| |
| |
| |
Satire van conservatieven kant.
Door Cornelis Veth
OVER het algemeen heeft, in de West-Europeesche landen, en in den nieuwen tijd, de wind der maatschappelijke satire uit den democratischen hoek gewaaid. Als ik althans bij de satire in de beeldende kunst blijf, zie ik Daumier, republikein en democraat, Steinlen, revolutionair, Hahn, sociaal-democraat, Frans Masereel, communist, Grosz, die het vermoedelijk ook wel zal zijn.... Uitteraard, door het temperament van den kunstenaar, die vaak anti-maatschappelijk is en van veranderingen heil verwacht, frondeur en gekeerd tegen het gezag - door de neiging der satire om te schudden aan het gevestigde, is de caricatuur meestal vooruitstrevend, critisch tegenover de ongelijke verdeeling van goederen en macht. Hetzij uit werkelijke goedheid des harten, hetzij uit bewuste berekening zich beroepend op de ontevredenheid der massa, de caricaturisten hebben bijna zonder uitzondering het volk tegen de overheid, den arme tegenover den rijke vertegenwoordigd.
In onzen allerlaat sten tijd, zou men zeggen, bij de schijnheerschappij der democratie, of, als men wil, de heerschappij eener valsche democratie, die zich doet gelden in het verdwijnen van landelijk schoon ter wille van kleine burgerwoningen, in de dienstbodenschaarste, de radioplaag, de verkeersellende, enz., krijgt een reactionnaire caricatuur een goede kans, maar zij zal zich voorshands nog wel enkel op kleine verschijnselen hebben te werpen; wij zien haar nog niet openlijk het groote bedrijf verdedigen tegenover den kleinen middenstand, of het standpunt van den werkgever vertolken.
De Engelsche teekenaar J.F. Sullivan, wiens uitzonderingsgeval ik hier wil ophalen, heeft niet op dezen tijd gewacht om in het weekblad ‘Fun’ een anti-democratische campagne te voeren. Sullivan, die thans nog leeft maar heel bejaard moet zijn, gaf zijn merkwaardigst album: ‘The British Working Man, by one who does not believe in him’, in 1878 uit. De prenten hadden toen al in ‘Fun’ gestaan.
In die reeks van kleine prenten, die elk een afgesloten geheel vormen, heeft deze scherpe caricaturist, die ‘niet in den werkman geloofde’, juist in den tijd van de opkomst der Union en van de bewustwording van het proletariaat de grieven tegen den arbeider, zijn werk en zijn levensbeschouwing, zooals hij die zag, uitgesproken op een wijze die natuurlijk hoogst eenzijdig is, maar die niet altijd weerlegd kan worden, en toch zeker getuigt van moreelen moed. Hij kan als een soort Coriolanus onder de caricaturisten worden gezien.
| |
| |
Sullivan heeft, nog meer specialiseerend, ook een album ‘The complete Builder’ uitgegeven; hij toont in alles een zekere vakkennis, en dit maakt hem een geducht tegenstander van de arbeidersbeweging, die (het was in den beginne zeker niet te verwonderen) altijd meer voor den welstand van den werknemer dan voor de deugdelijkheid van het werk is opgekomen. Dat hij al de misstanden negeert, waaraan in de laatste vijftig jaar een eind is gemaakt door diezelfde arbeidersbeweging, of indirect door haar invloed, dat hij schromelijk overdrijft en generaliseert, maakt zijn satire niet minder merkwaardig en oorspronkelijk. Naar een ruime populariteit heeft hij althans niet gestreefd, en zelfs zij, die hun meening of vooroordeel door hem bevestigd zagen, konden zich slechts tersluiks en bijna met ironie op zijn buitensporigheden beroepen; hij kon nauwelijks meenen dat het nageslacht hem gelijk zou geven, of anders dan als curiosum naar hem terugwijzen. Met zijn fantastische overdrijving zal hij den mopperenden middenstander op de sociëteit niet zoo in de flank zijn gevallen als hij ons nu vermaakt.
Sullivan was de tijdgenoot van eenige teekenaars, die in den door houtgravure weergegeven illustratie-trant het allerbeste schiepen, en die bij den beroemden concurrent van Fun, Punch, onderkomen hadden gevonden. Hij is als kunstenaar niet te vergelijken met een Charles Keene, een Linley Sambourne; hij had niet de gratie van Caldecott, de distinctie van du Maurier of de forschheid van Tenniel. Als grafiek (om de op hout geteekende illustraties van dien tijd nu maar zoo te noemen) is het werk rommelig, met rammelend zwart-en-wit en harde omtrekken, Maar zijn typeering is persoonlijk gezien en treffend-raak, hij geeft levendige beweging, en demonstreert beknopt en zakelijk al wat hij wil. Werk, werktuig, werkplaatsen zijn bondig en zaakkundig aangegeven.
In verschillende ‘phasen’ worden werk en karakter van den werkman gecritiseerd. De elders beklaagde en verheerlijkte arbeider verschijnt als lijntrekker, als knoeier, als beunhaas, als betweter, als bullebak en dwingeland.
Eerst zien wij ‘Time-Work’, de per uur betaalde karwei. Een renteniertje wenscht een spijker geslagen te hebben in een paal. Onze werkman verzekert dat deze karwei de moeite waard is om rijpelijk te worden overdacht. Daar moet je niet zoo ineens op aanvliegen. Je moet eerst al je gereedschap bij de hand hebben - dan weet je pas waar je aan toe bent. Na drie jaar komt het heertje kijken - de baard van den arbeider heeft intusschen een formidabele lengte gekregen, uit het paaltje hangen eenige kromme spijkers. Je kunt niet vermijden bij zoo'n soort werkje het een en ander te beschadigen: de paal is overal gespleten en hangt scheef, vol kromgeslagen draadnagels. Op het laatste plaatje is de werkman een Methusalem, de paal een zeef; hij geeft het op, want hij is te oud en te zwak geworden, alleen de rekening imponeert.
| |
| |
De tegenovergestelde ‘phase’ is: stukwerk. Als het huis in een ommezien van tijd klaar is, begaat de eigenaar de onvoorzichtigheid er met zijn vinger tegen te stooten, het stort ineen.
Niet altijd zoekt Sullivan zijn argumenten in een zoo groteske overdrijving. Niemand zal de juistheid kunnen ontkennen van een andere grief, die hij in een reeks zijner grappigste prentjes illustreert. De werkman dien gij in huis haalt, heeft dikwijls (wij willen onze kracht niet zoeken in generaliseeren) weinig respect voor wat een ander vakman daar praesteerde. De teekenaar constateert dat de werklui graag een beetje werk overlaten voor een ander. De man die de goot repareert, maakt de dakpannen kapot. De man die de dakpannen komt herstellen, bederft den tuin. De man die den tuin komt in orde brengen, beschadigt de verf. De huisschilder ruïneert de meubelen.
De eigenwijze werkman, de betweter, krijgt ook zijn beurt. Geroepen om een zomerhuisje te bouwen, werpt hij dadelijk het denkbeeld op, toch liever een varkensstal te zetten. Let wel, hij zegt niet dat hij bepaald weigert een zomerhuisje neer te zetten als men daarop nu werkelijk zoo gesteld is .... maar varkensstallen zijn bijzonder praktisch. Wat, een Zwitsersch dak? Volg mijn raad, en neem een kap met een weerhaan. Waarom ik hier al twee dagen op het hek heb gezeten? Wel, ik heb er over zitten denken, of we er toch maar niet liever een varkenshok van zouden maken. En hij levert iets af, dat kan gebruikt worden als varkenshok, als het noodig is.
Een andere ‘phase’ vertoont ons den behanger, die het behang onderst boven plakt, omdat zijn kwast niet deugt; weer een andere den schilder, die mahonie, eikenhout, marmer enz. maakt, volgens een beproefd en zeer primitief recept, en die de critiek van het jongmaatje, die vindt dat het er niets op lijkt, niet verdragen kan; of den glazenmaker die gewend is met vierkante glazen, en niet met ronde, en die dus de ronde lijst, waarin het venstertje moet komen, maar liever verwringt om het te doen passen. Een ander arbeider beklaagt zich over de eenzame plaats, waar hij werken moet. Niets om je geest bezig te houden en den tijd te dooden! Daar komt een hond. Dat is tenminste iets om naar te kijken. Als de hond weer weg is, gaat hij zijn vingers tellen. Eindelijk zal hij een beetje gaan werken, omdat hij toch niets anders te doen heeft. Maar dan slaat de klok. Het is schafttijd.
Deze kijk op het doen en laten van den werkman geeft aan de teekeningen van Sullivan althans de verdienste van vrijwel eenig te zijn. Tegenover de overdrijving, zonder welke grap en strekking tam zouden worden, staat ongetwijfeld ook overdrijving aan den anderen kant.
Dat deze anti-proletarische critiek een werkelijke strekking heeft, bewijzen enkele prentreeksen die direct tegen de Union, het solidariteits- | |
| |
begrip en den overlast van werkwilligen gericht zijn, en die het blad Fun en zijn teekenaar onverholen stelling doen nemen tegen den geest van den tijd.
De werkman à la Sullivan, beunhaas, afzetter, lijntrekker, verpersoonlijking van onmacht, onwil en aanmatiging, verkiest niet dat iemand door goeden wil, bekwaamheid, ijver en bescheidenheid de markt voor hem bederft. De Amalgamated Society of Workmen is niet gediend van arbeiders die een behoorlijken werkdag maken. Hij doet zijn best voor vrouw en kinderen - dat is niet fair tegenover hen die geen vrouw en kinderen hebben. De Amalgamated Society gelast dat men zijn gereedschap moet verbergen en zijn éénen arm op zijn rug binden. Niemand mag meer of beter werk doen dan een ander .... Verdraaid, nu werkt hij nog even hard! De ijverige en tevreden werkman wordt er uit gewerkt en kan met vrouw en kinderen honger lijden. Concurrentiegeest, ijver en al die ondeugden mogen niet worden aangemoedigd....
Het vóór en tegen van dezen kijk op den strijd der arbeidersklasse, een eenzijdige en nurksche beschouwing, die, zooals ik reeds zeide, alle billijke wenschen en gegronde grieven negeert, die geen notitie neemt van de onzekerheid, de schraalte van het bestaan van den loontrekker in dien tijd, de troosteloosheid van het leven des mijnwerkers, het harde lot van den fabrieksarbeider, de arbeidster, het arbeidende kind, doch alleen een zekere bevoorrechte categorie schijnt te kennen, behoeft hier niet te worden besproken. Voor ons is vooral interessant dat de ‘bourgeois satisfait’, hetzij werkgever of publiek, in deze prenten ook eens aan het woord is geweest.
Tot slot citeer ik een advies aan de politie, om den buitenlandschen (Italiaanschen) werkwilligen metselaar te beschermen tegen de woede van den Britschen staker. De Riot Act wordt afgekondigd, de grenadiers geleiden met gevelde bajonet de werkwilligen. Als argumenten worden de knoet, de boeien, het touwpluizen in de gevangenis aanbevolen.
Het is te begrijpen, dat deze teekenaar tegenover de destijds reeds geconstateerde dienstboden-emancipatie een niet andere houding aanneemt. Dergelijke prent en-reeks en behandelen de onbevoegde keukenmeid die voor alles de verkeerde gereedschappen gebruikt en zich niets laat zeggen, het kamermeisje dat alles breekt en zoek maakt, ‘The British Domestic’, die thuis honger heeft geleden, maar zich in haar dienst volpropt en nog beweert, dat zij niet genoeg te eten kreeg. Maar hier, waar men al te zeer aan het geklaag van converseerende mevrouwen wordt herinnerd, staat de zuurheid eerder tegen, en Sullivan heeft deze serie spoediger gestaakt, om er nog een paar minder overtuigende hekelingen van den Britschen boerepummel, die den naam van zijn dorp niet kent, aan toe te voegen. Moest deze smaad die tegen den steedschen proletariër neutraliseeren?
| |
[pagina LXXXIX]
[p. LXXXIX] | |
j.f. sullivan
uit: ‘the british working man, by one who does not believe in him’, 1878.
| |
| |
j.f. sullivan.
uit: ‘the british working man, by one who does not believe in him’, 1878.
| |
| |
Van nationale zelfgenoegzaamheid of chauvinisme kan men dezen caricaturist niet beschuldigen. Zijn werkman heet nadrukkelijk ‘The British Working Man’, zijn dienstbode is evenzeer Britsch en het is de Engelsche boer, dien hij van de ongeloofelijkste botheid beschuldigt, Hij valt ook, ergens in zijn albums, het Engelsche publiek om zijn onverdraagzaamheid tegen vreemdelingen aan, en den Engelschen vacantie-vierder om zijn vandalismen in de natuur. Wij kunnen denken (als dit een troost is): tout comme chez nous.
En in die omstandigheid ligt het excuus voor de eenzijdigheden, overdrijvingen en onbillijkheden van dezen scherpen en vernuftigen satiricus. Hij was ongetwijfeld een moedig man, geen oogendienaar van het publiek, iemand op wien demagogische ambities geen vat hadden. Ik noemde hem een Coriolanus, Hij heeft op zijn wijze de menigte getrotseerd en gezegd, wat hij de waarheid achtte. Men zou wel eens willen weten, wat deze reactionnaire boetprediker der ‘seventies’ en ‘eighties’ van onzen tijd denkt .... van het vrouwenkiesrecht, van de Labour-ministeries, van het moderne kind, van de werkeloosheid, en van de dancings op den maatschappelijken vulcaan. Oud als hij is, kunnen deze teekenen des tijds zijn balsturigen geest nauwelijks onaangedaan laten. Maar zou voor zijn oppositiegeest, die karakter had, doch ook stellig iets grimmigs, in het kader der òf zeer frivole en clowneske, òf gemoedelijk-fijne satire der tegenwoordige Engelsche comic papers wel plaats zijn?
|
|