Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 40
(1930)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
De manoelijnsche bouwstijl,
| |
[pagina 99]
| |
worden van die eeuwige pinakeltjes en kruisbloemetjes. De Renaissance deed haar intocht, de wedergeboorte der klassieke vormen. Jonische en Korinthische zuilen kwamen in trek, de klassieke tempelfrontons, de karyatiden, de kroonlijsten, de halve- en kwartcirkels. Geen ten hemelstreving meer, doch een rijkdom van nieuwe, meer profane vormen. Over het Christelijke Europa woei ineens een zoel windje van Helleensch heidendom. Tenminste in de kunst. Want het bleven niettemin Christelijke en katholieke kerken, die deze nieuwe stijlrichting overnamen. Evengoed als de dichters uit deze periode brave Christenen bleven, ook al gingen ze zich nòg zoo te buiten aan de Olympische mythologie. Deze Renaissance heeft oorspronkelijk de route van Oost naar West gevolgd, doch is uit Italië Noordwaarts gedrongen naar Frankrijk, naar Vlaanderen en ten slotte naar Holland, Het was of er een blijde boodschap door Europa trok, die overal met vreugde aangehoord werd. Want de tijden waren rijp voor een verandering.Ga naar voetnoot*)
In Portugal echter hebben deze gebeurtenissen in het Oosten van Europa een geheel ander resultaat te weeg gebracht. Het Portugeesche volk, geoefend in den strijd tegen de Mooren en tegen de Spanjaarden, voelde een drang tot groote daden in zich. Men had van ouds handel gedreven op Italië, op Genua en Venetië, en had zich aldaar voorzien van de zoozeer begeerde koopwaren uit het Oosten. Maar nu lag daar het militante Ottomaansche Rijk als een onoverkomelijke slagboom, en de toegang tot Perzië, Indië en China was afgesneden. Dit bracht het kleine, doch begaafde en energieke Portugeesche volk op de gedachte om er dan iets anders op te gaan vinden. Dus evenzoo als later onze Hollandsche voorouders zelf den weg naar Indië en zelfs een Noordelijke doorvaart daarheen hebben gezocht. Maar de Portugeezen waren de eerste pioniers van deze gedachte. Marco Polo, de Venetiaan, was over land tot in China gekomen. Waarom zouden de Portugeezen dan niet over zee Indië kunnen bereiken? Prins Henrique, bijgenaamd de Zeevaarder, werkte aan niets anders. Studies werden verricht, gegevens werden verzameld, verkenningstochten werden gehouden. Reeds had men ver buiten de kust een aantal eilanden ontdekt, Madeira en de Açoren, en reeds kende men de Afrikaansche kust een eindje omlaag. Maar nog steeds leefde men in de oude vrees dat de aardschijf ergens zou ophouden, of dat verder zuidwaarts de hitte van Afrika zou overgaan in een soort van Dante-achtige hel. Toen echter gebeurde het groote feit dat geheel nieuwe perspectieven | |
[pagina 100]
| |
opende: ook aan Afrika bleek een eind te komen, want Bartholomeu Diaz voer in 1486 om de Kaap de Goede Hoop heen, en vond dat het klimaat daar al weer heel wat koeler was. Nu was Portugal niet meer te houden. Vasco da Gama vertrekt in 1497 op een nieuwe expeditie, en komt in 1498 behouden te Calicut in Voor-Indië aan. In 1498 doet hij zijn triomfantelijke intrede te Lissabon, en wordt door koning Manoel I met groote plechtigheid en eerbetoon ontvangen. Een nieuwe eeuw breekt voor Portugal aan, een luisterrijke, hoewel slechts korte periode van grootheid in alle opzichten. Affonso de Albuquerque sticht een onmetelijk koloniaal rijk in Azië. Nagenoeg heel Afrika wordt Portugeesch. Door een toeval ontdekt Cabral er nog een geheel nieuw werelddeel bij, het land van het Heilige Kruis, later Brazilië genoemd. En tot in China en Japan dringen de Portugeesche expedities door. De paus vindt het, ter wille van de vrede onder de beide grootste Christelijke naties van dien tijd, zelfs noodig om den geheelen aardbol gemakshalve te verdeelen in een Portugeesche en in een Spaansche helft, alsof er geen andere reflectanten bestonden. Want let wel: in dien tijd waren Engeland, Frankrijk en de Nederlanden nog geen wereldnaties, doch slechts min of meer geciviliseerde voorposten der mediterrane beschaving. Italië was verdeeld in kleine staatjes, en kon geen kracht ontwikkelen. Spanje en Portugal daarentegen waren de internationale mogendheden bij uitnemendheid. En Portugal had een voorsprong genomen, dien het zich pas in den loop der 16e eeuw heeft zien ontfutselen, eerst door Spanje, later in nog heviger mate door Holland. Maar een volle eeuw lang, zeg van 1480 tot 1580, toen Alva het voor de Spaansche kroon veroverde, heeft Portugal een glorierijke positie als zeevarende en koloniseerende mogendheid van den allerhoogsten rang ingenomen.
De eerste helft nu van deze periode valt geheel samen met het tijdperk van den Manoelijnschen stijl. Vandaar dat deze inleiding noodig was, want terwijl de stijl zelf zich het beste laat verklaren door eigen aanschouwing, kan men de redenen voor het ontstaan van zulk een zonderlinge bouwrichting pas geheel doorvoelen wanneer men zich eerst in het wezen van de Portugeesche samenleving dier dagen verplaatst heeft. Reeds had de Gothiek ook in Portugal prachtige gebouwen doen ontstaan, want de Portugeesche koningen waren niet alleen vroom, doch ook prachtlievend. Een belangrijke overwinning op de aartsvijanden des lands (de Mooren of de Castilianen) placht dan ook vereeuwigd te worden door het stichten van een praalgebouw op de plaats zelf of op een andere plek die den koning daartoe aanleiding gaf. Zoo ontstond het kolossale klooster van Alcobaça tengevolge van de verovering van de stad Santarém (aan de Taag) op de Mooren door Affonso Henriques, den eersten koning | |
[pagina XXIX]
| |
portaal van het convento dos jeronymos de belém.
venster in het convento de christo te thomar.
het voormalige koninklijke lustverblijf in het woud van bussaco, portugal.
| |
[pagina XXX]
| |
een venster in de zuilengalerij van het koninklijke lustverblijf van bussaco.
| |
[pagina 101]
| |
van Portugal, in 1147. Evenzoo dankt het niet minder indrukwekkende klooster van Batalha (3 uur gaans slechts van Alcobaça verwijderd!) zijn ontstaan aan de overwinning der Portugeezen onder koning Joao I op de Castilianen, in 1385. Geen wonder dus dat ook Dom Manoel I deze traditie zijner voorouders in eere hield, en de gelofte aflegde dat hij op de plek van Vasco da Gama's vertrek een klooster ter eere van de Heilige Maagd zou bouwen indien de koene zeevaarder behouden en met succes terugkwam. Welnu, het oude Zeemanshuis waar Vasco de nacht vóór zijn vertrek heeft doorgebracht, is neergehaald, en op dezelfde plaats verrees het Convento dos Jeronymos de Belém (Bethlehem). Dit klooster nu, aan de Taag gelegen in de Lissabonsche voorstad die Belém is blijven heeten, vertoont den nieuwen Portugeeschen bouwstijl in al zijn glorie en overdaad.
De Gothiek begon te vervelen. Maar iets anders had men niet. De Renaissance was weliswaar reeds in Italië in bloei, doch tot Portugal waren deze nieuwe motieven nog slechts sporadisch doorgedrongen. Waar zou de bouwmeester zijn inspiratie dan uit putten? Want het moest iets nationaals zijn, een versieringskunst die niet meer uitsluitend den schepper als Hemelschen Gebieder zou eeren, doch ook den roem zou zingen van het van leven tintelende Lusitaansche volk en van zijn groote leiders. Wat de hoofdlijnen betreft, kon men zich nog niet van de Gothiek losmaken, want ook Boutaca en Joao de Castilho, hoewel bouwmeesters van grooten durf, waren niettemin kinderen van hun tijd. Maar in de versierselen zocht men nieuwe vormen, en men vond inspiratie bij de vleet. Daar waren de Moorsche, Arabische en Indische motieven, den Portugeezen door hunne omzwervingen wèlbekend. Daar waren de allereerste aarzelende uitingen van de Renaissance, die uit Italië overwoeien. En daar was ten slotte het zeewezen, de symbolen van de scheepvaart, de touwen en kabels, de ankers en de schelpen, visschen en zeemonsters. De tropische plantengroei van Afrika, Brazilië en Indië leverde stof in overvloed. Voorts had men het Portugeesche wapen, het schild met de zeven kasteelen rondom de vijf wapenbordjes: en ten slotte het rijksembleem en de omspannen aardbol. Dit alles, tezamen met het kruis en wat er nog meer aan bruikbaars uit de Gothiek kon worden overgenomen, heeft gediend ter uitvoering van den nieuwen praalstijl.
Hoezeer de Manoelijnsche stijl in den grondvorm nog op de Gothiek berust, wordt terstond duidelijk bij het bekijken van het voorportaal van het klooster der Jeronymos. De poort is rond, maar wordt toch nog bekroond door een spitsboog die in plaats van de kruisbloem een beeld | |
[pagina 102]
| |
draagt, het beeld der Madonna. Zoo zijn ook de verdere omlijstingen van deze poort gegroepeerd op een wijze die aan de stadhuizen van Leuven of van Brussel doet denken. Ook andere gebouwen, zooals bijvoorbeeld het Convento de Christo te Thomar, vertoonen soortgelijke vormen. Het portaal van Thomar zou men voor volkomen Gothisch houden, met zijn pinakels vol hogels en krabben, die bekroond zijn door zuivere kruisbloemen. Maar pas bij het bekijken van de details ziet men dat alles toch weer anders is. De gedraaide kabels verschijnen als motief, en hangen in guirlandes tegen het muurvlak. Grillig dooreengevlochten figuren verraden Oostersche inspiratie. En het geheel krijgt iets wulpsch over zich, iets fantastisch, ja zelfs iets gedrochtelijks. Nog duidelijker spreekt dit wanneer men de losse vensters bekijkt, zooals dat van het Castello da Pena te Cintra, en dat van het klooster te Thomar. Zij schijnen nauw verwant in conceptie, want allebei zijn ze omlijst door een grillig in elkaar gedraaid stel zware kabeltouwen van gehouwen steen, die op hun beurt weer allerlei andere figuren omstrengelen. Kunstige knoopen liggen er hier en daar in die steenen kabels, als snoerden ze de omlijsting van het venster en de muur vast. Boven al die onrust van deze kronkelige ornamenten verheft zich statig het wapen met het kruis er op. Soms gaat de vindingrijkheid nog veel verder, Zoo is een geliefkoosd motief uit dien stijl van koning Manoel I een riem die een dikke zuil omsnoert, met een reusachtige gesp er aan, alles natuurlijk in de steen uitgehouwen. Doch hoeveel zuilen men ook in een kloostergang op een rij zal vinden, nooit zullen er twee dezelfde bij zijn. Want van alle regelmaat of eentonigheid is de Manoelijnsche stijl vrij. Integendeel: men heeft gestreefd naar een dusdanige verscheidenheid dat er een ware orgie van detail is ontstaan, welke ten slotte het oog verbijstert. Het is niet als bijvoorbeeld in den Dom te Keulen, waar al het detailwerk den indruk maakt van uit eenzelfde massafabricage afkomstig te zijn. Neen, in Portugal wordt men duizelig van zooveel verscheidenheid in bewerking; doch het resultaat blijft niettemin bijna hetzelfde, want men raakt er vermoeid van. Een geslaagd Manoelijnsch kunstwerk zou men eigenlijk dagelijks voor oogen moeten hebben, ten einde er het oog spelenderwijze over te laten gaan, en onder het mijmeren telkens nieuwe fraaie trekjes te ontdekken. Maar hoe kan dit? Men vertoeft gewoonlijk slechts vluchtig in Portugal, en ziet dan in het gunstigste geval alleen de Jeronymos van Belém en het venster van Cintra. Daar staat echter tegenover dat het heele land vol is van Manoelijnsche schatten. Reeds hebben we Lissabon en Thomar gezien, allebei wonderen van vormenrijkdom. Ook echter de beide monsterachtig groote kloosters | |
[pagina 103]
| |
van Alcobaça en Batalha bevatten schatten aan Manoelijnsche kunst. Coimbra, het oeroude universiteitsstadje, is eveneens rijk voorzien. Opmerkelijk is er een klein poortje in de hoogeschool, als het ware opgehangen tusschen twee gedraaide pilasters die aan de late Gothiek ontleend schijnen. Maar de gekronkelde kabels die het Portugeesche wapen omslingeren, helpen ons uit den droom: Manoelijnsch is ook dit fraaie specimen.
Zoo zien we dus hoe reeds ten tijde van koning Manoel I de bouwstijl die zijn naam draagt, niet enkel voor kerkelijke bouwwerken werd gebezigd, doch we hebben het gevlochten touw reeds eveneens toegepast gezien op een paleis (Cintra) en op een universiteit (Coimbra). De Manoelijnsche bouwtrant had dus een rijke toekomst tegemoet kunnen gaan. Doch het is anders geloopen. Juist terwijl het Portugeesche rijk zich in de periode van den grootsten bloei bevond, is ook de Renaissance tot hier doorgedrongen, en tegen deze nieuwe mode was zelfs geen steenen kabel bestand. Ook in Portugal hield de wedergeboorte van het Hellenisme een waren triomftocht; en toen uit de eerste periode van streng classicisme de barokstijl zich afzonderde als een bouwuiting die vooral den Portugeezen zeer lief geworden is, toen bleek er voor geen enkelen anderen stijl plaats meer te zijn. Wat er sindsdien in Portugal gebouwd is, was in Barokvormen, en nog tot op den huidigen dag is deze barok om zoo te zeggen obligatoir gebleven in de kerkelijke architectuur. Eén opleving heeft de Manoelijnsche stijl evenwel nog gehad, n.l. onder de regeering van den kunstlievenden koning Dom Carlos I (1889-1908), die door republikeinsche samenzweerders doodgeschoten is. Tijdens Dom Carlos' bewind is namelijk het koninklijke paleis in het oerwoud van Bussaco gebouwd, op een open plek midden in dit prachtige bosch dat de bergen benoorden Coimbra bedekt. En in dit bouwwerk is de geheele exuberantie van de Manoelijnsche bouworde nog eens op luisterrijke wijze ontplooid. Het is een soort van toren, die doet denken aan de vermaarde Torre de Belém aan de Taag buiten Lissabon. Maar terwijl het torentje van Belém weliswaar sierlijk, doch tevens eenvoudig en zelfs streng van lijnen is, vertoont het voormalige koninklijke lustverblijf van Bussaco een weelde van vormen die aan het fantastische grenst. Het is een gedicht in gehouwen steen, één groot epos ter verheerlijking van den roem der Portugeesche natie. Aan het gebouw zelf is ook weer elk detail anders, en in de heele open zuilengalerij die het gebouw op den beganen grond omgeeft, zal men geen twee gelijke kolommen aantreffen. Er zijn er die spiraalsgewijze gedraaid zijn, er zijn er die uit een gevlochten bundel van steenen halmen bestaan, en er zijn er die door een stevige gesp omklemd worden. De naam van | |
[pagina 104]
| |
José Barata is aan dit gepeuter in gehouwen steen verbonden. Van binnen is het gebouw gedecoreerd met frescos door Condeixa en met tegeltableaux door Jorge Colaço, allen kunstenaars van de hoogste trap in Portugal. Na den val van het koningschap is er van dit buitenpaleis een hotel gemaakt, met zulk een succes dat er zelfs nog vleugels aangebouwd moesten worden. Maar dit was al niet meer de echte Manoelijnsche geest. Die is kort na koning Manoel's dood (1521) in vergetelheid geraakt, en pas onder koning Carlos even opgerakeld. Alles wat er sindsdien nog aan Manoelijnsche vormen wordt geproduceerd, is een flauwe navolging. Eén enkele uitzondering moet ik echter maken. Ik zag n.l. een paar maanden geleden te Lissabon op een tentoonstelling van werk, door oorlogsinvaliden vervaardigd, een prachtige Manoelijnsche poort staan prijken, een spitsboog, bekroond door het kruis, en van binnen bewerkt met weelderig beeldhouwwerk. Alles natuurlijk weer net alsof het gevlochten kabels waren, en slingers van kunstig touwwerk. De zuiverste Manoelijnsche stijl, dien men zich denken kan. Maar toen ik goed keek .... toen was het allemaal écht kabeltouw! |
|