| |
| |
[pagina t.o. 73]
[p. t.o. 73] | |
maurice asselin.
moeder met kind.
| |
| |
| |
Maurice Asselin,
door Henry Asselin.
TIEN jaar geleden was Maurice Asselin nog slechts bekend onder eenige kunstminnenden. Zijn vrienden bewonderden hem en voorspelden zijn roem. Tegenwoordig beschouwt men hem - zoowel in Frankrijk als daarbuiten - als één van de meest representatieve talenten dier nieuwe school, die, opvolgster van het impressionisme, en zich afkeerende van alle geometrische of wetenschappelijke formules, kloekweg teruggekeerd is tot de zuivere plastiek. Talrijk zijn reeds, buiten onze grenzen, de musea die werken van zijn hand tentoonstellen. En reizigers vertellen van een aanzienlijken Japanner te Tokio, die, in zijn particuliere verzameling, onder zijn moderne fransche schilderijen vijf werken van Maurice Asselin bezit. Wat Frankrijk zelf betreft, deze kunstenaar pleegt een gewichtige plaats te bekleeden in de commissies van den Herfstsalon; in de zalen van het Luxembourg treft men hem aan in het centrum van een beroemde groep, die zoowel Matisse als Marquet omvat en tusschen deze in: Ottmann, Lotiron, Flandrin, Puy, Laprade, Favory, Derain, Lebasque, en nog eenige anderen.
Het zij mij vergund, nu ik hier de figuur van dezen grooten kunstenaar wil oproepen, daarbij melding te maken van een persoonlijke herinnering: Zij die gelooven dat, te midden van het groote mysterie, onzichtbare draden de levens der enkelingen verbinden, en die aan een lotsbestemming denken, waar wij niets dan toeval bespeuren, zullen mij wellicht dank weten voor deze eenvoudige geschiedenis. Het was in 1921. Ik bezocht, met eenige vrienden, den Herfstsalon. Reeds hadden wij vele zalen doorloopen; reeds merkten wij 't begin van die speciale soort vermoeidheid, die door onvoldaanheid wordt teweeggebracht, en wanhoopten wij er aan of wij ze eindelijk nog zouden ontdekken, de weinige werken, die, in de eindeloosheid van een ‘Salon’, ten slotte toch bijna altijd uit den chaos plegen op te duiken, toen wij den ingang bereikten van een der voornaamste zalen. Een moment van stilstaan om een overzicht te nemen, en plotseling was het of mijn blik op een of andere wijze werd vastgehaakt aan een schilderij, geplaatst op ooghoogte aan den wand tegenover ons, dat wil dus zeggen tamelijk ver van den ingang waarbij wij stonden. Mijn voorgevoel was iets heel bizonders. Ik zal den geestesschok, dien ik ondervond nooit vergeten, en evenmin de wijze waarop ik tot mijn vrienden zei: ‘Ziedaar een meesterstuk; laten wij het van dichtbij gaan bekijken.’ Wij doorkruisten de zaal in haar volle lengte, met verwaarloozing van hetgeen rechts en links van ons hing, snel loopende, recht voor ons uit,
| |
| |
naar dat lichtende punt, dat bestond uit het opgemerkt, het als uitverkoren schilderij met zijn buitengewone aantrekkingskracht. Nooit heb ik de schoonheid van een kunstwerk kunnen ‘ontdekken’, zonder te voelen hoe mijn hart ontroerde, hoe het plots feller klopte in mijn borst: ditmaal werd mijn reeds zoo groote ontroering nog versterkt door dat onzegbare, mysterieuze iets, waarop ik zooeven zinspeelde. En werkelijk, hoe groot was mijn verrassing, toen, het hoofd gebogen naar dat bewonderenswaardige schilderij, dat, wel ver van onze verwachting teleur te stellen, zich inderdaad als een meesterstuk openbaarde zoodra wij het van dichtbij konden beoordeelen, ik daarop, onderaan, een naam las, die ook de mijne was, en dien ik nog nooit had ontmoet in de schilderkunst, althans niet sinds dien Jan Asselyn (Jean Asselin, van Dieppe), den vriend van Rembrandt - den naam: M. Asselin. De catalogus, terstond te hulp geroepen, preciseerde: ‘Maurice Asselin’ en gaf me het adres van den schilder, te Montmartre. Mijn kameraden, verrukt over het schilderij, waren het ook een beetje over de coïncidentie, die op zich zelf overigens niet het minste belang had, aangezien het hier slechts een eenvoudige gelijknamigheid gold. Wij stonden een oogenblik verbluft; ik trachtte niet dadelijk te onderscheiden welke de geheimzinnige krachten konden zijn, die mij zoo duidelijk en met uitsluiting van alle, van duizenden andere, voor dit éénige schilderij hadden gevoerd; wij gaven ons aanstonds geheel over aan de vreugde, het werk zelf te aanschouwen, vergetend wie het geschilderd had.
Het was een vrouwefiguur, zittend, peinzend, de armen tezamengelegd, min of meer kruislings over de knieën, het gelaat, bijna ‘en face’ gezien, eenigszins gebogen, de blik naar den grond, het voorhoofd zeer hoog, zeer lichtend. Aan den eenen kant van het doek een vaas met anemonen. Dit is, geloof ik, Maurice Asselin's lievelingsbloem: hij heeft veel aan haar te danken, en het lijkt me gewenscht, reeds bij het begin van deze studie, zijn kleur te karakteriseeren door te zeggen dat de artiest zeldzaam gelukkig zekere tonen heeft getroffen die het midden houden tusschen mauve en lila en die zeer speciaal den anemoon eigen zijn. Verder gaande zou men zelfs geneigd zijn te zeggen: dat, wat daar tegelijk fier en smachtend, eenvoudig, menschelijk en.... weemoedig is aan deze edele bloem, wij vinden het, tot op zekere hoogte, terug in de geheele schilderwijze van Maurice Asselin. Ook Baudelaire - niet de Baudelaire der opstandigheden en der vervloekingen, maar die van het spleen - moet de anemonen bemind hebben........
Het waren deze kleuren - waaronder men zich nog mengen zag een soort van weerschijn, min of meer zilverachtig, en welke als gebaad stonden in een wonderlijk schoon licht - die aan het doek zijn bizonder karakter gaven. Het gedachtecomplex, dat zich van het aangezicht losmaakte,
| |
| |
bepaalde de ziel ervan. De schilderwijze, tamelijk breed en tegelijk krachtig en soepel, verleende verder aan het werk de noodige autoriteit. Men onderging, dit schilderij aanschouwende, door den totaalindruk, een tamelijk gecompliceerd gevoel van bekoring, van verrukking zelfs, men voelde zich veroverd met rechtschapen middelen, als waarvan tegenwoordige schilders zich nog maar zelden bedienen. Men werd getroffen door de natuurlijke gratie van een mijmerende vrouw, en uit houding, gedachte, kleur en licht tezamen ontstond een buitengewone indruk van sereniteit. Sereniteit, ziedaar het kenmerk van Asselins geheele oeuvre!
In mijn enthousiasme schreef ik hem dienzelfden avond nog: ‘Mijn waarde neef....’; hij antwoordde mij op dezelfde wijze, en - bij gebleken afwezigheid van bloedverwantschap - wij werden vrienden.
Het schilderij, dat ik zooeven beschreef, had overigens een schitterend succes, het werd inderdaad, en door de geheele critiek, beschouwd als het meesterstuk van dien herfstsalon. En het droeg er in niet geringe mate toe bij, het blijvend welslagen van den jongen kunstenaar te verzekeren.
Toen ik, in vervolg op onze briefwisseling, Maurice Asselin in zijn woning ging opzoeken, vond ik hem, met zijn vrouw en een eerste kind, in een klein atelier, op den top van de rue Caulaincourt, Montmartre: later heeft Asselin zich een charmant eigen huis laten bouwen, te Neuilly-Saint-James, dichtbij de Seine. Bijna al zijn vensters geven uitzicht op geboomte: daarop dan ook vooral heeft hij prijs gesteld. Hij leek mij trouwens niet minder gelukkig in zijn woning op Montmartre. Het succes is tot hem gekomen, hij heeft er nooit moeite voor gedaan. En ziedaar een der overheerschende trekken van zijn karakter: er leeft in Maurice Asselin een rechtschapenheid, een oprechtheid, die eerbied afdwingen: men vindt ze in zijn leven gelijk in zijn werk terug. Terwijl zoovele schilders, tegenwoordig wel meer dan óóit, er toe komen een beweging te volgen, een mode vaak, zich te schikken naar de eischen der snobs om meer zekerheid te hebben hun producten te kunnen plaatsen, is Asselin zich zelf gebleven, van zijn debuut af tot heden toe, nooit afwijkend van een gedragslijn, die hij niet heeft gekozen, die met geen berekening ter wereld iets te maken heeft, maar die eenvoudig is zooals zijn schilderstemperament haar noodig had. Zoo heeft hij zich ook altijd terzijde weten te houden van alle luidruchtige publiciteit, van elk te gemakkelijk, en weinig waardig koopmanschap, en het is, terwijl hij zijn dagelijksche taak volbracht als een goed werkman, door zijn kwaliteiten alleen dat hij de openbare meening heeft weten te veroveren, die ten slotte toch niet enkel grillig en fantastisch blijkt. Dat hij een lange en moeilijke beginperiode heeft gekend; dat hij bezwaarlijke uren heeft doorgemaakt, het is niet twijfelachtig; toch zal zijn loopbaan gelukkiger blijken dan die
| |
| |
van den grooten Renoir, wiens werken, op zijn veertigste jaar, nog niets dan spot en verontwaardiging bij de burgerij teweeg brachten. Alles wel beschouwd is het geluk van Maurice Asselin nooit afhankelijk geweest van zijn succes, evenmin trouwens als dat van Renoir: op dit punt, gelijk op vele andere, zijn alle echte artiesten van denzelfden geest. Voor Asselin, gelijk voor Renoir, dien ik eveneens zeer goed gekend heb, heeft het geluk altijd gelegen in de vervulling eener taak, waaraan men zich ten volle overgeeft, met al zijn geloof, zijn vuur en zijn volharding. Heel de rest is bijkomstig of secundair. De liefde voor het werk, die in Renoir een hartstocht was, men vindt haar in gelijken graad bij Maurice Asselin.
Een open en franke figuur, natuurlijk en eenvoudig, niet in staat zich te veranderen, vooral waar het zou gaan om eenige concessie, zoo heb ik Asselin gekend, tien jaar geleden, op Montmartre en zoo hervond ik hem onlangs, te Neuilly-Saint-James: levensomstandigheden hebben geen vat op hem; altijd zal hij behouden, in welgesteldheid gelijk in armoede, dat een beetje onbehouwene, verweerde, van een houthakker bij zijn boom. Echte zoon van fransche boeren, heeft hij al de ongegeneerdheid en de bescheidenheid van zijn ras, dat air van gezondheid en evenwicht, en tevens het ironisch trekje dat immer onafscheidelijk zal zijn van den franschen geest. Een machtige kop, wel geplant op een stevig lichaam. Een vol gezicht, wat zware trekken, maar mannelijk en goed geteekend en waarin lichtende zijn twee blauwe oogen van een buitengewone klaarheid, zeemansoogen, waarin de wijde ruimten zich weerspiegelen, toch met een glansje van oneindige melancolie. Zelfs wanneer zij in Orleans zijn geboren, zooals deze, stammen de Asselins oorspronkelijk uit Normandië; wellicht dat Maurice Asselin, die de zee zoo liefheeft, in die bizondere neiging het teeken hervindt van zijn voorvaderlijke afkomst.
Want ja, het is te Orleans dat zijn familie zich eertijds heeft gevestigd, hij is er geboren, 24 Juni 1882. Zijn ouders hadden in die goede stad een van die ouderwets fransche logementen waar men te voet en te paard zijn intrek nemen kon, en waar men altijd verzekerd was van een voortreflijk onderdak, een zacht en behoorlijk opgemaakt bed en een puike tafel, de welverzorgde spijzen besproeid met lichten wijn uit de omgeving. Zijn lieve moeder, met haar witte muts, schijnt zoowel in haar particuliere leven als in haar logement de goede toevlucht geweest te zijn waar ieders hart eerbiedig en dankbaar naar uitging. Haar zoon koestert een echte vereering voor haar en hij heeft bewonderenswaardige portretten van haar gemaakt, waaruit die vereering u tegemoetstraalt. Heel jong nog sprak Maurice's roeping zich duidelijk uit. Hij houdt van de natuur; zij inspireert hem; hij doet zijn best haar vormen, haar kleuren, haar levende ziel op het papier terug te geven. Hij is te intelligent om niet
| |
| |
maurice asselin.
droomerij.
| |
[pagina XVIII]
[p. XVIII] | |
m. asselin.
de grootmoeder.
m. asselin.
bloem-stilleven.
maurice asselin.
de zusters
| |
| |
te begrijpen al wat hem ontbreekt, al wat hij zal moeten leeren, en, daar zijn nieuwsgierigheid groot is en hem niet met rust laat, haakt hij ernaar de groote stad te leeren kennen, het centrum te benaderen waar zijn roeping zich zal kunnen voeden met kennis en met waarneming. In 1900 vinden wij hem te Parijs, waar hij, om te kunnen leven, een betrekking als verkooper in een groot magazijn aanvaard heeft. Een beproeving die vreeselijk geweest zou zijn, indien zij niet werd gecompenseerd door de vreugde te leven in een der felst brandende haarden der kunst, Parijs, de stad die voor de artiestenziel als een verwarmende zon is.
Maar de arme provinciaal, gewend aan open lucht en ruimte, verdraagt slecht de atmosfeer van Parijs, de stof en de fabriekswalm. Maurice wordt er ziek; een sanatorium moet hem herstellen. Zijn energie doet hem zijn kwaal overwinnen en zijn ontembare wilskracht brengt hem naar Parijs terug, alwaar, in 1904, wij hem weervinden in de Ecole des Beaux Arts, in het atelier van Cormon. De lessen van dezen meester, een goed technicus, zullen niet verloren zijn, maar zijn ontzaglijke academische composities, de onderwerpen waarvan vaak ontleend zijn aan het steenen tijdperk, zullen geen grooten invloed op den leerling oefenen. In deze periode komt Maurice Asselin, die een moderne is in zijn smaak en neigingen, de Impressionisten nader en het is van hen dat hij de echte en diepgaande lessen krijgt, die over zijn loopbaan komen te beslissen.
Nog wat wankel van gestel gaat Asselin zich thans verdeelen tusschen Parijs en Bretagne, het land waar hij den oceaan en zijn mysteriën zal leeren kennen. In 1908 brengt hij een poos in Italië door en wel voornamelijk te Rome. In 1917 gaat hij voor eenigen tijd naar Londen, naar Sickert. In Engeland, zoowel als in Bretagne en in Italië, werkt hij zonder ophouden, maakt notities, zoekt gemeenschap met het water, met den grond, met de zon, zoekt en vindt in de natuur al zijn inspiraties en den eigenlijken zin van zijn kunst. Ver van het atelier en van alle school, aan zichzelf overgeleverd, maar in onmiddellijk en blijvend contact met de natuur, begint hij de ondervinding der impressionisten, zijn ware leermeesters, op eigen wijze te verwerken. Hij drinkt uit de bronnen zelf der waarheid, ontsnapt aan alle stelsels en theorieën, begrijpt dat er schoonheid schuilt in alles wat leeft en ademt, en dat de ware kunst bestaat uit het herscheppen van dat leven in een levend beeld. Zoo vullen zich zijn oogen met de verschijningen van het leven, en zijn palet verrijkt zich met de eindeloos varieerende kleuren der natuur. Zijn temperament zal er de sereniteit aan toevoegen, een soort van droom zonder uiterlijken glans en zijn genie zal in dat alles harmonie stichten, tot onze bevrediging. Geen enkel buitensporig gebaar; een afkeer van het dramatische; teedere liefde voor het eenvoudige ding. Asselin heeft het levensschouwspel lief,
| |
| |
zooals het is; hij laat aan anderen het theatrale over, den klemtoon, de overdrijving, ja ten slotte iedere litteraire interpretatie.
Intusschen was, op het tijdstip waarop Maurice Asselin zich in de schilderkunst begaf, de atmosfeer vergiftigd door litteraire theorieën. Men verwachtte niet van een schilder dat hij plastisch werk zou maken, men vroeg ideeën van hem. Zelfs de wetenschap loerde op de kunst. In plaats van de klare visie der dingen, die tot dan toe den schilder zijn taak had aangewezen, drong zich naar voren een pretentieuse formule, een ingewikkelde geometrische vertolking. De dingen waren niet meer zóó als men ze zag, maar zóó als men wilde dat zij zouden zijn, gevat in een eng en kil systeem van lijnen en hoeken, waarbij de kleur slechts een bijkomstige en aan regels gebonden rol speelde. Asselin werd zelfs niet aangeraakt door die nieuwe, pretentieuse theorieën. Het behoort tot den aard der echte kunstenaars, dat zijzelf hun hulpbronnen vinden, niets van anderen vragen, aan manieren en genres voorbijgaan zonder zich er zelfs om te bekommeren, hun eigen weg kiezen als waren zij alleen op de wereld. Renoir vertelde mij, dat, toen hij eens een schilderij had tentoongesteld voorstellende een in gepeins neerzittende vrouw - het was zijn keukenmeid - een bekend criticus hem was komen vragen: waaraan die vrouw dacht. Renoir had geantwoord met een schaterlach en had den criticus ter deure uitgeleid hem aanradende zich voortaan te wijden aan de litteraire critiek en niet meer aan die van beeldende kunst. Welnu, evenmin raakt Maurice Asselin in de war door préoccupaties vreemd aan zijn kunst; de litteratuur baart hem geen zorgen, althans voor zoover men haar in de schilderkunst zou willen zoeken. Voor hem als voor Renoir is het eenige wat hij van de gedachte moet hebben: de houding.
Het lijkt mij een groote verdienste van Asselin, dat hij weerstand heeft geboden aan die litteraire verlokkingen van zijn tijd en, ondanks het gepraat zijner collega's, schilderwerk heeft gemaakt eenigszins als Fragonard die tot de theoretici zeide: ‘Wat mij betreft, als het moest zou ik met mijn voet schilderen!’ Het resultaat - wat Asselin betreft - is die schoone stoffelijkheid, soliede en soepel, die ons oog bekoort als edelgesteenten en die zich eveneens welsprekend tot onzen geest richt, want het beeld van het leven, zelfs in zijn eenvoudigste, gewoonste vormen, misschien zelfs vooràl in die vormen, geeft ons altijd het innerlijke houvast van een diepe filosofie.
Het volmaakt natuurlijke van Asselin's schilderkunst is misschien wel het eerste wat onze instemming wekt als wij het werk van dezen kunstenaar beschouwen. De sereniteit, die eruit opwelt, en waarvan ik al gesproken heb, is een bekoring te meer. Er is iets dat noodzakelijkerwijs gepaard gaat met zulk een essentieelen eenvoud, en dat is gezond verstand. Veel geestelijke gezondheid leeft in het werk van Asselin. Het is mogelijk door
| |
| |
de wet van het contrast, wanneer wij denken aan de meer of minder ongezonde raffinementen van dit tijdperk, dat wij met zoo'n bizonder genoegen tot de schilderkunst van Asselin gaan: daarin kunnen wij rustig ademhalen. Zij beteekent de rust voor ons en de gerustheid.
Men schrijft aan Maurice Asselin dit nobele woord toe: ‘L'art jaillit de l'amour émerveillé de la vie’. (De kunst ontspringt uit opgetogen liefde voor het leven). Wanneer men het woord émerveillé uit deze definitie schrapt, is zij volmaakt toepasselijk op zijn werk. En ik zou er zelfs bijna de voorkeur aan geven in Asselin, evenals in zijn werk, niets dan liefde voor het leven, zonder meer, terug te vinden, en geen ‘opgetogen’ liefde: met deze laatste immers ontstaat er gevaar voor den grooten eenvoud, de innige oprechtheid, die de eerste hem heeft ingegeven. De bescheiden vereering voor het leven, ziedaar de catechismus, ziedaar het evangelie van dezen grooten kunstenaar.
Ook zijn onderwerpen heeft hij nooit gecompliceerd willen maken; zijn voorkeur gaat altijd, en zeer zichtbaar, uit naar de eenvoudigste voorstellingen, de meest voorkomende in ons bestaan, Een tuinhoek met eenige vrouwen rond een tafel; een lezende vrouw, een naaiende vrouw; een naakt in totaal ongezochte houding; een moeder die haar kind voedt; een van zijn eigen zoontjes in het holletje van een fauteuil gezeten; twee jonge meisjes die muziek maken; zulke motieven zijn het meestal die Maurice Asselin ons te overmijmeren geeft, in de interpretaties, die zijn eigen overmijmering en zijn schildersoog eraan gaven. Hij munt bizonder uit in het weergeven van moederschap, waarbij hij er op onnaspeurbare wijze in slaagt droom en werkelijkheid te verbinden: werkelijkheid in de trekken, de houding; droom in de teederheid, in de atmosfeer, in de belichting.
Uit de keus van zijn onderwerpen, de liefde en het begrip waarmee zij behandeld zijn, de waarachtigheid van hun expressie, de atmosfeer, tenslotte, waarin zij zijn geplaatst, ontstijgt voor ons een weldoende intimiteit. Intimiteit in den diepsten, den wijsgeerigsten zin van het woord, want deze intimiteit wil niet alleen duiden op het intieme leven, maar nog veel meer op de communie tusschen dat leven en den kunstenaar, die de moeilijke taak op zich genomen heeft, een gevoelige en ontroerende getuigenis ervan te geven.
Dit gevoel voor intimiteit, wij vinden het terug in de wijze waarop Maurice Asselin bloemen schildert. Een groot onderwerp, en waarvoor de ziel van een dichter noodig is. Ook hierbij vermijdt Asselin zorgvuldig, en met succes, elk artistiek vertoon. Om zijn bloemen te schilderen, die hij bij voorkeur plaatst in soliede vazen van aardewerk, zijn bloemen met hun matte kleuren, bedient hij zich van hetzelfde penseel, vol en smijdig, en dat slechts waarheid nastreeft. Natuurlijk is het ook daar, daar zelfs
| |
| |
voorál, dat zijn kunst van componeeren uitkomt, maar wat hij geeft is geen decoratie, geen stileering; hij beijvert zich de bloem te geven zooals die is, als een levend wezen, in zuivere plastiek, met geen andere welsprekendheid dan die van een lijn, een kleur, die er de onmiddellijke bekoring van uitmaakt. 't Is merkwaardig dat juist Asselin's wat zware, wat nadrukkelijke penseelvoering de kwaliteit van zijn bloemschilderijen bepaalt. Iets lichts, vaags, neveligs geven zou hem te gemakkelijk zijn, en het karakter der bloemen kan zonder twijfel ook anders worden begrepen. Asselin vat het als 't ware samen, in breede streken, in uitgesproken kleuren, maar die door de keuze van het fond en van zekere accoorden tot harmonie gebracht worden, en het is de smijdigheid van zijn pâte en van zijn streek die de banale zweverigheid komt te vervangen. Er zijn schilderijen van hem in dit genre, een vaas, twee of drie bloemen, die puur betooverend aandoen. Het geheim is ten slotte heel eenvoudig: zijn bloemen, evenals zijn vrouwen, léven voor ons.
Aldus de schilder. Men kan geen afscheid van hem nemen zonder gesproken te hebben van den illustrator en den aquarellist.
Als illustrator heeft Maurice Asselin tot nog toe zijn voornaamste bestemming gevonden in het beeldend vertolken der werken van Francis Carco; zijn prenten zijn deels zeer realistisch, anderdeels heeft hij, met zijn gewone oprechtheid, en tot een graad die nog zelden bereikt was, weten te verbinden: het schilderachtige der onderste maatschappijlagen, de triestheid der ‘meisjes van plezier’, de melancolie der lampions, de klachten van den jasz, de aanvreting van den lust. Hier toont zich de filosoof, die hij is, op meer litteraire wijze; men ziet er in elk geval uit, dat niets menschelijks hem vreemd is.
Het is hier misschien de plaats om te zeggen, dat de schilderkunst van Maurice Asselin, in haar sereniteit, in haar intimiteit, in de groote stilte waarin zij schijnt te ademen, geen vroolijke schilderkunst is. Het is overigens vooral hierin dat het onderscheid ligt tusschen het neo-impressionisme, sedert 1914 ontstaan, en het groote impressionisme van na 1880. De kunst van een Renoir vooral, die van een Pissarro eveneens, zijn in essentie vroolijk; zij ademen een levensvreugde, een soort trilling van gelukkigheid, die zeer karakteristiek zijn voor het genre zoowel als voor het tijdperk. Zij het dat de gedachte aan vroolijkheid minder past bij het werk van een Monet of dat van een Sisley, omdat zich hierin ook een zekere melancolie doet kennen, niet minder waar is, dat beider kunst beschouwd kan worden als het beeld van een aetherisch geluk, dat ontstaat uit droomen en uit kleuren. Indien men Renoir tegenover Monet wil stellen, kan men op zijn meest van den eerste getuigen, dat hij meer naïeve vreugde bezit, meer enthousiasme misschien, dan de tweede.
De schilders van het neo-impressionisme zijn bijna allen ontbloot van
| |
| |
maurice asselin.
de mandolineles.
| |
| |
maurice asselin.
de twee zusters en het kind.
| |
| |
dien geest van levensblijheid. Zij schijnen de liefde voor frischheid, voor zon, voor levendige, vibrante, ons betooverende kleuren verloren te hebben. De legerstoeten van den grooten oorlog hebben er zeker het hunne toe bijgedragen om die neiging tot triestigheid te accentueeren; om de waarheid te zeggen, wij zien, na 1918, ten minste in de ateliers der impressionisten, louter schilderijen waarin de sombere kleuren overheerschen, een zoeken naar strenge tonen, een onopvallende harmonie van grijzen, van mauves, van glansloos rood of wit. En juist deze zijn bij voorkeur de kleuren, de atmosfeer, van Maurice Asselin, een kunstenaar die zich op merkwaardige wijze bij zijn tijd heeft aangepast.
Maar 't is bijna een tweede natuur die de aquarellist Maurice Asselin vertoont. De bloemsujetten terzijde gelaten, kan men zeggen dat Maurice Asselin zich in zijn waterverf-producten uitsluitend geïnspireerd heeft op onderwerpen gekozen in Bretagne, aan het strand van de zee, in de kleine visschershavens. En daar, voor de gloeiende kleuren overgolfd door een gloeiend licht, heeft hij de natuurlijke geneigdheden van zijn ziel, of van zijn palet, wel een oogenblik tot zwijgen moeten brengen. De waarheid is dat de aquarellen van Asselin, ofschoon men er onmiddellijk, en zonder mogelijkheid van aarzeling, zijn manier van schilderen in terugvindt, zeer verschillend zijn van zijn olieverfstukken. Het is nauwelijks met woorden te zeggen zooals hij de poëzie van de zee begrepen heeft, met wat voor verfijnde kunst hij er in geslaagd is die verwonderlijke vereeniging uit te drukken van water en lucht, waarbij dezelfde subtiele en lichte tinten zich vermengen om ten slotte niets meer te schijnen dan een reeks reflexen; hoe hij die zee en dien hemel heeft weten te doen ademen, ze als te overgaan met een breede en machtige aanblazing, maar daarvoor ditmaal gebruik makend van een geheel ander procédé, aangezien, zoo krachtig en direct als zijn streek is in de olieverfkunst, zoo licht, gracieus, aetherisch, zoo vol nauwelijks aangeduide bedoelingen wordt zij in de aquarel. En telkens wanneer, temidden van deze zingende poëzie, de schilder de fijne lijn brengt van een havenhoofd of van een bark en haar zeil, doet hij dat met discrétie, als om niets dan even een merk aan te geven, een aardsch contact. Maar daardoor toch brengt hij zijn werkstuk terug tot die realiteit, die wij noodig hebben, en die wij niet kunnen afscheiden van den naam: Maurice Asselin, van hem wiens zeer menschelijk talent is ontstaan uit een zoo fijne gevoeligheid.
|
|