Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 40
(1930)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
Echt of valsch?
| |
[pagina XIII]
| |
het aan frans hals toegeschreven schilderij ‘the toper’, zooals het er vroeger uitzag.
het oorspronkelijke werk van frans hals in eere hersteld (national gallery of scotland te edinburgh).
de ets van v.d. velde, naar het verloren gewaande schilderij van frans hals.
de röntgenfoto van ‘the toper’, het langwerpige voorwerp in de hand vertoonend.
| |
[pagina XIV]
| |
Portret van anna dircksdochter van bleyswijk, zooals het in het frans hals-museum hing; rondom hoofd en kraag werd een overschildering vermoed.
hetzelfde portret als röntgenbeeld; men ziet hoe de oorspronkelijke gala-kleedij later door een stemmiger costuum vervangen werd.
een modern röntgenapparaat (philips ‘metalix’).
| |
[pagina 29]
| |
het hoofd ziet. Maar ook het menschelijke gezichtsvermogen heeft grenzen. De meest ervaren en bekwame kunstcriticus zal van een bepaald schilderstuk bijvoorbeeld wèl kunnen constateeren dat er rondom de omtrekken van een beeltenis nog eenige verdachte sporen aanwezig zijn, die doen vermoeden dat er nog iets anders onder zit. Maar wàt er nu precies onder zit, blijft onzichtbaar. Om dit te weten zou men de zichtbare verflaag moeten wegnemen. Maar wanneer dit nu eens tegenvalt, en er blijkt alleen een verkeerde schets van den schilder zelf onder te zitten? Dan heeft men het kind met het badwater weggegooid, en tot zulk een lichtvaardigheid is een serieuze kunstkenner allicht niet te vinden.
Hier nu bieden de natuurwetenschappen aan den kunstkenner een welkome hulp. Een gezichtsvermogen dat hem nog weer heel andere dingen doet zien dan het sterkste vergrootglas. Het zijn de Röntgenstralen, die door linnen, paneel en verflagen heendringen, en die op deze tocht op verschillenden tegenstand stuiten, al naar gelang de samenstelling der verfsoorten. Sinds de uitvinding van de olieverf, in het einde der Middeleeuwen, tot aan het uitsterven der klassieke schilderscholen tegen het jaar 1800 hebben de schilders in hoofdzaak gewerkt met kleurstoffen die van metalen werden vervaardigd. Kopergroen, loodwit, om er maar ineens een paar van de belangrijkste te noemen. Er bestaat een heel berijmd receptenboek voor, uit de 17e eeuw. Want elke schilder placht het meerendeel van z'n verf zelf te maken. Nu mag als bekend verondersteld worden dat Röntgenstralen het moeilijkste juist door metalen heendringen, en o.a. zeer sterk door lood worden tegengehouden. Daarentegen bieden plantaardige stoffen of dierlijke weefsels een veel geringeren tegenstand. Wanneer men dus een schilderij door Röntgenstralen laat beschijnen, en deze dan weer op een photographische plaat opvangt, dan zal men op de film een schaduwbeeld zien, waarbij de metaalhoudende verfdeelen de stralen blijken te hebben tegengehouden, terwijl door andere verfsoorten de stralen grif zijn doorgelaten. Bij een 17e eeuwsche schilderij, waar rijkelijk van loodwit gebruik gemaakt is, heeft dit gewoonlijk tot gevolg dat een Röntgenfoto een vrij nauwkeurig beeld van het schilderwerk vertoont. Daarentegen zou een met plantaardige kleurstoffen geschilderd stuk haast niets te zien geven. Zoo is het dan ook eens voorgekomen dat een schilderij (een boerenkermis) die algemeen voor een echte Ostade gehouden werd, op de Röntgenfilm hoegenaamd geen spoor van de zichtbare voorstelling vertoonde. Daarentegen liet de Röntgenfoto een bepaald geheel ander schilderstuk zien, dat er onder zat: een hoenderhof met allerlei gevogelte. Conclusie: | |
[pagina 30]
| |
de onderste schildering was oud en oorspronkelijk. Over dit doek heen had een bedrieger in de 19e eeuw een Ostade nagebootst, doch de plantaardige verf werd door de Röntgenstralen verraden.
In zulke gevallen is het resultaat weliswaar zeer belangrijk, en soms zelfs bijzonder verrassend. Maar de beslissing wat de kunstkenner dan met het stuk zal doen, is niet altijd even gemakkelijk te nemen. Het aangehaalde voorbeeld was al bijzonder duidelijk: hier was een valsch prul over een echt oud stuk geschilderd, dus de moderne verflaag kon verwijderd en het oorspronkelijke onderwerp gerestaureerd worden. Maar soms ligt de zaak niet zoo eenvoudig. Menigmaal is de schilder zelf op een oogenblik niet voldaan geweest, en hij heeft zijn eerste ontwerp weer weggewerkt, om daarna opnieuw te beginnen. Dan zal de Röntgenfoto zoowel de zichtbare definitieve vormen laten zien als ook de geabandonneerde schets. En het zou natuurlijk dwaasheid zijn om het voltooide werk weg te doen en een mislukt begin over te houden. Soms ook is er onder de zichtbare verflaag een onzichtbare en dus oudere verscholen, die nauw met de andere verband houdt, zoodanig dat men nu niet zou weten, welke van de twee te kiezen. Het is n.l. voorgekomen dat iemand op lat eren leeftijd zijn portret wat liet bijwerken, en bijvoorbeeld de kleedij liet veranderen naar de gewijzigde mode van die dagen. Of een weduwe vond het beter staan om de trouwjapon waarin ze afgebeeld was, te laten vervangen door rouwkleeren. In dergelijke gevallen zal een museumdirecteur niet licht tot het herstellen van den oorspronkelijken toestand overgaan, want al is er onder de verflaag nog iets anders verborgen, - van een vervalsching kan men hier niet spreken.
Bovendien moet terdege rekening gehouden worden met den toestand waarin het doek zich bevindt. Want aan sommige oude schilderijen is zóólang gerestaureerd en opgeknapt tot er van het oorspronkelijke werk niets noemenswaards meer over is. Hier nu bieden de Röntgenstralen eveneens een zeer belangrijke hulp. Men moet n.l. weten dat een lap linnen, alvorens beschilderd te worden, eerst met een laagje ‘plamuur’ bedekt wordt. Deze massa nu is een mengsel waarin doorgaans krijt en loodwit voorkomen. De plamuur vult alle gaatjes tusschen de draden van het linnen, en vormt een gladde oppervlakte, die geschikt is om het schilderwerk te dragen. Dank zij het loodwit in deze plamuur ziet men op een Röntgenfoto gewoonlijk het weefsel van het linnen volkomen regelmatig terug, d.w.z. dat men de geplamuurde gaatjes als schaduwpartijen herkent, terwijl de linnen draad zelf natuurlijk geen noemenswaarde schaduw veroorzaakt | |
[pagina 31]
| |
heeft. Een pleister op een beschadigde plek vindt men duidelijk terug. En overal waar het oorspronkelijke linnen verdwenen is, en vervangen door een egale plamuurlaag, die de verf bijeenhoudt, zal dit terstond op de Röntgenfilm blijken. Aldus geven de X-stralen hier een bijzonder waardevol uitsluitsel over den toestand waarin het doek zich bevindt. In menig geval is op deze wijze gebleken dat elk debat over de kunstwaarde geheel overbodig was, omdat het stuk zelf, hoe gaaf het er misschien ook uitzag, niets meer dan een opgelapt vod bleek te zijn.
Dit onderzoek van schilderijen met Röntgenstralen is volstrekt niet een vinding van den allerlaatsten tijd. Men heeft er zich ook reeds vroeger mee beziggehouden, doch in die dagen waren de technische hulpmiddelen nog dusdanig onvolkomen dat het röntgenen bepaald te bezwaarlijk werd. Dr. Heilbron uit Amsterdam, Dr. Kaye uit Londen en de kunstkenner Cellerier uit Parijs hebben met de middelen van dien tijd gedaan wat zij konden. De vrije ontwikkeling van dit toetsmiddel werd echter pas mogelijk toen de Röntgentoestellen zoover vereenvoudigd werden dat men er even vlot mee kon werken als met elk gewoon foto-apparaat. In het museum zelf, wanneer dat noodig is. Onder gebruikmaking van de nieuwste toestellen der Philips-fabrieken heeft de Haagsche deskundige dr. A.M. de Wild bijzonder opmerkelijke resultaten op dit gebied weten te bereikenGa naar voetnoot*). In het Frans Hals Museum te Haarlem bevond zich een niet onaardig damesportret waarvan een overschildering vermoed werd. De Röntgenfoto bracht de volle waarheid aan het licht: Anna Dircksdochter van Bleyswijk had haar eigen beeltenis in later jaren wat laten opknappen, en datgene wat de ervaren museumdirecteur met het bloote oog reeds vermoed had, kwam in volle pracht voor den dag. Men ziet op de Röntgenfilm duidelijk de beide kanten kragen over elkaar.
Nog sensationeeler was het geval van een schilderij dat aan Frans Hals werd toegeschreven, hoewel er twijfel bestond of alles wel in den haak was. Het stuk stelde een vroolijken drinkebroer voor, roemer in de hand, en een losse baret op. Penseelstreek en alles deed aan Frans Hals denken, ook al was de onderteekening eenigszins ongewoon. Maar de roemer en de baret vielen een beetje uit den aard. Een Röntgenfoto liet zien dat de drinkebroer in plaats van een wijnglas een langwerpig voorwerp in de hand hield. En bij verder doorzoeken vond men in het Rijksprentenkabinet te Amsterdam een ets van v.d. Velde, die met deze voorstelling overeenkwam: dezelfde man, doch zonder baret, en in de hand niet een roemer doch een kakebeen. | |
[pagina 32]
| |
Deze ets was vervaardigd naar een schilderij van Frans Hals, die men verloren waande. Welnu: de X-stralen vonden dit verdwenen meesterstuk terug onder den Drinkebroer te Edinburgh! Voorzichtig heeft dr. de Wild de baret en het wijnglas verwijderd, en jawel, daar kwam het portret van Verdonck, een vriend van Frans Hals, voor den dag, met ezelskinnebak en al. Voorwaar een prachtige triomf voor de Röntgenstralen en voor den bekwamen toepasser van dit nieuwe hulpmiddel.
Een andere wijze waarop de X-stralen zich op schilderijengebied verdienstelijk maken, is door het identificeeren van een bepaald stuk. Men zal zich herinneren hoe destijds La Gioconda, het beroemde vrouwenportret door Leonardo da Vinci, uit het Parijsche Louvre gestolen is, doch later weer teruggevonden werd. Sindsdien wordt er nog steeds over gedebatteerd of dit wel het oorspronkelijke stuk is, en niet misschien een handige copie. Welnu, wanneer indertijd een Röntgenfoto van de Gioconda gemaakt was, zou men thans niet behoeven te twijfelen. Want hoezeer een copie ook uiterlijk op het origineel moge lijken, - elk Röntgenbeeld zal toch weer heel andere schaduwgroepeeringen laten zien. En al heeft men ook maar een klein hoekje van een schilderij geröntgend, het is buitengesloten dat een vervalscher daar precies dezelfde Röntgenkarakteristiek in weet te krijgen. Op deze wijze gaan vele bezitters van waardevolle schilderijen er dan ook toe over om van elk hunner stukken een soort van ‘vingerafdruk’ te laten maken door een hoekje er van te laten röntgenen. Alle debat over de echtheid of over de identiteit van het stuk is dan voorgoed onmogelijk. Aldus werken kunstkennis en natuurwetenschappen zorgvuldig samen om ook op het gebied van de schilderkunst ‘de waarheid en niets dan de waarheid’ op het spoor te komen. |
|