Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 40
(1930)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 225]
| |
reimond kimpe.
vrijers, 1928. | |
[pagina 225]
| |
Reimond Kimpe
| |
[pagina 226]
| |
met taaie volharding, en die eigen dwaling wel goed zal maken, voor één die wat te zeggen heeft.’ En te zeggen had hij en dat legde hij vast in zijn mooi gepubliceerd boekje Langsheen den gulden middenweg, opgedragen aan Clarisse Meerhaeghe, zijn vrouw, en aan Felix Timmermans, zijn vriend. Het bevat, wel is waar, nogal wat groene filosofie, maar is 't niet begrijpelijk, 't ontstond in zijn jonge en vurigste jaren en in de wordingsjaren van Timmerman's Pallieter. Een wolk melankolie overhuifde zijn aangezicht en heimwee verfde zijn stem, wanneer hij me zei: ‘De jaren, die 'k te Lier heb doorgebracht, zijn de schoonste van mijn leven.’ Kimpe werkte daar toen als ‘conducteur’ (technisch ambtenaar) in den dienst van ‘Bruggen en wegen’ (Waterstaat), afhangend van het ‘Departement van Openbare Werken.’ Te Lier leefde hij blij, vol vertrouwen in het leven, dat hem zoo klaar en zoet en zeker toescheen als brood, te midden van een schoonen kring kunstenaars: benevens den Pallieter-wekker zagen wij er naast hem: Ernest de Weert, Karel de Winter, E. van der Hallen, Renaat Veremans, Isidoor Opsomer, Reimond Delahaye (een der eerst gesneuvelden bij Loncin). Er gingen daar heuglijke dagen voorbij. Eens zaten die Liersche leutigaards te zamen, rond de koffietafel, van eigen gebakken grof brood met krieken- en bessentaarten te eten, toen binnenkwam, op 't onverwachtst.... Paul Kenis, Kimpe's goede vriend van uit de Gentsche studiejaren, vriend sedert het jaar negentienhonderd al. En Paul, de liefhebber der Fransche renaissance, liet zich, in pittig woordenspel, ontvallen: ‘Bonjour, toute la Lyre!’ Dat was een tijd! Leefden toen velen onder ons niet haast een idyllisch bestaan, zonder veel gepieker over sociale of ekonomische vraagstukken, en alleen belust op lyrische uitingen? Kimpe is een cultuurman, één, die met de verschillende kunst- en geestes-stroomingen in aanraking kwam en dusdanig paste hij best in het gezelschap van den wijd zwemmenden Timmermans; twee dikke vrienden. Dìt heeft hij met Timmermans gemeen: dat hij zelfstandig genoeg is, om door invloeden zijn eigen zelf niet onder te laten gaan in vreemdsoortigheid. Hierin verschillen ze echter: Timmermans behoort tot het heerlijk geslacht der wildzangen, getuige zijn Pallieter en zijn tweede pallieter-boek, Pieter Bruegel; Kimpe daarentegen, als Gentsche zoon, houdt meer van orde en tucht. Na Langsheen den gulden middenweg vertrouwde Kimpe aan den uitgever Verzen toe; een bundelke van dertig meestal stemmingsgedichten, die ons deze eigenschap leeren kennen: streng persoonlijke kunst. Deze verzen bieden daarenboven veel steunpunten aan voor zijn komend schilderwerk. | |
[pagina 227]
| |
Veere, dat hij later, na zich in 1919 metterwoon te Middelburg gevestigd te hebben, weer druk bezoeken zou en schilderen, ontroerde hem veel vroeger, toen hij, in 1909, ter verpoozing, naar de Zeeuwsche eilanden zeilde en dichtte: ‘Van 't stadje nauwlijks nog de schim;
alleen een laatste zonneglim
op 't hoogste van den hoogen toren;
donker-diep voor hooge sluizen,
eenzaam, mondt een breede vaart
onzichtbaar reeds in lage zee;
een man, op duizel-steile muren
roerloos vóór zich henen staart,
naar 't verre pinken van de vuren,
groen een lichtje van de ree;
't is luister-stil, en niets te hooren
dan der zeeën eeuwig suizen....
Dan huivert soms in mij de vraag waartoe dit àl,
mijn vreugd en leed, waartoe dit leven dienen zal.’
Vredig en stil lijk een tanend neo-impressionistisch doek, zeer bescheiden lyriek en heelemaal gesteld op het picturale, dat nog meer doorklinkt in den aanhef van Lente: ‘In gouden zon op sparklend blauw,
verblindend witte wolken wuiven,
met wisseling van licht en schâuw,
ijlings over d'aarde schuiven.’
Zacht en gemoedelijk vervloot toen het leven van den vreedzamen Vlaamschen burger en ook dat van Kimpe, nu-en-dan wel eens opgekoterd door een discussie met vrienden, of door een meeting ter verwerving van een stukske taalrecht. Ofschoon te midden van een hulleke literaire vrienden taande Kimpe's enthousiasme voor de letterkundige muse zichtbaar; slechts Pasterke van Parijs gaf nadien nog hoop op een laat herleven. Bij 't uitbreken van den oorlog was hij nog te Lier. Weldra werd hij gemobiliseerd als staatsambtenaar, met den rang van officier, in den geniedienst, en bleef hij dat tot aan den val van Antwerpen. Aldus had hij van nabij de triestige gelegenheid waar-te-nemen, hoe diep-dwaas het menschdom, eens 't oorlogsbeest ontketend, optreden kan. Onvergetelijke, doorstane smarten! | |
[pagina 228]
| |
‘Zij die lijden, hoe verschillend ook de oorzaak is hunner smart, begrijpen elkander het best.’ (Blz. 49: Langsheen den gulden middenweg). De oorlog drong hem, slechts luisterend naar zijn hart, (‘Volg de stem uws harten, en wat gij doet is welgedaan’, blz. 20 Langsheen den gulden middenweg) als van-zelf een nieuw uitingsmiddel op: de politiek. ‘Vlaanderen, Vlaanderen, met hand en tand, sta ik recht voor u, vecht voor u!’ Kimpe kampte als jong-Vlaming, dapper voor zijn volk. Ik wil hier niet uitweiden over de artikelen, welke hij wijdde aan de heropbeuring van zijn verdrukt en vernederd volk, noch over zijn onderwijs aan de Vlaamsche hoogeschool te Gent (1917-1918), als docent aan de Technische scholen en de Hoogere Landbouwschool - het zou me te ver voeren, De waarde van zijn Vlaamsche daden kan men meten naar de maat, waarmede het Belgisch gerecht hem mat: de doodstraf, welke hij echter niet afwachtte, daar hij naar Nederland uitweek. In Nederland scheen hem de letterkunde weêr te bezielen; edoch Pastorke van Parijs bleef, als een schoone gedachtenis aan 't verleden, een brindille zonder nabot, en Kimpe zou zich niet meer uiten in woorden. Deels als een reactie op de moeilijkheden van een strijd om het bestaan, die niet met zijn artiestennatuur overeenkwam, deels tengevolge van de tijdelijke mislukking der aktivistische politiek en ook nog door zijn intuïtie gedreven, begon hij ineens te schilderen, want spreken moet Kimpe toch, is 't niet met woorden, 't is dan met verwen: zijn geestelijk bezit heeft hij te verdedigen. Het geval Kimpe staat niet alleen in de Vlaamsche letterkundige wereld; het brengt ons terug tot Albijn Van den Abeele (1835-1918), den bescheiden schrijver van: Karel en Theresia, Het jaar zestien, Het hof-ter-beken, Een dorpsbeschaver, die pas op veertigjarigen ouderdom begon te schilderen en hierbij zich schier uitsluitend hield bij het Laathemsche landschap, dat hij schilderde zonder wijziging der aanwezige objekten, tenzij doorgloeid met de liefde van zijn minnend schildershart: geprojecteerde gevoelskunst (Zie meer hierover, in het opstel Albijn van den Abeele, door Karel van de Woestijne, in Kunst en Geest in Vlaanderen). Van het laat beginnen schilderen, na velerlei tegenslagen, vindt men in Nederland een treffender voorbeeld bij Vincent van Gogh. 'k En weet niet, of het geval van Albijn van den Abeele, dien hij heeft gekend, als een voorbeeld op Kimpe inwerkte. Ik geloof het niet; veeleer is 't laat beginnen schilderen van Kimpe, in twee-en-twintig - het kinder- | |
[pagina XLVII]
| |
reimond kimpe.
huis te soest 1922. | |
[pagina XLVIII]
| |
reimond kimpe.
het kapelleke, 1923. | |
[pagina 229]
| |
werk onbesproken gelaten (als kind teekende hij gaarne) - wijten aan de bevrediging van een innerlijken drang, om zich op die manier te uiten, en voor mij blijken Kimpe's beste uitdrukkingsmiddelen het potlood en de verf te zijn. Voeg daarbij zijn warme belangstelling van jongsaf voor al wat de schilderkunst betreft, en het zich nederzetten in een Nederlandsch gewest, dat een trouwe herinnering is aan Vlaanderen, Vlaanderen met zijn schilderachtige wateren, met zijn dampige weiden en zijn veie velden, in wisselspel van licht en schaduw bij loopende zon over de landouwen, met hun verten vol zilverschijn - en u hebt daarmede wat hem aanzetten kon tot een verlangend of instinctmatig schilderen.
Kimpe, die voor de eerste maal zijn oogen opentrok op 6en December 1885, liep ter lagere gemeenteschool in zijn geboortestad, Gent, aan 't Oud-Begijnhof, waar nu nog enkele Vlaamsche kunstenaars hun atelier hebben, o.a. Maurits Sijs (die o.a. veel te Volendam schilderde) en Gustaaf van den Meersche (beeldhouwer); volgde de lessen aan het stedelijk atheneum (H.B.S.) en later aan de Technische scholen der Universiteit. Terwijl hij aan de hoogeschool studeerde, kreeg Laathem hem dikwijls te zien. Hij ging er veel om met Gustaaf van de Woestijne, Gustaaf en Leon de Smet, Albert Servaes, maar vooral met Fritz van den Berghe. Constant Permeke vergezelde hij tal van keeren op dezes schetstochten in het land van bosch en Leie, daar te Laathem; hij was zoo wat als zijn kunstrechter. Een poosje fungeerde hij met Karel van de Woestijne als sekretaris van een grootsch opgevatte kunstvereeniging, waarvan A. Baertsoen de ziel en de stichter was, vereeniging wiens eerste reactie gericht werd tegen het gemakkelijk en te beredeneerd werken der neo-impressionisten, die bij ons tot leider Emile Claus voelden. Dit maar om aan-te-toonen, dat het verkeeren in schilderskringen ook het zijne kan bijgedragen hebben, om in hem den kleurenduivel te ontbinden. In 1909 viel hij te Lier in 't gezegend gezelschap van den dikken Bruur. De politiek bracht hem, in 1917, weer naar Gent en de wraakpolitiek vereerde hem tot banneling. Kimpe moet om zijn peripetieën niet treuren, want daar op Walcheren ontdekte hij zich-zelf als schilder. Sinds jaren wist ik, dat Kimpe aan 't schilderen was gegaan: had over hem in Vlaanderen veel gunstigs gelezen, ter gelegenheid van zijn tentoonstellingen in Den Haag: De Sirkel, Laan Van Meerdervoort 153D, en te Rotterdam: in den Rotterdamsche(n) Kunstkring, als invité. Hij exposeerde verder in Opgang, te Amsterdam, en in de Vereeniging voor de kunst, te Middelburg. In 1926 reeds werd hij lid gekozen van de schildersvereeniging | |
[pagina 230]
| |
St. Lucas (Amsterdam), aan wier voor- en najaarsexpositie hij geregeld deelneemt. Eindelijk zou hij van zijn werk laten zien in 't vaderland (2-12 Maart, '29, zaal Breckpot, Antwerpen), maar welk een deceptie voor mij! Toen ik den derden dag der tentoonstelling op de expositiezaal aftrok, stond ik vóór een gesloten hekkewerk en een barschen zaalwachter. Heetgebakerde Belgische patriotten hadden met gemeene dreigmiddelen hun slag thuis gehaald en de zaal gesloten gekregen. Wijl ik in Vlaanderen zijn werk niet kon zien, ben ik het dan maar gaan genieten op Walcheren en ben er met twee schoone kunstdagen beloond geworden.
Uit de wijsgeerige gedachten over kunst in Langsheen den gulden middenweg ware 't gevaarlijk en onrechtvaardig af-te-leiden, dat Kimpe filosofeeren moet op 't doek en koud en abstrakt aandoen. Kimpe is en blijft een bloedwarme Vlaming, gereed, om op kleuren te reageeren en in kleuren zijn gevoelens mede-te-deelen. Wie zijn laat beginnen aan gebrek aan enthousiasme voor het nieuwe metier zou toeschrijven, beginge allicht ook de fout hem als een bloot theoretiker te bestempelen. Ook hij zou verkeerd oordeelen, die Langsheen den gulden middenweg hem als gedragslijn zou voorschrijven voor zijn plastische loopbaan. Van wat theorie zou Kimpe's schilderkunst echter niet sterven; waren grooten onder zijn voorgangers geen theoretici? In zijn overtuiging, thans voorgoed vrede te hebben met zijn uitingswijze, zit vuur: zijn diversiteit alleen reeds getuigt dit voldoende: land- en stadsgezichten, portretten, naakten en stillevens. Omdat de gevoelens en ideeën zich telkens in nieuwen stroom veropenbaren en hij vóór elk doek komt te staan met een versche lading, leidt zijn werk niet tot herhalingen. Ten andere: elke schilderij is bij hem een nieuw probleem; elke schilderij bezorgt hem strijd tegen den schilders-demoon en telkens dwingt hij dezen nieuwe resultaten af. Zijn geest is rijk en steeds zich-zelf. De emotie heeft overal een motor staan. Ik spreek natuurlijk van picturale emotie; een gemoedsaandoening, niet hoofdzakelijk verwezenlijkt door het onderwerp, maar geboren door de schildering zelf. Zijn gemoed verwekt hierbij wonderen; want hoe zou dat anders kunnen of zijn gemoed moest de turbine wezen, de eenige en grootste verzender van alle hartwaarden. Elk voorwerp, hetzij een raamkozijn, een ruit, een deur of een huis zelf is daargesteld, vibreerend van eigen leven, niet vermenschelijkt, maar geëlectroneerd, als ik mij zoo uitdrukken mag. Dit streven: elk objekt mikrokosmisch te stellen in een nieuwe wereld, geeft aan zijn huizen, | |
[pagina 231]
| |
bij-voorbeeld uit Kerspel, Blinde(n)hoek, enz., iets spiritueels. Voor elk doek mag hij een overwinning boeken. Zijn koloriet is nobel; eer gereserveerd dan dol schaterend. De schoone opeenvolging van plans bekomt hij door een tegenover-elkaar leggen van warme en koude kleuren of tonen (vooral opvallend in Middelburgsche Kermis). Door zijn schilderijen dringt hij tot ons als een gecultiveerde natuur, die het volstrekt niet mangelt aan gevoeligheid, natuur, welke door observatie in de realiteit, door zijn synthetisch vermogen en zijn aanhoudend kontakt met de beste artiesten zijner generatie, in een spanne tijds gegroeid is tot een niet te miskennen Vlaamsche schilderkracht. Een moderne kracht, want, ofschoon hij tot hiertoe zich uitsluitend aangewezen zag op het Nederlandsche land- en stadsgezicht en dusdanig doeken schonk met uitwendige Nederlandsche aspecten, toch spreken me deze doeken een algemeene taal toe; die gezichten krijgen een internationaal karakter van hem, en zoo staat hij, naar den geest, dicht bij de leidende artiesten van tusschen Leie en Schelde: Permeke, Fritz van den Berghe, Gustaaf de Smet en Albert Saverijs, die men nog gewoonlijk als expressionisten blijft bestempelen, al kan men ze, gemeenschappelijk, niet onderbrengen in één en dezelfde school. Maar men zal wel doen, onder geen voorwendsel ook, hem te beschouwen als een satelliet van deze of gene, zelfs al erfde hij veel van Permeke en al kon hij veel leeren van de ‘gladheid’ (d.i. gemak en vaardigheid tegelijk), waarmede Saverijs schildert: Kimpe staat zelfstandig; hij maakt mede deel uit van één der vele facetten van Vlaanderens schoonste kleinood.
Het ware te detailleerend werken, indien hier over al de te Antwerpen tentoongestelde doeken in 't bizonder werd gesproken; maar toch dient hier, ter nadere kennismaking, op eenige hiervan gewezen. Op 't einde van '22 begonnen met simpele huizen, maar voornaam om hun lijnensymfonie en bekoorlijk silhouet, als bij-voorbeeld 't rustieke Huis te Soest, in begijnhofstemming gehouden, en herinnerend aan Latinis, door zijn vlak en invullend schilderen, in 't steewaarts keeren, minzaam verpoozend bij een Kapelleke ('23), waar 't oranje en 't rood der boomen den blauwen hemel tegen-zingen, en waar 't violet van 't dakje in 't rozegrijs van muur timide zich houden als een stil gebed, en loopend over de intieme en zielige Huizen van de Heerengracht ('23), te Middelburg, waar de fijngeschakeerde tonen kloek en zeker gezet werden met het paletmes, in aanvoeling van 't bewogen gemoed met de stemmige atmosfeer, voert hij ons naar de oudere hoeken, straten en pleintjes van Middelburg, | |
[pagina 232]
| |
- zie het innige Suikerplein ('23), met zijn kalkwitte muren, waarin caeruleum blauwe poort en gevelvenster; met zijn paarse en diep-tonige venstergaten, en met daar boven, als mutsen, de mauve en roode daken neergezet - nu eens zondoortinteld, dan bij rilligen winterdag gezien, maar reeds knap geborsteld, bij voortdurende attentie op het expressieve en zich steeds verdiepend in 't fijne wisselspel van de toon-teedere atmosfeer. (De Vest, 1923). Verder somberen de beschaduwde gevels in donkeren oker, lak en ultramarijn, waar ze palen aan vertaand kalkig huisje, naast burgerswoning in rooden baksteen; doek, waaraan meerdere fakturen beproefd werden: breede en smalle toetsen; teekenen met inschildering; afschrapen en invoegen met het paletmes, en toch, niettegenstaande dat al, het geheel spontaan gehouden. Zoo het Hoekje van de vischmarkt. ('23). Elders staan de gevels geportretteerd, niet hemelsch-stil gelijk bij Witsen, maar alleen gelijk ze een droomer-schilder zien kan, als levende objekten; aldus het Kerspel (Middelburgsche straat, '26): blauwpaars, groenblauw, verschoten wit, wak grijs en rozerood en daarboven de daken blakeren in oker en vermillioen, onder overwolkte lazuren hemel-wijte; mooi doek van '26. In zijn Oostkerk te Middelburg ('27), onder de sneeuw, waarop met het paletmes werd geschermd, heerscht een zekere brutaliteit, die, op enkele plaatsen, het magistraal-schilderkunstige bereikt. Hier werd de materie triomfantelijk overwonnen. Te Middelburg vond hij het intieme, het huiselijke, dat den Vlaming onmiddellijk treft van zoodra hij den plas oversteekt; in Veere ontdekte hij meer het constructief element, om 't even of hij er nu een overboogd Oud straatje ('26), met uitzicht op de zee, schildert, of de Groote Kerk ('26-'27) massaal ziet, in loof- of sneeuwseizoen, als een symbool van zijn hoogeigen gemoedssterkte. Vooral met de Groote Kerk als middenstut bouwde hij intense studies, die een omwerking zijn van de natuur, in harmonie met zijn eigen temperament. Onder die kerk-studies is er een Herfstindruk ('27), zoo plezant en zoo smijdig gedaan als van een G.H. Breitner. De zon zwaait over 't geheel als 't ware met elektrische effekten; wollen wolken torenen om de kerk op azuren lucht; slierten van zonbezoend groen ranken om kerk- en huizencomplex. Hier leeft, jubelt de kleurendronken, de heftige, kleuren-voelende Vlaming. Het reit zich in schoonheid naast het beste van hetgeen Vlamingen als Theo van Rijsselberghe en Albert Baertsoen te Veere op 't doek wierpen. Toch moet ik er u attent op maken, dat het geen natuurgetrouwe kopietjes zijn. Er wordt omgevormd, gesnoeid of bijgevoegd tot hij de noodige intensiteit bereikt. Niet in het onderwerp zit het bij hem; maar in de krachtige schildering, die geen gemak noch luiheid kent. | |
[pagina XLIX]
| |
reimond kimpe.
huizen aan de heerengracht, middelburg, 1923. | |
[pagina L]
| |
reimond kimpe.
kerspel, 1926.
reimond kimpe.
ziel van veere, 1927. | |
[pagina LI]
| |
reimond kimpe.
kermis te middelburg, 1928-'29. | |
[pagina LII]
| |
r. kimpe.
op den steiger, 1927.
r. kimpe.
de gekruisigde, 1926.
reimond kimpe.
drie visschers, 1929. | |
[pagina 233]
| |
Ook het desolate, de Ziel van Veere ('27) trof hem bizonder, te meer, daar hij herkomstig is uit een land, uit een stad, waar de liefde voor oude gebouwen en allerlei overblijfsels uit het verleden nog geen dood woord is. Driemaal konterfeitte hij dat weemoedig hoekje: een eerste maal het hoekje zonder meer; een tweede maal wat al te decoratief gemaald en opgedirkt met zonnebloemen; een derde maal diende het als flink geconstrueerde achtergrond voor een half-liggend Naakt ('28), dat ik doopte: Moderne sfinks. Ofschoon dit Naakt langzaam ontstond, voorstudie-op-voorstudie volgde, tot ten slotte de ziel van Veere vorm koos in een naakte visschersvrouw op fond van een desolaten straathoek, naakt, waarachter emblematisch cactussen lidmatig rijzen, en dat de plasticiteit een zekere hoogte bereikte in deze moderne sfinks, toch laat het me onvoldaan vanwege de geringe lyrische opvoering der vormen. Mogelijk beoogde hij alleen een kleuren-contrasteering en kleurenverhouding op het vlakke doek; maar dan nog, mag, mijns erachtens het driedimensioneel element, niet te veel genegeerd. Ik vraag daarom nog geen werking als van een doorboren van 't doek door lijnen en vlakken. En ik ben hoegenaamd niet bang voor het analytisme van een Picasso of een Bracque; maar ik hou toch van levengevenden vorm, om het even, met welke schilderkundige middelen bereikt. Stilaan ligt Walcheren daar open vóór hem met weg en steg als zijn hand met naden en nerven: van Vlissingen bracht hij het Bellamy-park ('28) op 't doek, merkwaardig om de bereikte finesse in het frisch parkgroen, het straatgrauw en 't koleurengetoover op voetpad en gevels; van Zoutelande ('26) met huizen ringsom de kerk, beschenen door flauwe wintermaan, schiep hij een treffend symbool, vertellend van 's lands vrome en vreedzame dorpen; ook Westkapelle, Arnemuiden, enz. kregen hun aandeel in zijn kunst door stukken, die getuigen van zijn groeiend gebonden kleurenvermogen. Van een verfijnd koloriet zijn de twee doekjes met Huisjes, ontstaan begin '28. Daar steekt veel scheppende fantasie in; twee brokjes gevoelige romantiek; maar de huizenziel leeft hier volop en dat is 't voornaamste. Zijn triomflied zong hij echter in Middelburgsche kermis ('28-'29): op 't voorplan toekomstige Walchersche paartjes en andere kermisvierders, met op fond van huizenreeks en avondhemel, waarin de volle maan en de fantastisch helle schittering van ‘Even tijd voor 'n caravellis’ de kleuren-krater van een mallemolen. Het is verzorgd werk, schier tot in de détails; goed in de verf gezet en toch niet kapot gepenseeld. Met evenveel preciesheid, die tevens voldoende breed gehouden blijft, zal hij zelden nog beter schilderen. Deze Middelburgsche kermis (groot: 1.50 M. × 1.60 M.) geeft wel een Hollandsch kermisspektakel zonder al 't luidruchtig gedoe, onze Vlaamsche feesten eigen. Veel Hollandsch is hier zelf op 't doek met | |
[pagina 234]
| |
den persoon overgegaan: de kleuren en de onderscheiden vlakken scheuren uw gevoelens niet uiteen; de kleuren werken rustig tegen malkander in en de verschillende plans gaan geleidelijk in elkander over. Tot een Ver-haerensche ‘force tumultueuse’ groeit het niet. Wij missen hierbij gaarne de luidruchtige Vlaamsche uitbundigheid: een technisch-vaardige hand leidde hier tot een evenwichtig gehouden doek, dat overigens met zooveel overleg geschilderd werd, zooals maar heel zelden gebeurt bij onze Vlaamsche fauvisten en expressionisten. In den laatsten tijd grijpt Kimpe - mogelijk ter oorzake van een gestadig zoeken naar soliede fundeeringen zijner kunst - in het volksleven, met zijn diverse gebruiken en geplogenheden. De mensch wordt alweer in zijn milieu behandeld, desnoods te midden van de pret. Met die epische hoedanigheid staat hij eenigszins als een verwant van onzen schilder Edgar Tytgat; denk maar even aan dezes De(n) man, die ‘coco’ verkoopt en zijn Zondagvermaak. Evenals Tytgat heeft hij een oolijk oog en zin voor lach en leute; edoch die vroolijkheid blijft niet duren. Zijn palet is hier het meest eufonisch gestemd. Zijn voorgaand werk leunt aan bij Middelburgsche kermis en, wat er na kwam, staat er ook in betrek mede; want zonder het grijpen naar traditie zouden niet ontstaan zijn: Twee visschers, Op den steiger: '27; Drie Arnemuidensche visschersvrouwen, Boekhouder, Jonge Walchersche boer, Walchersche boer, Visscher en Vrijers: '28; Oude vrouw, Drie visschers: '29. Op den steiger: drie wachtende Zuid-Bevelandsche boerinnetjes met witte kap en zwart laken kleed, heelemaal esthetisch van lijn en harmonisch te midden de pekkige balken en de ziltige lucht; bizonder rijk aan zwarten. Vibreerend leven. Zijn Boekhouder, mager als de cijfers en de schralige ventjes uit de illustraties van Peter Pan, door Arthur Rackham, heeft zich aan den artiest opgedrongen, zooals die perkamenten duitenkliever nu eenmaal is en niet zooals de artiest wil. En als dusdanig kreeg de faktuur ook haar beïnvloeding: mager is het schilderij van materie en hoekig de teekening, op een sarcastischen toon, zonder toegeving aan zich-zelf. Ieder doek van Kimpe is een schilderkunstig pogen, om in de praktijk te experimenteeren met nieuwe levensondervinding; vandaar die wisselende faktuur van dien zoeker. Zijn Vrijers ('28), tentoongesteld in de ‘Driejaarlijksche’ van '29, te Gent, trok veler aandacht om de vastheid van teekening, de voornaamheid en 't nobele der schildering. Het doek: op fond van blauwen hemel, donkerwitte wolkenbank en zielige huizen, (echte Kimpensche: droomerig en toch kloek gezien), vrijers: zijn sfinks uit Veere met blauwwitte kap | |
[pagina 235]
| |
en gouden, oogbedekkende strikken en zeesoldaat in blauw marinierspak. Dit doek mag gerekend bij de beste figurenschilderingen, welke er getoogd werden. Minder oorspronkelijk vind ik hem in zijn Drie visschers ('29), omdat de figuren in hun constructiviteit en oneigen omvorming nu herinneren aan de oertypen van andere Vlaamsche expressionisten. Of zou dat mogelijk liggen aan de taal van het doek, die zoowat internationaal, of liever pan-Europeesch klinkt? Men kan toch niet ontkennen, dat die visschers laten voelen van het onbekende in den mensch, en dat dit voelen ons buiten de grenzen van het bewust weten rukt. In rhythmische zekerheid staan er de Twee visschers (schets van '27), Visscher ('28) en de Oude vrouw ('29); niet theoretisch opgebouwd, maar in visie direkt geschilderd. Zijn teekeningen, meestal portretten, zijn, zonder liefelijk te doen en zonder gesteld te zijn op het natuurgetrouwe, koppen streng en gebonden van samenstel, vol geestelijke daadkracht. Ik citeer uit die reeks met genoegen het frappante Kinderportret (van een halfbloed; '28) en de nostalgieke Zigeunerin; expressief werk van '27. Nog even halt gehouden bij een godsdienstig werk, De(n) Gekruisigde ('26) op een achtergrond van gesloten, gallige huizen en overtrokken lucht. De verlatenheid bij het groote gebeuren treft mijn oogen, beroert mijn verstand, maar mijn hart laat het desondanks onvoldaan. En deze onvoldaanheid ligt niet aan de elders geziene stereotypische kristusfiguren met een Oostersch luchtje, ook niet aan de physieke marteling, welke hij op bevredigende wijze vertolkte, maar wel aan het geestelijk lijden, dat, naar mijn oordeel, niet diep werd aangevoeld, Te koel weg geschilderd; ‘das Erhabene fehlt’ zou Schiller zeggen. Ik heb vóór u laten glijden enkele van zijn tafereelen zonder op den ezel te kijk te hebben gezet van zijn stillevens, bij-voorbeeld zijn Zonnebloemen ('27) met flinke kontrasten en spontaan in de verf geboetseerd, maar ik hoop van Kimpe voldoende te hebben getoogd en gezegd, om hem en zijn werk lief te krijgen; want niet waar, hij blijft niet haperen en stommelen bij het week-zoete, noch bij de uiterlijke verschijning, dieper wil hij dringen, drong hij.... tot de innerlijkheid der dingen aan den uitwendingen vorm kleeft, zoodanig, dat we meestal de materie vergeten te aanschouwen om kontakt te nemen met het wezen der gebeelde Objekten zelf. In hem begroeten we een wel laat gekomen, maar schoonen Vlaamschen expressionist, die tijdig nog den weg heeft gevonden, om ons met zijn persoonlijk repertorium van middelen veelvuldig het duurbaarste te schenken, wat in hem als beeldend schoons intens emotioneerend leeft. |
|