijn huis stond, ging hij voorbij, - het kerkhof lag nog een eind verder naar buiten. Zijn moeder was een jaar geleden gestorven, en begraven in Rotterdam, waar ze gewoond had; - hij was heel bedroefd geweest om haar dood. Er lag een wellust in verdriet, - hij wist dat, maar wie zich nooit aan dien wellust kon overgeven, bleef een arm mensch. Je weer een kind voelen dat zijn houvast verliest, ontredderd zijn, je armen uitstrekken naar een andere vrouw, die je troosten moet, - dat alles was toch ook de rijkdom van het leven, de volheid, die verrukken en bang maken kon. Als hij stierf, dan mocht men van hem getuigen: Deze man heeft waarlijk geleefd.
Hij betrad het kerkhof en nam zijn hoed af. - Een klein, lief jongetje ben je, zei Minke nog wel eens, in een teedere bui. Hij wist dat hij dingen deed, die andere volwassenen overdreven vonden, zooals dit: hier blootshoofds loopen tusschen vreemde graven, in den winter. Een tuinman ging hem voorbij. - Middag mijnheer.
- Goedenmiddag, zei hij. Er was hier stilte, er groeiden enkele oude
| |
| |
sparren, die diepe schaduw gaven; de steenen waren dof en donker van vocht. - Hier rust - las hij telkens - hier rust - onze lieve vrouw en moeder, - Anna Helena. Daar een pot met witte hyacinten bij een eenvoudig kruis; prachtige bloemen, zoo hoog en recht. Hier een langwerpig bed violen, de blaadjes waren niet afgestorven - voor een jong meisje misschien. Vele, vele graven, de paden slingerden er langs; telkens zag hij bloemen; ginds knielde een vrouw, die hij niet zou storen. Het zou goed zijn als zijn moeder hier lag, - nu was het zoo ver. Hij wist dat haar graf werd verzorgd, - maar op een dag als deze Hij zou op een mooi plekje kunnen stilstaan en aan haar denken, haar weer voor zich zien, haar kleine lieve gezicht. Waarom was Minke niet bij hem, was ze den datum vergeten? - hij had dit alles graag uitgesproken. - Een oogenblik voelde hij dat er iets onechts in hem was, dat hij daar mooi liep te doen en nog een toehoorder begeerde, - maar hij stopte dat diep weg, en trachtte zijn vorige stemming terug te vinden. Het was zoo goed, zich een kind te voelen. Minke zei hem, een jaar geleden: Nu zal ik ook nog een moeder voor je zijn - en op dat oogenblik had hij haar heel lief. Maar Minke begreep het moederschap niet volledig genoeg. Ze was hem een kameraad, en een wat luchthartige geliefde, maar.... Neen, hij wilde daar nu niet over peinzen. Hij dacht aan de kinderportretjes, die thuis in een la van zijn bureau waren geborgen, en die zijn moeder hem kort voor haar dood gegeven had, - de data waren er achterop geschreven. Eén was er: de kleine Pier, 5 jaar en drie maanden; een jongetje in een matrozen-blouse, een diep-ernstig gezichtje met groote, glanzende oogen. Hij was het ideale kind geweest voor een echt moederlijke vrouw, een kind zooals de oude Meesters het uitbeeldden aan Maria's schoot. - Was het vreemd dat hij dit zoo voelde? och, velen schrokken terug voor de diepten van zelfkennis, - maar door de zelfkennis heen
moest hij de wereld begrijpen. Hij wist dat hij zijn moeder vereerde, zooals een Katholiek het Maria deed; ze was voor hem de kuische, de maagdelijke moeder bij uitnemendheid. Dat Minke hem trachtte te troosten bij het verlies van de eenige troosteres Och, ze was zijn vrouw, en ze meende het goed. Wat hem in haar zoo zeer bekoord had, was - hoe moest hij het noemen? - haar wijde schoot, het breede, krachtige van haar lichaam, het ongekunstelde, dat bijna werd: het onbeschaafde van haar, meisje van goede familie. Ze was muzikaal, ze sprak vreemde talen, maar ze leek een vrouw uit het volk, zoo gezond, en zoo heel niet decadent. En dan: Ze was gekomen in de mislukking van zijn eerste huwelijk, - hij moest wel naar haar grijpen, zich aan haar vast-ankeren. Het ontzaggelijk pretentieuze van Adri, - mijn God, neen, hij wilde hier niet aan denken. Trouwens, hij moest naar huis, hij was laat voor de koffie. Het gebeurde meermalen, dat hij de jongens niet meer zag. - Het is of je het erom doet, zei Minke een paar dagen geleden
| |
| |
en ze liep Bert achterna, die zijn schooltasch had laten liggen. Toen zat hij alleen aan tafel, Minke kwam zoo gauw niet terug, en hij voelde zich verongelijkt. De harmonie van een samenleven was licht verstoord; - zijn vrouw vond hem te kwetsbaar. - Ben jij een man, kon ze schamper zeggen, en dan werden de trekken van haar gezicht hard.
Hij liet de graven achter zich en zuchtte eens. Het was daar goed, - hij zou er ook willen liggen. De sterkste band met het leven was verbroken sinds zijn moeders dood. Toen zijn vader stierf, had hij zijn verantwoordelijkheid voelen vermeerderen, leek hij rechterop te staan, als een plant die dieper wortels schiet. Nu - onmacht, - de jongens waren hem te druk na zijn werk, en Minke vroeg te veel van hem. Een hartstochtelijke vrouw, een vrouw die in levensbesef te kort schoot, maar dit zelf niet wist, en daardoor nog zich verhoovaardigen kon op haar kracht. Hoe ver stond ze ten achter bij iemand als zijn moeder, die alles had bezeten: een diepgeworteld, vroom besef van haar moedertaak, rust en voornaamheid van geest, en een levensblijheid, zoo sprankelend en zonnig, dat al Minke's lachen er rauw bij klonk. Hij wist dat hij zijn moeder niet idealiseerde, hoewel zijn vrouw hem dit soms verweet.
Nu stak hij den sleutel in het slot, en ging zijn huis binnen.
Dien avond wilde Minke naar de bioscoop. Bert en Pieter stormden zijn kamer in, om zich goênacht te laten kussen; ze droegen pyama's met lange broeken.
- Vind jij dat nou een aardige dracht voor kinderen? het maakt ze zoo grof.
Minke trok met haar wenkbrauwen, maar even later boog ze zich naar hem toe. De jongens speelden kano op een Perzisch kleedje, dat over het zeil gleed.
- Gaan we naar de Rialto? fluisterde ze, - een mooie film.
Hij antwoordde niet.
- Wat heb je?
- Laat de jongens nu naar boven gaan.
- Ja. - Kom, piassen, vader heeft er genoeg van. Wat verbeelden jullie je? we willen ook wel eens zonder kinderen zijn. - Ze liep hun haastig vooruit, als zouden ze krijgertje gaan spelen, en de truc lukte: Bert en Pieter holden haar achterna.
Hij bleef zitten staren, zijn beenen ver uitgestrekt. Nu zou Minke al gauw terugkomen, en hem koel, lichtelijk misprijzend aankijken. - Hij hoefde niet veel te zeggen. En de avond werd druilerig, het trage einde van een verloren dag. Wat spookte er in hem rond, dat hem zoo triest maakte? een gevoel van mislukking was hem aldoor nabij geweest. Hij moest zich teveel inspannen om te leven, - bij andere menschen ging het vanzelf.
| |
| |
Misschien had hij in het huwelijk met Adri zijn laatste krachten verspeeld. Niemand kon begrijpen, wat het hem gekost had, die vrouw te omarmen, hoeveel levens-energie hij op haar stuk sloeg. Toen hij een kind was, had zijn vader hem eens een steen in zijn handen gegeven. - Kijk, zei hij, als je daarop slaat met een anderen steen, springt er vuur uit. - Hij voelde nog de kracht en de inspanning, waarmee hij de steenen op elkaar gebeukt had, maar er spatte geen enkele vonk. Eindelijk gooide hij ze neer, zoo driftig, dat hij met den grootsten zijn scheenbeen verwondde, en toen stroomden zijn tranen, als vloeibaar vuur. Zoo hard en uitgedoofd als die steenen was Adri, en telkens opnieuw bezeerde hij zich aan haar.
Minke kwam binnen, zacht en ingehouden van bewegingen. Ze liep naar hem toe, en legde een arm om zijn schouders.
- We blijven rustig thuis, zei ze, - het is de sterfdag van moeder.
Hij knikte, voelde zich eensklaps een kind, onbeholpen, en te groot van hart in deze verstarde wereld. - Minke, één elleboog op zijn tafel, stutte haar hoofd in haar vrije hand en keek hem aan. - Lieve vent, zei ze, waarom heb je het niet dadelijk gezegd? er is voor mij zooveel, - de kinderen, de huishouding, ik vergeet altijd iets, de dagen glijden tusschen mijn vingers door.
- Ik ben op het kerkhof geweest, zei hij.
Haar oogen werden blank van verbazing. - In Rotterdam?
- Neen, hier. Het gaf een goede stemming: - op kantoor was het ondragelijk. Hij zag iets in haar gezicht samentrekken, haar oogen werden kleiner en donkerder. Hij wist: ze reageerde intuï tief op elke overdrijving, - maar hij voelde zich zoo zwak en miskend, dat hij geen woord terug kon nemen. - Ondragelijk; jij begrijpt dat niet, hoe de menschen je kunnen hinderen door hun houding.
- Welke menschen?
- Het personeel. Moeder zei altijd: Gelukkig de man, die geen ondergeschikten heeft. Ik had leeraar moeten blijven - een klein salaris, maar niet die beroerde verantwoordelijkheid, en dat getreiter van minderen, die je de dubbeltjes benijden.
- Nou, je kunt nog altijd terug, zei Minke, en hief zich op.
Hij antwoordde niet, hij zag zich in het nauw gedreven. Verder gaan, zijn hoofd in zijn armen leggen en schreien - schreien om zijn moeder? - om zijn maatschappelijke positie? - leek hem niet geraden: Minke was ongevoelig voor den man, die den levensstrijd ontweek. Maar nu plotseling een vertoon van sterkte? met een dommen kwinkslag den strijd weer aanbinden? - ook dat kon hij niet. Hij bleef roerloos zitten.
Hij wist dat de mensch van nature bereid moest zijn om te leven, - de glimlach van zijn moeder had het hem dagelijks geleerd, - hij wist
| |
| |
dat het diepste levensinstinct moed was, - toch voelde hij zich vaak machteloos. Minke stond nog naast hem, - hij raakte haar arm aan. - Vrouw, geef me een zoen, en vergeef me - mijn -
Ze omhelsde hem, forsch en spelend. - Wat moet ik je vergeven? een klein weinig je aanstellentis?
- Neen, mijn lafheid. - Nu hief hij zijn hoofd met gesloten oogen naar haar op, zocht blindelings den kuil van haar arm, dat veilige plekje onder de bescherming van haar borst, en duwde zijn kin naar voren. - Zoo schuilt een kind bij zijn moeder, dacht hij.
Minke liet hem stil begaan.
Dien Zondagmorgen kwam mevrouw Van Platen, Minke's moeder, op bezoek. Ze was een groote, magere vrouw, die zich na den dood van haar man eenigen opschik in haar uiterlijk veroorloofde. Wel droeg ze meest zwart, omdat dat haar slank maakte, zooals ze zei - maar ze hield van kralen kettingen, jabots en kunstbloemen. Minke's meening werd dikwijls gevraagd, maar bijna evenveel keeren in den wind geslagen.
- Kind, wat zeg je van deze groene kralen, is de kleur niet prachtig?
Minke liet de ketting over haar gesloten vingers hangen, - Is het niet wat zwaar, en veel? u draagt ook al een halsband.
- Die je me zelf hebt aangeraden.
De ‘halsband’ was een nauwsluitende versiering van heel fijne, in figuren geregen kraaltjes.
- Ja, zeker, u kunt op uw leeftijd geen
- Op mijn leeftijd? oudere dames dragen tegenwoordig alles.
Minke probeerde te lachen. - U laat me niet uitpraten, moeder; en afleidend zei ze: Ik vind die groene kralen heel mooi.
Mevrouw Van Platen ging daar grif op in. - Weet je waar ik ze gekocht heb?
- Nee - voor veel geld?
Dergelijke gesprekjes - dat wist Minke - kon Pier niet uitstaan. Zijzelf noemde het ‘smail talk’ en hield er wel van; het kwam niet in haar op, dat ze er Pier werkelijk mee zou hinderen.
Dien morgen kwam de moeder met hoed en mantel aan in de huiskamer. Na de eerste begroeting zei ze: - Moet je toch eens zien, nu hebben ze leeren bouquetjes, wat ze toch al verzinnen. In haar zwarten bontkraag hing een tuiltje gele bloemen.
- Ja, zei Minka, ik wist het, - en ze boog haar hoofd om aan het bouquetje te ruiken.
Bert en Pieter sprongen op. - Oma, oma, mag ik ook eens ruiken? O, een heerlijke leerlucht, net een nieuwe voetbal.
- Nu kunt u geen leeren schoenen meer dragen, zei Pier, opkijkend
| |
| |
van zijn krant. Zijn neusvleugels spanden zich, en er was een klein, minachtend trekje om zijn mond.
De oude dame keek naar haar voeten, - ze droeg schoentjes van peau de suède-leer, kaneel-kleurig. - Jij plaagt me altijd, zei ze, en liep naar de deur; Minke volgde haar.
- Idioot, zei Bert, leeren bloemen. Pieter wilde weten of ze nu toch uitgingen, het plan was juist gemaakt.
- Vanmiddag misschien, zei de vader, moeder moet nu bij oma blijven.
- Oma is er den heelen dag, en waarom wij dan niet met zijn drieën?
Oma ving die laatste woorden op. - Gaan jullie gerust, zei ze. Een uurtje praten alleen met haar dochter lokte haar wel aan. Ze hield niet van haar schoonzoon, hij was haar te ‘bijzonder’. Dat Minke zich gelukkig voelde met dezen man, aanvaardde ze zonder moeite: er was immers een ruim inkomen, er waren de twee jongens. En, dat moest ze erkennen: de drang die deze menschen tot elkaar had gebracht, was sterk geweest, vooral van zijn kant. - Wat dien man bezielt, had ze zich meermalen in stilte afgevraagd, en ze voegde erbij: als Karel nog leefde, was dit nooit gebeurd. (Karel was Minke's vader). Toch had het haar zelfbewustzijn verhoogd, dat haar dochter zoo werd begeerd, al sloop er meteen jalouzie haar hart binnen, die niet was te dooden door de overweging: wacht eens wat hiervan komt. En per slot: begrijpen kon ze het niet, dat een man van twee-en-dertig jaar, getrouwd, zich zoo opwond voor een meisje als Minke. Het leven, dat zij toch waarlijk goed genoeg kende, werd uit zijn voegen gerukt. Het werven om een vrouw mocht al een hoogtepunt zijn, de kracht die deze man ontwikkelde, zou een heele wereld kunnen veroveren.
- Kind, hoe stel je je het huwelijk voor, het gewone, dagelijksche leven met elkaar? rozegeur en maneschijn is nog niets bij dezen onnatuur-lijken gloed.
- Och moeder, zei Minke, laat het leven toch fel zijn; wij willen die oude romantiek niet.
- Nu blijkbaar niet. Later, als het stroovuur is gebluscht, zal je er misschien naar verlangen. - Maar Minke kon niet denken aan later. - Nu was dit alles bijna tien jaar geleden, en het huwelijk van haar dochter leek in de oogen van mevrouw Van Platen zoo veel op ieder ander huwelijk, dat ze vaak, haar schoonzoon aanziende, en terugdenkend aan het begin, spottend tegen zichzelf zei: De koude drukte van dien man.
Werkelijk was Pier haar nooit nader gekomen. Zelfs de geboorte van de beide kinderen - haar vele zorgzame bezoeken in dien tijd - hadden hem haar niet meer vertrouwd gemaakt.
- Het is goed weer, zei ze, en wreef haar magere handen tegen elkaar, - een beetje waterkoud; de jongens moeten er toch zeker eens uit?
| |
| |
- Ze hoeven niet, zei hun vader, en schikte zich gemakkelijker in zijn stoel; - we kennen hier geen verplichte wandelingen.
Minke had een leunstoel aangeschoven voor haar moeder. - Toe, gaat u zitten, zei ze. - De Zondag is zoo iets heerlijks voor Pier, aldoor thuis zijn, en iedere minuut kunnen dutten.
Mevrouw Van Platen zat heel rechtop, haar bovenlichaam leek te lang voor haar beenen. - Zoo, is dat het ideaal. Gaat het goed op kantoor?
- Dank u, zei hij, heel goed. - Even zag ze zijn oogen, die sterk glansden.
Minke nam den zingenden ketel van de kachel, en de geur van koffie verspreidde zich. - Ma, ik weet een nieuwe manier om koffie te zetten, maar ik heb er geen geduld voor.
- Daar is geen geduld bij noodig, zei Pier, de koffie zet zichzelf, terwijl jij slaapt.
- Heeft hij het uitgevonden? vroeg de moeder. Ze haatte het janhennige van haar schoonzoon, het zich overal mee bemoeien. Er waren voor haar veel dingen, waarvan een man niets hoorde te weten.
Minke beschreef de nieuwe manier, terwijl ze telkens scheutjes water opschonk. De jongens speelden op den grond met een treintje; als niemand zich met hen bemoeide, waren ze veelal eensgezind. - Mag ik dan voor deze wissel zorgen? - Goed, dan geef ik de locomotief hier een duwtje, want hij wil nooit alleen die bocht om. - Nou, laten we eens probeeren; - hij doet het, - zag je dat? - Ze juichten.
Pier dacht: Als ze altijd zoo konden zijn.
- Stil jongens, zei Minke. Even dempten ze hun hooge geluid.
Het gepraat tusschen beide vrouwen ging voort, over kleine inkoopen, over een bezoek aan kennissen.
Pier keek in de krant zonder te lezen. De beursberichten, dacht hij, de polsslag van het economische leven dezer wereld, mijn beide zoons die spelen, mijn vrouw die koffie zet, - dit alles is onder mijn bereik, en ik moest gelukkig zijn. Maar waar is de glans van het leven, en waar is het warme, kloppende hart? - Minke gaat meer en meer op haar moeder lijken; ze draagt korte rokken en kort-geknipt haar. Vanmorgen heb ik haar lichaam gezien toen ze zich baadde, het is te bleek en te vol. Slappe spieren en trage zenuwen, een lichaam als een toegestopte hemel, grauw en zacht. O, de verveling van een Zondag. Geen verplichte wandeling en aldoor mogen inslapen. - Hij zou naar zijn eigen kamer kunnen gaan, hij zou zijn boekenkasten kunnen aanzien. Toen hij jong was, liet hij zijn boeken in glimmend rood of blauw binden. Van zijn moeder kreeg hij stilletjes wat geld, - en dan met het geld naar den winkel, - het quasi-onverschillig en achteloos neertellen, alsof hij veel meer had dan noodig was, - en dan naar het boek grijpen. - Op straat het papier eraf, - hij moest den band kunnen streelen, en de gouden letters zien glinsteren. -
| |
| |
Even het openslaan, - maar dan gauw weer dicht, niet lezen op straat bij het gerommel van zware karren over de steenen, en het geroep van venters. Naar huis loopen, langzaam en vooruit genietend, toch den koristen weg om er gauw te zijn. Het genot benaderen, het nog niet ten volle beleven, en dan voortloopen in die spanning. - Zoo had hij later geleefd met zijn verlangen naar een vrouw; - Adri, - toen Minke. Adri was mooi en bijkans onbereikbaar, omdat ze alleen dien ander wilde. Hij leefde tusschen de angstige blikken van zijn moeder, en het hooghartig-koele kijken van Adri. De eene vrouw hield hem terug, de ander stootte hem af, en tusschen hen beiden stond hij, en moest overwinnen.
Minke reikte hem zijn koffie. - Slaap je al?
Zijn oogen waren half dicht, als door de zwaarte van de herinnering. Hij antwoordde niet, hoorde zijn schoonmoeder vragen: Werkt hij zoo hard, dat hij 's Zondags niets waard is? - en Minke's stem: Hij is verdiept in de krant.
Nu zal ik naar mijn eigen kamer gaan, dacht hij, - het wordt tijd dat ik me terug trek. - Langzaam dronk hij zijn koffie.
- Als ik later machinist ben, zei Bert, mogen jullie voor niets in den trein.
- Op de fluweelen banken zitten? vroeg Pieter.
Dit is het kindergebabbel, dacht de vader, waarin ik behagen moet hebben, en hij voelde zich vriendelijk naar de jongens kijken.
- Ik dacht dat je accountant zou worden, Bert.
- Nee, minister van het geld, u hebt zelf gezegd dat dat hooger is.
- Heel goed dan, - en later machinist?
Bert bloosde even. - Groote menschen vragen altijd te veel.
De groote menschen lachten, - maar het kind stond op en liep de kamer uit.
- Wat heeft hij? vroeg Minke met wijd-open oogen, en ging snel voort: de jongen krijgt van die malle gevoeligheid]es, - nou hebben we hem bezeerd door te lachen.
- Dat zegt hij toch zelf niet? vroeg haar moeder ongeloovig.
Minke haalde haar schouders op. - Ze hooren zoo gauw wat, dat ze kunnen gebruiken voor zelfverdediging.
- Ze moeten ook een harde wereld door, zei Pier.
Zijn vrouw schamplachte. - Jij zult ze wel leeren de weeke plekjes te zoeken, God, als ik jou liet begaan, dan zouden ze nu al -
- Denk aan Pieter.
De kleine jongen boog zijn hoofd diep over zijn speelgoed.
Wat had ze willen zeggen, dacht de grootmoeder. ‘Als ik jou liet begaan, dan zouden ze nu al?’ Ze wist dat Minke grof kon zijn in haar spreken
| |
| |
en al te realistisch - ze dorst er niet naar vragen. Dat haar schoonzoon eens werd aangevallen, deed haar goed, - maar ze zou het feller gewild hebben, en raker. Nu liep hij langs haar, zwijgend; zijn gezicht was bleek. Zoodra hij de deur achter zich gesloten had, boog ze zich naar Minke. - Gaat hij nu toch naar Bert? vroeg ze zacht, en gebarend met haar hoofd.
- Ik weet het niet, Bert lijkt veel op hem, - laat ze dan maar samen... Ze maakte den zin niet af, maar haar toon had alweer verzoenend geklonken. Mevrouw Van Platen was teleurgesteld.
De vader vond zijn oudsten jongen op de trap zitten. - Zeg, zei hij luchtig, - ga je mee ouwe dingen bekijken? - Meteen liep hij door, en Bert volgde hem. Op zijn kindergezicht lag een uitdrukking van verbazing en plotselinge vreugd. Ze liepen zoo zacht alsof ze eigenlijk moesten sluipen.
In de studeerkamer stond de potkachel rood - gloeiend.
- Gó, wat is het hier fijn. - In hun beider oogen leefde iets op. - Ze bleven eerst wat bij de kachel staan, de jongen warmde zijn handen tusschen zijn heetgeblakerde knieën, - de vader schoof het deurtje open. - Kijk eens, het lijkt wel een hoog-ovenvuur.
- Gaan we iets verbranden, zooals toen? ouwe portretten? die kronkelen zoo leuk.
- Nee, - we hebben toch nooit portretten verbrand?
- Ja, heusch, van heel vroeger, u wist niet meer wie het waren.
- Zoo. - Heb jij wel vriendjes waarvan je denkt: die zal ik later vergeten?
De jongen dacht even na. - Vriendjes niet, - maar de jongens waar ik nooit mee naar huis loop, - en alle meisjes.
- O ja. - Later, zie je, dan is het prettig als je je van veel menschen nog wat herinnert.
Bert sloeg zijn oogen neer; de gloed van de kachel werd hem te hevig.
- Je kent oma uit Rotterdam nog wel goed, hè?
- Ja. Het klonk gedempt.
Pier liep naar een kast in den muur, en haalde er een geel kistje uit.
- Kom maar hier, bij de tafel. - Nu rinkelde de sleutelbos, en vader wist precies welk sleuteltje op de kist paste. Het knerpen van het slot was voor den jongen een bijzonder geluid. En de kist ging open. - Bovenop lag een zijden zakdoek, safraan - geel en geurend; in de hoeken waren bloemetjes geborduurd.
- Dit zakdoekje had oma in haar hand toen ze trouwde; het had al den tijd van haar verloving, zeven jaren lang, in de kamferkist gelegen, tusschen gedroogde lavendel, en het was zoo geel geworden, maar ze wilde het niet voor een ander ruilen. Ze had het zelf eens gekocht als jong meisje, toen ze wist dat ze later graag kinderen wilde hebben, en dan zou ze
| |
| |
altijd hun tranen afdrogen met een zachten doek. Voel maar hoe zacht. - Hij streek er Bert mee over diens blozende wang.
- En nu verder, - voorzichtig, het zijn eigenlijk allemaal geheime dingen.
Dit is een kinderportretje van oom Siebern, - hij heeft al een lange broek aan, en een boordje en een dasje om. Siebern was als jongen dikwijls ziek; als ik erg heerlijk met hem gespeeld had, kreeg hij vaak een neusbloeding, - en zelf was hij een beetje bang voor bloed. Toch is hij dokter geworden, omdat oma dat graag wilde, - maar ik geloof dat hij het niet prettig vond.
- En aan wat voor ziekte is hij gestorven?
- O, - hij - dat weet ik niet. Hij was een knap dokter, maar hij kon zichzelf toch niet beter maken. - En dit is oma, met al haar kinderen, toen ze veertig jaar werd; de jongste, Tony, was pas drie maanden oud.
- Dat bent u, zei Bert, wijzend.
- Ja; ik had gehuild, omdat ik niet voor moeders voeten mocht zitten; ik wilde altijd verwend worden, dat is een bewijs van zwakte.
Bert wendde zijn blik af.
- Er zijn nog wel andere dingen bij. Hier, een opschrijfboekje, dat ik zelf heb ingebonden.
- Staat er ook wat in?
- Een vers. Hij bladerde. - Niet op de eerste bladzij, maar in 't midden, waar de draadjes loopen. Het boekje is eerst gemaakt, en toen het gedicht. Hij las:
- Dit is het hart van het boek.
- Als het kindje geboren is, krijgt het een ziel.
- Toen Adam gemaakt was, kreeg hij de ziel van God.
Bert kon zijn handen niet stil houden, - hij trommelde op de tafel.
- Maar Eva heeft hem gelogen.
- Dit boek zal altijd blijven bestaan.
- Een vreemd vers, hè? het rijmt niet. Ik was elf jaar, toen ik het maakte.
- Zullen we - begon Bert, - maar hij hield plotseling op, en bloosde.
- Wat wou je zeggen? - we zullen vérder gaan. - Ik was het soort kind, waarvan de ouders groote verwachtingen hebben, - en dat daaraan niet voldoet. Hier is een portret in een lijstje van gevlochten haar; het is Tony, toen ze bevestigd werd. Ze kijkt een beetje verschrikt. Vroeger waren er van die gebeurtenissen, die je heftig aangrepen - je werd met schokken groot; - nu gaat alles gelijkmatig. - Zie je dit? het is het vouwbeen van mijn vader, van heel hard hout; een leeuw en een schaap als handvat, de pooten om elkaars nek. Deze portefeuille heb ik gekregen, toen ik zestien jaar werd. Ik moest toen altijd geld bij me dragen, maar mocht het niet uitgeven; een bankje van vijfentwintig gulden.
| |
| |
- Ai, zei de jongen, waarvoor was dat dan?
- Voor heel bijzondere gevallen, - en om te leeren sparen; want ik werd nu veel zuiniger op mijn zakgeld. - Kijk, dit zilveren belletje droeg mijn moeder langen tijd aan haar horloge-ketting; het rinkelde als ze zich bewoog. Eigenlijk kon je het den heelen dag hooren, - maar 's avonds, als je in je bed lag, dan was het het duidelijkst, - in je herinnering, zie je.
De deur ging open, en Pier liet heel snel het deksel over de kist dalen. Het was Minke, die binnen kwam. - Ha, zei ze, de heilige schrijn. Als je portret daar eenmaal inligt, - nou, dann ist's um dich gescheh'n.
Het gezicht van Pier werd bleek, en zijn mond trok samen. - Minke!
- Komen jullie? we gaan koffiedrinken. Sardines of leverpastei?
Pier antwoordde niet; hij stond nog met zijn handen om de kist heen, alsof hij haar onzichtbaar wilde maken.
Bert bleef roerloos achter het bureau staan. - We komen, zei hij zacht, we moeten even opruimen.
Zijn moeder trok de deur achter zich dicht.
's Middags kwam Nel Viardi op bezoek; Minke en zij hadden juist afgesproken elkaar te tutoyeeren, na enkele ontmoetingen bij wederzijdsche vrienden. Pier hoorde hen al druk praten in de gang.
- Wat is dat voor een meisje? vroeg zijn schoonmoeder haastig - heb ik haar meer ontmoet?
- Neen, gaf hij ten antwoord, - ze zal het genoegen hebben aan u te worden voorgesteld.
- Ga binnen, aardig dat je bent gekomen. Dit is mijn moeder, mevrouw Van Platen - juffrouw Viardi.
Pier was opgestaan. Hij zag den eenvoud, waarmee Nel zich bewoog, de vriendelijke uitdrukking van haar gezicht. Nu boog hij wat voor haar, en gaf haar een vollen, glanzend - blauwen blik; daarbij bleven zijn trekken gespannen.
De glimlach om haar mond verdween en haar oogen werden koel; ze wendde zich om naar Minke. Een oogenblik leek ze hulpeloos, - toen zag ze de jongens, die haar verlegen een paar passen tegemoet waren gekomen.
- Dag, zei ze, en strekte naar ieder een hand uit. Dit is Bert, en dit is Pieter, - weet ik dat niet goed? Maar wie ben ik? Nou, mijn eigen neefje noemt me tante Vi, - ik heb er maar één.
- Ga toch zitten, Nel.
Ze keek op, als merkte ze plotseling dat ze te veel gepraat had.
Pieter bleef haar hand vasthouden. - Misschien krijg je nog wel meer neefjes, zei hij.
- Ja, ik hoop het; of misschien eens een nichtje, - meisjes kunnen ook aardig zijn.
| |
| |
- Hm, zei Pieter.
Minke en de grootmoeder lachten luid. Nel keek op en ontmoette Pier's blik; zij beiden lachten niet.
- Zie zoo, jongens, nu gaan jullie spelen. God Nel, ik dacht dat je nooit zoudt komen.
Nel liet Pieter's hand los. - Waarom? zoo lang heb ik niet gewacht.
- Maar als ik iemand vraag, wil ik dat hij den volgenden dag komt.
- Tja, hoe moest ik dat weten?
- En dan nog, zei Pier, niet alle jonge meisjes houden van jouw razende tempo.
- Je kunt erbij voegen: Ook niet alle mannen, - maar ik heb een man gekend, dien het niet vlug genoeg kon gaan.
Pier trok zijn wenkbrauwen op, waardoor zijn gezicht nog langer leek dan het was. Die hinderlijke zucht, dacht hij, te pronken met eigen ervaring, vooral op erotisch gebied. - Zijn mond was hard en gesloten, en hij zweeg opzettelijk. Maar Minke werd niet verlegen, - ze wendde zich ten volle naar haar gast.
- Weet jij hoe het met To Soesman is? ben je er misschien geweest?
- Vandaag niet. Hoezoo?
Er werd nu uitvoerig over de familie Soesman gesproken, - en er kwam thee.
Pier mengde zich weinig in het gesprek, maar hij keek Nel Viardi bijna onafgebroken aan, wat ze niet merkte.
- Wat ben je stil, zei Minke na een poos. Nel, hij kan zoo doorslaan, dat weet je niet, Bij de Onderlieden, - Pier noemt ze de Onderbeden, hij is wel geestig - heeft hij soms het hoogste woord.
- Maar een enkele maal gun ik jou dat. En je weet - hij sprak ernstig - praten over menschen wordt zoo gauw kwaad spreken. Jullie hebt je daar van middag niet aan bezondigd, daarom luisterde ik met zooveel belangstelling. - Nu maakte hij, zittend, een kleine buiging voor Nel.
Minke schudde haar hoofd, haar onderlip krulde naar buiten. - Och, och, wat doet hij weer braaf, vertrouw hem niet, Nel; als de vos de passie preekt.... Wat u, ma? mannen zijn te listig om kwaad te spreken.
Mevrouw Van Platen zat heel rechtop. - Dat weet ik niet, zei ze, ik weet alleen dat jij nog moet leeren op je woorden passen.
- Dank u, - ja, maar dat leer ik nooit. Minke's stem klonk uitdagend. - Verbeeld je, dat ik in mijn eigen huis nog niet mocht zeggen wat ik wilde.
Pier keek naar Nel. Ze had haar handen in haar schoot gelegd, en zat heel stil, als in zichzelf gekeerd. Nu is ze ver weg, dacht hij, ver van Minke's opstandig lawaai, en hoog boven het dorre fatsoens - bergip van die andere vrouw. Ze is niet mooi, maar de zuiverheid van haar trekken herinnert me aan mijn moeder. Er is een sfeer waarin alleen diep - aangelegde jonge
| |
| |
meisjes leven, en kuische moeders. Nu kijkt ze om zich heen, verstolen; ze zoekt de aanleiding tot een nieuw gesprek, Misschien zou ze graag willen opstaan en stilletjes met de jongens meespelen, maar ze zet dit resoluut uit zich, en ze geeft Minke een gul bewijs van haar vriendschap door over zichzelf te praten, haar werk op het archief, - het huis waar ze woont.
- Je moet eens komen theedrinken, als je lust hebt, ik ben 's avonds veel thuis, en zit soms op bezoek te wachten, maar ik heb weinig vrienden hier.
- Komt u uit Amsterdam? vroeg mevrouw Van Platen.
- Neen, mevrouw, uit Utrecht, en ik woon hier al twee jaar. In 't begin waren er goede vrienden van mijn ouders, Von Preis heetten ze, maar de man is plotseling gestorven, en de vrouw is met haar oudsten zoon meegegaan naar den Haag.
Pier knikte. - Ik heb u wel eens met den jongen Von Preis gezien, in den schouwburg.
- Ja? zei Nel, dat is mogelijk, ze waren altijd heel lief voor me. - Ze keek hem niet aan, en hij zag dat ze even slikte. Was ze bedroefd om het heengaan van die menschen, of....?
Het gesprek zette zich voort.
Von Preis, dacht Pier, - een knappe jonge vent; - als ze van den man hield? Een eerlijk leven, - veel kinderen, niet alleen zoons, ook dochters. Langzaam kwam de verbetering van het menschengeslacht, heel langzaam, en door het lijden van millioenen heen. Nel Viardi, - een van de vrouwen die lichaam en ziel zouden geven voor hun kinderen. - Hij keek naar haar; - fijn en sterk waren de trekken van haar argeloos gezicht.
In den nacht werd hij wakker. Hij had gedroomd dat hij voorop een locomotief stond met Minke, achter een wit - gloeiend vuur. Plotseling zat kleine Pieter op zijn schouders en zei: Laten we iets verbranden, laten we menschen verbranden, die kronkelen zoo leuk, - en boven de vlammen zag hij het hoofd van Nel. - Hij lag heel stil, maar zijn onderkaak trilde, en zijn oogen sperde hij open om dat beeld niet meer te zien. Het was afgrijselijk; Pieter had als lood gedrukt op zijn schouders, en de vlammen sloegen hoog op. Hij wilde er niet aan denken. Voorzichtig draaide hij zich om, maar Minke's stem klonk: Ben je wakker? Hij zag haar rechtop zitten in het bed naast het zijne.
- Ja, zei hij, ik droomde zoo; wat is er?
- Ik geloof dat jij Nel heel aardig vindt.
Die woorden verwonderden hem niet. - Ja. Jij toch ook?
- Maar jij, - denk je dat je van haar zult houden?
- Ga nu weer slapen, zei hij, we hebben alle twee gedroomd.
| |
| |
- Je geeft geen antwoord. Haar stem was bijna zonder klank en ontroerde hem door die schuchterheid.
- Ik houd immers alleen van jou.
Het bleef een oogenblik stil.
- Zeg het nog eens.
Hij schoof naar haar toe en sloeg zijn armen om haar heen. - Kind, ik heb jou lief.
- Goddank, zei ze.
Toen legden ze zich beiden tot slapen.
De concertzaal liep uit; Minke schuifelde in de volte met haar moeder naar de kleedkamer. - Ik zal wel, zei Pier, achter haar, het nummertje van de vestiaire in zijn hand. - Nou, schiet dan wat op. Meteen drong het tot haar door dat hij moe was, en ze hem zelfs had aangeraden thuis te blijven. Maar hij ging toch mee, hij wilde dat lied van Diepenbrock hooren. - Haar moeder stootte haar aan. - Daar staat dat meisje ook.
- Welk meisje?
- Daar, dicht bij de deur.
Het was Nel, die juist haar mantel aantrok.
- Ja, Nel Viardi, zei Minke, en ze dacht: Die ontgaat ons dus. Pier is nog lang niet aan de beurt. Maar meteen probeerde ze de ander te bereiken. Ze rekte haar hals uit, zei eenige malen: pardon, en werkte zich voorwaarts.
- Dag, zei Nel, die weg had willen loopen, ben je alleen?
- Neen, met moeder en Pier. We brengen je, als je even geduld hebt.
Het meisje stribbelde tegen. - Ik wilde liever gauw naar huis. Maar Minke stak haar arm door dien van Nel. - Doe niet zoo kinderachtig, we brengen moeder naar huis, en dan gaan we een kopje koffie drinken bij Frölig.
Nel zei niets meer, en even later stonden ze buiten. Het was windstil en er hing een dunne mist. Nel ging naast mevrouw Van Platen loopen. Woont u dichtbij? in de Violenstraat? Wat een mooie naam. Vondt u het programma prettig vanavond, of houdt u meer van de classieken? - Neen, zonder inspiratie is dit toch niet. Maakwerk? dat mogen we eigenlijk heelemaal niet zeggen, dunkt me. Neemt u me niet kwalijk. Ze lachte even.
Achter hen liepen Pier en Minke.
- Ik vind dat ding van Diepenbrock prachtig, zei Pier, - en die heerlijke woorden. Stel je voor: een God die tegen zijn schepselen zegt: ‘'n Approfondis pas le bonheur’.
- Het zal misschien heel wijs zijn, - God kent zijn kinderen.
- Ja. Wat is alles mooi in den nevel, die toren - en dat lichtschijnsel in de verte.
| |
| |
- Ben je nog moe? vroeg Minke, - ik wilde naar Frölig met Nel.
- Neen, ik ben uitgerust, - maar we moeten het niet laat maken.
- Natuurlijk niet. Hoor Nel praten met moeder.
- Ja. - Ze kwamen aan de Violenstraat, en Pier moest de huisdeur opendoen.
- Slaapt u lekker, zei hij, schau im Traum 's Paradies.
Zijn schoonmoeder sloeg geen acht op hem, ze omhelsde haar dochter, en hij wendde zijn hoofd af, om dat niet te zien. Eens had hij tegen Minke gezegd: Ik vind die vrouw best, als ze maar geen moeder was; - Minke had dat niet kunnen begrijpen.
Nu sloeg de deur achter haar dicht. Pier greep den arm van zijn vrouw, en toen, met zijn rechterhand, dien van Nel. - Zie zoo, kinderen, ‘Mais ne cueille des choses que les fleurs’. Ze stapten vlug voort, in gelijken pas.
- Kent u dat vers al uit uw hoofd?
- Zoowat; zullen we eens probreeren?
‘Le Seigneur a dit a son enfant
‘Va par le clair jardin innocent
‘Des anges où brillent les fleurs et les roses’.
‘Les fleurs et les roses’, is dat goed?
- Ik weet niet, zeiden Nel en Minke tegelijk.
‘Il est à toi, c'est ton royaume.
‘Mais ne cueille des choses que les fleurs,
‘N'approfondis pas le bonheur’.
Den laatsten regel zei Nel met hem mee.
- We hebben toch het programma bewaard? Ik moet het thuis eens nazien.
- Jij zult het wel hebben.
- Goed. - Wat is de wereld mooi, Zou het in het paradijs wel eens gemist hebben? De boomen waren toen net als nu, even ver buiten het begrip van de menschen, - daar helpt geen verboden vrucht aan.
Nel draaide haar gezicht naar hem toe. Wat heeft hij een mooi profiel, dacht ze.
- En de vogels, en het water, dat aderen heeft onder den grond, - denken jullie daar wel aan? hoe goddelijk.
- Ja, zei Nel zacht, en ze keek voor hem langs naar Minke, en knikte haar toe. Maar Minke liep met wijd - open oogen voor zich uit te staren.
- Hoe goddelijk is het leven, - we gaan naar Frölig en drinken koffie. Hij trok hen plotseling mee in een draf, maar de vrouw aan zijn linkerarm verzette zich.
- Pier, doe toch niet zoo dwaas.
| |
| |
- Links heeft geremd, waarom? - om de menschen die achter ons loopen, wat die wel denken zullen. Och kind, het interesseert me niet. Rechts heeft gehoorzaamd, - is een jong meisje dat nog naar haar moeder moet luisteren. - Neemt u me niet kwalijk - hij keek Nel aan, - ik ben misschien heel grof, - leeft uw moeder nog?
Ze knikte: Ja, - mijn vader ook.
- En heeft u broers en zusters?
- Twee broers die nog thuis zijn; ik ben de oudste.
Ze praatten daar nog wat over door, en stapten toen bij Frölig binnen.
Het was er niet vol. Minke zocht een tafeltje tegen den muur, waarbij een schemerlamp stond te branden. Toen de koffie was gebracht, zei Pier: Op onze vriendschap. - Nel bloosde even. - Ze spraken over Minke's moeder, die de moderne muziek niet mooi vond, en over andere concerten die ze hadden bijgewoond. Pier kwam van zijn versregel niet af, dien hij nu vertaald had: Verdiep het geluk niet, en overzette in andere talen nog die hij kende. Daarbij roerde hij lang in zijn koffie.
- Pier, drink eens, en vertel wat nieuws.
- Jullie vrouwen, zei hij, kunt altijd praten, - maar een man denkt.
- Heel goed. Nel, nu vraagt hij je weer vergiffenis, daarom is het begonnen, - o, hij buigt zoo graag voor een vrouw.
- Hoed in de hand, en de degen steekt achteruit; ik had in een anderen tijd moeten leven. - Nel zag zijn oogen sterk glanzen.
- Een tijd van groote woorden en leegen zwier, vulde Minke aan.
- Van zuivere maagden en lieflijke moeders.
- Hè, vraag Nel om vergiffenis, dacht je dat zij geen zuivere maagd was?
- Maar ze leefde in dien tijd, ik zag haar, - je verstoort mijn schoonste visioenen.
- Wordt het niet erg laat? vroeg Nel.
Hij keek haar aan. - Neen, het wordt vroeg.
- Wat doen we flauw, zei Minke; Nel, wil je nog koffie?
- Graag, - maar ik ben bang dat ik niet zal kunnen slapen.
- Wakker liggen is heerlijk, zei Pier, als je maar geen gordijnen dicht doet; je ziet en je hoort den nacht. En nog in de duisternis hoor je hanengekraai; als het van ver komt, is het een geluid als uit een andere wereld.
- Een betere? vroeg Minke.
Hij antwoordde niet.
Er kwam een troepje menschen binnen, waarvan enkelen groetten. Minke schoof wat naar Nel toe. - Zie je die vrouw, fluisterde ze, in dien groenfluweelen mantel? ze is een paar maanden geleden van haar man wegge-loopen, en niet voor de eerste maal, - maar ze komt altijd terug.
- Schei uit, zei Pier.
| |
| |
Minke haalde haar schouders op. - Waarom mag ik nooit over menschen praten?
- Niet over het kwaad dat ze doen.
- Ik vergroot het toch niet, - ik tracht het te verklaren.
Hij stond op. - Laat ons dan liever naar huis gaan.
Nel en Minke volgden hem zwijgend.
De mist was nog iets ijler geworden, het licht van de lantaarns was nauwelijks meer omhuld. - Dus je komt Zaterdagmiddag, zei Nel - dan ben ik zeker thuis.
- Ja, graag. Eensklaps boog ze zich naar Nel toe, en kuste haar wang. - Dag kind.
- Dag, Het was.... ik vond het prettig vanavond.
Pier strekte zijn hand uit. - Dag juffrouw Viardi.
- Zegt u liever Nel. Hij keek als een kind, dat onverwachts een cadeautje krijgt.
- Nel, zei Minke, je kunt hem wel Pander noemen, dat doen meer menschen, om het Pier te vermijden.
Maar Nel schudde haar hoofd. - Ik zal het wel leeren.
Ze gingen ieder huns weegs.
(Wordt vervolgd).
|
|