Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 40
(1930)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 387]
| |
‘Palazzo di Venezia’ te Rome,
| |
[pagina 388]
| |
Het is de beschaving der Renaissance, die langzaam veld wint en in de kunstvormen zoo geheel anders zich uit dan de barsche cultuur der Middeleeuwen. In het Paleis van Venetië komen deze beide ‘tijdgeesten’ op zeer merkwaardige wijze naast elkander tot uiting. En wij zien hoe ook Paulus II, zich een vesting wenschend, voor noodzaak zwicht, doch daarna aan de nieuwe richting, uit voorkeur, zich zoekt aan te passen. In de oude documenten heet dit paleisje ‘den tuin van den paus’, en het gebouwtje heeft wezenlijk voor recreatie en voor verpoozing gediend na feesten of na vermoeiende plechtigheden. Er is grond voor de gissing, dat Paulus II bij het bouwen van zijn ‘giardino’ of ‘viridarium’ zich door Leonbattista Alberti, een veelzijdig genie, heeft laten voorlichtenGa naar voetnoot*). In elk geval mag deze voor de ontwerper worden gehouden van de zeer fraaie nieuwe portiek met ‘loggia’ daarboven, waarvan de kerk van San Marco voorzien werd. Volgens zijn aanwijzingen werd ook in de laatste jaren van het pontificaat van Paulus II een begin gemaakt met den bouw van een grooten arcaden-hof in het paleis zelf, die nooit voltooid werd. Men neemt aan, dat de bouwleider hier Giuliano da Maiano is geweest, wiens naam in de rekeningen voorkomt en die stellig voor gedeelten van het paleis ontwerpen heeft gemaakt. Het ‘Palazzetto’, uiterlijk even martiaal van voorkomen als het hoofdgebouw, werd in 1909 en volgende jaren afgebroken en aan gene zijde van de kerk, achter het paleis, met dezelfde materialen weer precies zoo opgebouwd, omdat het voor wie de Piazza Venezia betrad het uitzicht wegnam op het geweldige marmermonument, dat met zijn zuilenhal, ruiterstandbeeld van Victor Emanuel II en Altaar des Vaderlands de trots is van het moderne Rome, maar door vele nuchtere noorderlingen en ook door ontwikkelde Italianen aanmatigend van leelijkheid wordt bevonden. De kerkportiek heeft nog een eigenaardig verleden, waarop wij dadelijk terugkomen. Van de belangwekkende geschiedenis van het Paleis van Venetië dient namelijk eerst een en ander verhaald te worden, vóórdat wij het in den geest betreden, d.w.z. voordat wij tot de beschrijving van het inwendige met zijn verrassingen overgaan.
Toen Paulus II, die er nog in 1468 keizer Frederik III met grooten luister had ontvangen, in 1471 overleed, liet hij de zorg voor de voltooiing van zijn paleis na aan zijn neef, den kardinaal Marco Barbo, patriarch van Aquileia, aan wien reeds in de herfst van 1467 de titel (zooals dit heet) van St. Marcus verleend was. Ontmoet men in de decoratie der zalen van de eerste verdieping het wapen ‘Barbo’ (klimmende leeuw | |
[pagina LXXXIII]
| |
teekening in het staatsarchief te venetië
‘palazzo di venezia’, in het begin der 17de eeuw (links het ‘palazzetto’).
gravure van giovanbattista piranesi.
‘palazzo iii veneziaa’, omstreeks 1750 (links met ‘palazzetto’). | |
[pagina LXXXIV]
| |
portiek der kerk van san marco en hoofdtoren van het paleis vóór 1916.
portiek der kerk van san marco, met de ‘loggia’, na de restauratie.
het groote binnenhof van het ‘palazzo de venezia’ met onvoltooide arcaden (15de eeuw) en fontein (18de eeuw).
| |
[pagina 389]
| |
door een baar oversneden), gedekt door een kardinaalshoed, dan heeft dit op den kardinaal-nipote en niet op Paulus II (als kardinaal Pietro Barbo) betrekking. Toen Marco Barbo in 1491 op zijn beurt kwam te sterven, werd hij als ‘cardinale di San Marco’ opgevolgd door Lorenzo Cibo, nipote van paus Innocentius VIII, den 14en Maart 1489 tot het purper verheven. De nieuwe titularis betrok het paleis terstond, bezorgde met grooten smaak en aanmerkelijke kosten de versiering van de bestaande hoofdzalen en deed het gebouw naar de Noordzijde voltooien. Hier liet hij zich ook een geheele reeks eigen woonvertrekken inrichten, die nog heden ten dage het ‘appartamento Cibo’ worden genoemd. Hij overleed in December 1503. Na hem heeft zijn neef Galeotto Cibo nog een korten tijd den titel van San Marco gevoerd, maar onder paus Julius II is het reeds de kardinaal Domenico Grimani, die in het paleis als huisheer van rechtswege optreedt. Sedert is het gewoonte gebleven, dat de kardinaal die in het Heilig College de republiek Venetië vertegenwoordigt, als ‘cardinale di San Marco’ in het paleis resideerde. Het gebouw ging voorts in 1564 onder de regeering van paus Pius IV (de' Medici) als geschenk in eigendom der ‘Serenissima Repubblica’ over. Deze wees het ‘palazzo’ aan als zetel harer ambassadeurs bij den H. Stoel. In den volksmond verkreeg het toen weldra den naam van ‘Palazzo di Venezia’. De Venetiaansche gezanten hebben voor het paleis niet altijd voldoende piëteit gehad. Verscheidenen hunner lieten het, al naar gelang van hun wenschen of willekeur, inwendig verbouwen, en niet zelden waren die wijzigingen gruwelijke verminkingen van de oorspronkelijk zoo fraaie ruimten. Wat zij zich veroorloofden grenst in sommige gevallen zelfs aan het ongelooflijke! Het gebouw met zijn ruimen binnenhof en vele trappen werd een soort ‘borgo’ op zich zelf. Steeds talrijker gezinnen werden er gehuisvest, en het kwam zóó ver, dat de fraaie ‘loggia’ van Alberti werd dichtgemetseld om tot woonruimte te dienen, hoezeer de aanblik van het paleis daardoor ook werd bedorven. Toen bij het verdrag van Campoformio (1797) Venetië Oostenrijksch gebied was geworden, werd het paleis de ambtswoning van de Habsburgsche ambassadeurs bij het Vatikaan en het is dit gebleven tot 1916 toe. Hoe zonderling het namelijk moge klinken, werd het ‘palazzo’ in 1866 bij den vrede van Weenen, volgens welken (behoudens plebisciet) Venetië bij het koninkrijk Italië werd ingelijfd .... vergeten! Het ‘Venetiaansche paleis’, buiten het grondgebied der voormalige Republiek gelegen, bleef aldus ‘bij vergissing’ aan Oostenrijk toebehooren. Nadat echter in 't voorjaar van 1915 Italië aan de zijde der geallieerden te velde was getogen, kwam men weldra op de gedachte het verzuim goed te maken. De Italiaansche Staat ging tot sequestratie van het gebouw over, doch | |
[pagina 390]
| |
stond toe dat de geheele inventaris werd vrijgegeven, op één enkel stuk na: het hierbij afgebeelde marmeren borstbeeld van den stichter, paus Paulus II, werk van Bartolomeo Bellano uit Padua, leerling van Donatello. Deze fraaie buste, die nog steeds in een der vertrekken prijkt, werd terecht beschouwd als van het paleis zelf een ‘integreerend deel’ uit te maken. Behalve de beide reeds genoemde appartementen: dat der Barbo's (aan de Oostzijde) en dat der Cibo's (aan den Noordkant), bevat het paleis op de eerste verdieping drie groote feestzalen, d.w.z. het bevat die tegenwoordig weder, want in de 18e eeuw waren twee dezer statige ruimten door tusschenmuren en zolderingen in een aantal kleinere vertrekken ‘opgelost’. Een der hoofdzalen, de z.g. ‘Sala del Mappamondo’ werd, evenals de loggia van Alberti, ingericht als een ‘woonhuis’ van twee etages! Alleen zij die, zooals schrijver dezes, het paleis bezocht hebben kort nadat het in 1916 door de Oostenrijkers was ontruimd, kunnen zich een denkbeeld vormen van den erbarmelijken toestand, waarin het in verloop van tijd geraakt was. De Italiaansche Staat heeft millioenen moeten besteden om het inwendige weder in den oorspronkelijken toestand te herstellen. Alleen het aanbrengen van een nieuwen staatsie-trap heeft een schat van geld gekost! Over dit omvangrijk en belangwekkend restauratiewerk, dat onder leiding van Prof. Luigi Marangoni, architect van San Marco in Venetië, onlangs in hoofdzaak gereed is gekomen, moge hier het een en ander verhaald worden. Men begon volgens de aanwijzingen van den superintendent, Prof. Federico Hermanin, met een nauwgezet en tijdroovend onderzoek in loco, dat weldra van de eene verrassing tot de andere voerde. Met omzichtigheid ving men aan het gebouw te ‘ondervragen’ en geleidelijk vertelde het, bij stukken en brokken, steunend en kermend, zijn klagelijke geschiedenis. Het was een fantastische historie van luister en van verwaarloozing, van feestgedruisch en van vernedering.... Om te beginnen met de groote staatsie-zaal. In de oude beschrijvingen van het paleis is meermalen sprake van de ‘Aula Massima’, ook vaak ‘Aula Regia’ genoemd. Nog in het midden der 18de eeuw werd daarvan de zoldering hersteld en in 1769 gaf de toenmalige Venetiaansche gezant, Niccolò Rizzo, er een groot feest ter eere van keizer Jozef II, bij welke gelegenheid de ruimte door duizenden kaarsen werd verlicht. Deze zaal bleek in 1916 .... spoorloos verdwenen! In de plaats ervan vond men drie ruime, moderne vertrekken, elk van een ‘zwevend’ stuc-plafond voorzien. De tusschenmuren, die deze kamers scheidden, werden weggebroken, de banale plafonds verwijderd, en toen kon de oude zaal in al haar jammerlijk gehavende majesteit weder worden overzien. Zij is verreweg de grootste van geheel Rome en dit zegt heel | |
[pagina 391]
| |
wat: 35 M. lang, 15 M. breed en 12 M. hoog. ‘Aula Regia’ werd deze zaal genoemd, omdat de paus hier - evenals in de ‘Sala Regia’ van het Vatikaansch paleis - souvereinen of hun afgezanten placht te ontvangen. Zij was dus inderdaad staatsiezaal bij uitnemendheid. Onder de bladderige, vuile kalk, waarmede men de hooge wanden bedekt vond, werd eerst een prachtig fries in den stijl der Hoogrenaissance ontdekt, daarna geleidelijk, hoewel zeer geschonden, een hoogstbelang-wekkende fresco-decoratie. Na een zorgvuldige restauratie vertoont deze zich thans weder in al hare statigheid. Bij de volgende beschrijving volgen wij ten deele een artikel van Professor F. Hermanin, dat in het derde deel der ‘Mededeelingen’ van het Nederlandsch Historisch Instituut te Rome (1923) verschenen is. Rondom, op een hoog stilobaat, rijzen kloeke pilasters, die een zwaren architraaf dragen. Daarboven is het reeds genoemde fries aangebracht, dat een motief van groteske faunen vertoont tusschen sierlijk lofwerk en, op gelijke afstanden, zestien medaillons met borstbeelden in profiel van Romeinsche keizers. In het midden van den langsten wand tegenover de vensters is in een vierkante nis een vrouwenfiguur geschilderd, staande op een bol en twee bazuinen houdende. Deze figuur draagt in zeer duidelijke letters haar veelzeggenden naam: ‘Fama’. Ter zijde der vensters zijn in grisaille vrije copieën aangebracht van enkele reliefs, die den triumfboog van Constantijn den Groote versieren. De kunstenaar is in zijn ijver om van de antieken een ‘reëvocatie’ te geven zóóver gegaan, dat hij een stuk architraaf gebroken afschildert en een kapiteel gespleten, alsof in zijn werk ‘de eeuwen’ haar vernielende kracht reeds hadden doen gelden! Er zijn stellige aanwijzingen, dat de indrukwekkende decoratie van deze zaal onder leiding van niemand minder dan Donato Bramante tot stand is gekomen en men moet aannemen, dat hij de versiering voor de ‘Sala Regia’ heeft ontworpen in de jaren die vallen in het einde der regeering van paus Alexander VI († 1503) en in het begin van het pontificaat van diens opvolger, Julius II. Wij weten dat Bramante te Rome is aangekomen in den herfst van 1499 (niet eerder), dat hij hier allereerst een gefestoeneerd blazoen ‘al fresco’ te schilderen kreeg in San Giovanni in Laterano, met het oog op het aanstaand jubeljaar, waarna hij voor den Borgia een ‘Madonna met Heiligen’ aanbracht in den portico van San Paolo fuori le Mura. Het eerste bouwwerk van Bramante te Rome, het beroemde ‘Tempietto’ naast San Pietro in Montorio, werd in de jaren 1502-1503 geplaatst, belijdenis eener geheel nieuwe artistieke overtuiging. De versiering van de ‘Sala Regia’ doet ons Bramante kennen op een merkwaardig oogenblik van overgang: Reeds heeft hij de bouwwerken van het oude Rome en de antieke beeldhouwwerken met geestdrift bestudeerd, en zijn stijl is tengevolge daarvan kloeker en grootscher ge- | |
[pagina 392]
| |
worden. Terwijl het monumentale fries van de ‘Sala Regia’ nauwe verwantschap vertoont met de friezen, die Bramante vóór 1499 in Lombardije geschilderd had (Casa Silvestri en het Kasteel te Milaan), is de geheele versiering in hare verhoudingen en onderdeelen bezield van een geest, die het werk aanmerkelijk nader heeft gebracht tot de groote klassieke voorbeelden. Veilig mag men aannemen, dat de decoratie van deze hoofdzaal in de eerste jaren van Bramante's verblijf te Rome ontstaan is, en het is waarschijnlijk, dat de groote meester de opdracht mag hebben ontvangen van Lorenzo Cibo, die als kardinaal den titel van San Marco tot zijn dood, in 1503 immers, voerde. Nochtans schijnt Lorenzo de decoratie niet voltooid te hebben gezien. In Maart 1504 trok Galeotto Cibo, tweede nipote van Innocentius VIII, op zijn beurt tot het purper verheven, in plechtigen optocht van het Vatikaan naar Palazzo Venezia, waar hij gehuisvest was, en onthaalde daar de 25 kardinalen, die hem vergezeld hadden. De tafel was toen aangerecht in de ‘Sala del Mappamondo’, - waarover aanstonds sprake zal zijn. Reeds in April van hetzelfde jaar werd echter paus Julius II door Z. Eminentie ontvangen en gehuldigd in de ‘Aula Magna’ met hare heidensche versiering. De groote zaal werd bij deze gelegenheid blijkbaar ingewijd, hetgeen geschiedde met een groot banket, waarop een Olympische vertooning volgde, geheel in overeenstemming met den stijl der antiquiseerende wanddecoratie. Zulk een versiering werd evenwel in het einde der zelfde eeuw (na het Concilie van Trente) niet langer ‘zonder meer’ gedoogd en een nieuwe kardinaal van San Marco, Agostino Valier, liet in de dagen van Clemens VIII (1592-1605) tusschen de pilasters de gestalten der Christelijke Deugden schilderen. In 't begin der 18de eeuw deden voorts twee Venetiaansche ambassadeurs, Niccolò Duodo en Giovanbattista Nanni, zoowel de borstbeelden der keizers als de deugden overkalken en moderniseerden de geheele decoratie overeenkomstig den geest van hun tijd. Deze later aangebrachte versiering (de leelijke ‘deugdzame’ nissen inbegrepen) is nu geheel verdwenen en de zaal heeft weder zoo goed als geheel haar oorspronkelijk voorkomen herkregen. De restaureering der wandschilderingen was een werk van groot geduld, maar toch niet zeer moeilijk, daar de beschadigingen zich beperkten tot de sporen welke de moderne schotten en plafonds hadden achtergelaten. Niets viel er feitelijk meer te verhelpen aan de volgende groote zaal: de ‘Sala del Concistoro’, die 25 bij 15 M. groot is. Deze is nooit door tusschenmuren verdeeld geweest, en daar de bepleistering omstreeks 1800 in haar geheel werd vernieuwd, ging hier de oorspronkelijke wandversiering ook in haar geheel te gronde. Hoe men ook zocht, er werden niet meer dan een paar schaarsche sporen der oude decoratie teruggevonden, | |
[pagina LXXXV]
| |
borstbeeld van paus paulus ii barbo door bartolomeo bellano.
| |
[pagina LXXXVI]
| |
binnenhof van het ‘palazetto di san marco’.
| |
[pagina LXXXVII]
| |
zoldering en fries met de werken van hercules in het ‘appartamento barbo’
(‘stanza delle fatihe d'eecole.)
een der vertrekken van het tot keur-museum ingerichte ‘appartamento barbo.’
| |
[pagina LXXXVIII]
| |
wandversiering en schouw in de gerestaureerde ‘sala del mappamondo’.
| |
[pagina 393]
| |
al te weinig om daarvan het karakter met zekerheid te kunnen vaststellen, laat staan dat er van restaureeren hier sprake kan zijn. Daar evenwel de aangetroffen, zeer slechte decoratie in empire-stijl op de meest hinderlijke wijze vloekte met stijl en verdere versiering van het paleis zelf, werd zij - ofschoon aanvankelijk nog gehandhaafd - in de laatste jaren vervangen door een moderne decoratie, welke, naar het ons wil voorkomen, door een kwistige toepassing van symbolische motieven wel wat àl te zwaar en te pompeus is uitgevallen. Beter ware het geweest, indien hier zekere matiging ware betracht. In deze zaal als elders werden de fraaie marmeren deuromlijstingen uit den tijd van kardinaal Marco Barbo hersteld en op haar oorspronkelijke plaats teruggebracht. De meest belangwekkende problemen wat restauratie betreft stelde de ‘Sala del Mappamondo’. Deze zaal, die een lengte bereikt van 28 M. bij een breedte van 15 M., werd aangetroffen, door een enormen muur in tweeën gedeeld. Het was de ambassadeur Giovanbattista Nanni, die in 1707 last gaf tot deze verminking over te gaan. Het roekeloos vandalisme van hem en van zijn bouwmeester ging zoo ver, dat zij den zwaren dwarsmuur zoodanig plaatsten, dat die niet dan gedeeltelijk op den onderbouw kwam te rusten. Het gevolg was, dat omstreeks het midden der vorige eeuw een ernstige verzakking en scheuring werd waargenomen en men genoodzaakt was den muur eenige meters .... te verplaatsen. Het was bij deze hoogst zonderlinge restauratie, dat zelfs de vensters in de façade verzet werden! Den hatelijken muur kon men gemakkelijk genoeg weder verwijderen, doch voor het overige was de herstelling uiterst bezwaarlijk. Wel vier jaar zijn er noodig geweest, om aan de prachtige zaal iets van den vroegeren luister terug te geven. In hare lengte gelegen aan de vóórzijde van het paleis, tusschen de ‘Sala del Concistoro’ (hoekzaal) en het eerste en fraaiste vertrek van het ‘Appartamento Barbo’, ziet zij uit op de Piazza Venezia. De wandversiering, welke werd aangetroffen, was van een weergaloozen wansmaak! Daaronder bleek zich nóg een decoratie uit den tijd van Nanni te bevinden, en dááronder vond men eindelijk de oorspronkelijke en hoogst merkwaardige wandschildering, waarvan een korte beschrijving hier moge volgen. Belangrijke gedeelten der oude versiering kwamen geleidelijk aan het licht, zoodat het allengs mogelijk werd zich van den samenhang der motieven een zuiver beeld te vormen. Ten slotte kon men door zorgvuldig bijwerken tot de reconstructie van het fraai geheel overgaan, waarbij niets volgens gissing of verbeelding aangevuld behoefde te worden, wijl voor iedere lijn het oorspronkelijk voorbeeld aanwezig werd bevonden. In het midden van den hoofdwand kwam het blazoen van paus Innocentius VIII | |
[pagina 394]
| |
voor den dag, geflankeerd door de kardinaalswapens van Marco Barbo en Lorenzo Cibo, te zamen vereenigd, binnen een groote lauwerkrans. Deze blazoenen geven de stellige aanwijzing, dat de decoratie werd voltooid ná den dood van Marco Barbo: 2 Maart 1492 (vgl. boven) en ná de benoeming van Lorenzo Cibo tot zijn opvolger; doch vóór den dood van Innocentius VIII: 25 Juli 1492. De wandbeschildering bestaat uit groote, nagebootste zuilen, vergezeld van pilasters, waarboven een dubbele architraaf is aangebracht rijk versierd met lofwerk. Dit laatste bestaat uit een motief van gevleugelde sfinxen, waartuschen medaillons voorkomen, waarin de beeltenissen der Evangelisten en der Kerkvaders zijn geschilderd. De zuilen rusten op basementen, die als antieke altaren gedecoreerd zijn. De schachten bootsen marmer na van verschillende kleur. De Corinthische kapiteelen, gelijk op de afbeelding te zien is, zijn naar oude voorbeelden strikt gevolgd. De zuilen van den wand tegenover de vensters zijn zóó geplaatst, dat er in het midden een breede ruimte overbleef voor het wapen van den regeerenden paus. Daar boven leest men in 't latijn het volgende opschrift: ‘deze zaal, door paus Paulus II gebouwd, heeft de achtste Innocentius versierd.’ Er onder stond eenmaal de groote wereldglobe, die door de ceremoniemeester Burckardus in zijn bekend ‘Diarium’ anno 1495 voor het eerst wordt vermeld en door Johannes Fichard in zijn werk ‘Italia’ (uitgegeven te Frankfort a.d. Main in 1536) beschreven wordt als een gevaarte ‘van enormen omvang, geplaatst binnen een houten hek, opdat de bezoekers van het paleis het kostbaar stuk niet zouden kunnen beschadigen.’ De bolvorm van de aarde was toen een nieuwtje en talrijke pelgrims zijn zich omstreeks 1500 blijkbaar komen overtuigen, dat het ‘heusch’ waar was. Aan den befaamden wereldbol ontleent de zaal nog steeds haar naam. Er zijn goede gronden om aan te nemen, dat de versiering van de ‘Sala del Mappamondo’ geschiedde volgens aanwijzingen en schetsontwerpen van Andreas Mantegna. Wie zich de door hem gebezigde siermotieven in de kerk der Eremitani te Padua voor den geest roept, wordt door de sterke overeenkomst terstond getroffen. Tot in de onderdeelen toe is er gelijkenis. Dergelijke overeenkomst blijkt ook als men Mantegna's altaarstukken vergelijkt, zooals den St. Sebastiaan van Aigueperse en het drieluik van San Zeno te Verona. Geheel dezelfde geest spreekt ook uit de decoratieve elementen voorkomende op den ‘Triumph van Caesar’ in Hampton Court. Dit laatste werk had de meester juist onderbroken om, zeer tegen zijn zin, in Juni 1488 naar Rome te komen, ten einde er op verlangen van den paus de kapel van het Belvedere met schilderingen te versieren. Mantegna bleef langer in de Eeuwige Stad dan de bedoeling was zoowel van hem zelf als van zijn heer, den markies van Mantua. De H. Vader liet hem niet | |
[pagina 395]
| |
gaan en in zijn brieven uit het begin van 1490 beklaagt hij zich bitter over ‘het vele werk’, dat van hem gevergd wordt. Het schijnt een niet al te stoute veronderstelling dat deze klacht o.m, slaat op de beraamde en wellicht reeds begonnen decoratie van de ‘Sala del Mappamondo’. Eindelijk, in September 1490, kon de kunstenaar naar het hof van den Gonzaga terugkeeren. Ook van dezen kreeg Mantegna telkens opdrachten om zalen te versieren. Hij stond er voor bekend in zulk werk uit te munten. Zoo weten wij, dat hij voor de kasteelen te Goito en Gavriana uitvoerige wanddecoraties heeft ontworpen. Helaas zijn deze schilderingen te loor gegaan, doch er zijn authentieke teekeningen en ook beschrijvingen bewaard, welke ons leeren op welke wijze hij zulk een taak opvatte, Soms waren dergelijke versieringen ook maar van tijdelijken aard, namelijk bij hoffeesten. De ‘Sala del Mappamondo’ is thans, sedert kort, de werkkamer van Mussolini geworden. Was het vertrek in het Palazzo Chigi, waar hij in een hoek achter zijn ‘bureau ministre’ zetelde, al zéér ruim en statig, de nieuwe omgeving van den Italiaanschen dictator is nog aanmerkelijk weidscher; ook Romeinscher. Naar antieken trant is de zaal voorzien van een prachtigen mozaïek-vloer in niet te bonte kleuren volgens het ontwerp van Prof. Pietro d'Achiardi, hoogleeraar aan het ‘Istituto di Belle Arti’, die zeker eer heeft van zijn werk, De moderne cassetten-zoldering in ouden stijl daarentegen is wat te onrustig, door het al te overdreven gebruik van klatergoud. Dit ‘snoeft’! De electrische verlichting en centrale verwarming zijn in deze zaal (en in de overige vertrekken) echter weer met veel overleg aangebracht, zoodat zij - hoe vreemd dit misschien klinkt - in het minst niet storen. Het eerste vertrek, dat aan de zaal grenst, en nu als ‘antichambre’ dienst doet, is de ‘Stanza delle Fatiche d'Ercole’, zoo genoemd naar het fries met Hercules' Werken, dat hier van ouds wordt aangetroffen. Het wordt door den een aan leerlingen of helpers van Mantegna toegeschreven, door anderen aan kunstenaars uit het atelier van de Pollaiuoli. Stellig kon de decoratie, de nieuwe bestemming dezer ruimten in aanmerking genomen, niet meer toepasselijk zijn! De ‘Stanza di Ercole’ is de eerste en voornaamste van het vroegere ‘Appartamento Barbo’ en als zoodanig de laatste, ruime kamer van een geheele suite van nu eveneens volledig gerestaureerde vertrekken. Men weet, dat Paulus II de eerste paus is geweest, die zich een kunstverzameling in den eigenlijken zin van het woord aanlegde. Hij hield ervan zich met fraaie voorwerpen en zeldzame oudheden te omgeven, zooals zijn voorganger Nicolaas V (1447-'55) begon een pauselijke boekverzameling aan te leggen. Het appartement herkreeg dus, naar men mag | |
[pagina 396]
| |
zeggen, zijn oorspronkelijk karakter, toen het enkele jaren geleden met groote zorg tot een keur-museum werd ingericht. Wie het voorrecht hebben gehad, het, met bijzondere vergunning, te betreden, kunnen er van meepraten. Wel heel jammer is het, dat dit museum voortaan wel zoo goed als geheel ontoegankelijk zal wezen en de vertrekken ook in dit opzicht weer tot hun oude bestemming zijn teruggekeerd: nl. de ‘particuliere’ verzameling van een heerscher te herbergen. Het publiek, en dan nog maar een zeer beperkt publiek zal van het ‘Palazzo di Venezia’ niet meer mogen betreden dan de studiezalen van het ‘Koninklijk Instituut van Oudheidkunde en Kunstgeschiedenis’ dat er sinds 1922 gelijkvloers is ondergebracht. |
|