| |
| |
| |
Tilly
door H.C. Fellinga.
I.
ZATERDAGOCHTEND! De drukste ochtend in de week!
De ochtend, waarop je voor twee dagen te zorgen had! O, je mocht wel twee paar handen hebben om alles klaar te krijgen! En niets, niets mocht je vergeten, want morgen was het Zondag!
Je mocht ook wel twee hoofden hebben, één hoofd voor het huishouden, en één hoofd voor al je andere zorgen.
Greta Branders werd er zenuwachtig van.
Niemand, die haar hielp! Een dienstmeisje, waar ze niets aan kon overlaten.
Een man, die altijd vervuld was van zijn kantoorzaken, en die haar de kastanjes uit het vuur liet halen, als er wat bijzonders aan de hand was!
Nu weer met Frits' repetities!
Wat zou er van terecht komen, als het zoo doorging?
O, als Tilly maar wat meer plichtsbesef had!
Tilly was haar schoonzuster, die in ruil voor weldaden door Jan, zoo heette Greta's man, aan haar en haar moeder bewezen, iederen avond Frits kwam helpen aan zijn huiswerk.
Ze had zelf haar hulp aangeboden, en als ze wou, kon ze heel flink met Frits werken, maar toch, de ware ernst had ze niet; Greta was er zeker van, dat als ze niet voortdurend zelf toezicht hield, er van werken bitter weinig in zou komen. Tenminste als Tilly zoo'n dolle bui had, zoo'n dwaze, kinderachtige bui, dat ze om iedere kleinigheid zat te lachen, en in plaats van Frits te helpen, hem van zijn werk afhield.
't Was gelukkig niet dikwijls dat Tilly zoo mal deed, en meestal waren een paar woorden van Greta voldoende om haar te kalmeeren, maar toch was het ergerlijk, dat Tilly Frits en de andere kinderen zoo'n slecht voorbeeld gaf.
En hemel, zoo jong was Tilly toch ook niet! Ze werd dertig! Maar zoo jong als ze zich altijd wou voordoen, met haar korte rokken, en haar korte haar.
Als ze lachte wierp ze haar hoofd achterover, en schudde haar krullende lokken heen en weer. Wat was ze trotsch op haar mooie haar! Alsof het iets heel bijzonders was!
Jan, goedig, verblind, zag Tilly's fouten niet, bewonderde alles, wat ze deed, vond steeds excuses voor haar tekortkomingen, zelfs nu, nu Tilly zoo schandelijk haar plicht verzaakte, en Frits twee weken lang alleen met
| |
| |
zijn repetities liet sukkelen, zonder zich een oogenblik te bekommeren om zijn rapport-cijfers. Omdat, nu ja, omdat moeder weer eens ziek was! Voor de zooveelste maal deze winter! Altijd was er wat!
O, die moeder van Tilly en Jan kon Greta niet uitstaan met al haar kwaaltjes. Als ze daar haar eigen moeder mee vergeleek! Die deed nog haar huishouden zonder hulp, niet eens een werkvrouw had ze, en bovendien hielp ze dikwijls in den winkel!
En natuurlijk al dat ziek-zijn van de ouwe Mevrouw Branders kostte geld, veel geld, en Jan kon het betalen!
Een paar jaar geleden was ze heel ziek geweest, zenuw-ziek, en het was noodig geweest, dat ze opgenomen werd in een inrichting en dat kon Greta haar maar niet vergeven. Want ze bleef er bij, dat de ouwe dame eigenlijk niets mankeerde. Zenuwen! Ach wat! Er kwam veel aanstellerij bij.
Maar in de laatste maanden was ze er ineens anders over gaan denken, en nam iedere gelegenheid te baat om met overtuiging te beweren, dat, wat ze tegenwoordig zenuw-ziek noemden, eigenlijk hetzelfde als krankzinnig was, en dat moeder Branders nooit heelemaal normaal was geweest, en nu, hoewel ze hersteld verklaard was, nog altijd erg ‘vreemd’ was.
Die Tilly! Die Jan! Hoe verontwaardigd waren ze, als ze iets van dien aard van hun moeder zei! Maar als het nu toch waar was!
En nu juist in de repetitie-tijd, nu Frits Tilly's hulp zoo dringend noodig had, was moeder ziek geworden. Wat ze mankeerde wist Greta niet, misschien een verkoudheid, of een vlaag van razernij of, - en dat was het waarschijnlijkst - heelemaal niets, maar in ieder geval het kwam weer hierop neer, dat Tilly wegbleef, terwijl die arme Frits met zijn repetities er de dupe van werd, zooals gewoonlijk.
Tweemaal had Jan zijn moeder bezocht, had druiven voor haar meegebracht, maar had moeder zelf niet gesproken, omdat moeder al sliep. Jan had het druk in den laatsten tijd, en het was vrij laat op den avond geweest, en toen Greta hem ondervroeg - ze wilde toch wel eens weten, wanneer Tilly nu weer kwam - kon hij haar niets vertellen, geen van beide keeren! Altijd was hij zoo vaag, Jan. Altijd liet hij zich met een kluitje in het riet sturen, maar Tilly bleef weg, en Frits moest alleen tobben met zijn huiswerk!
Maar nu kon het zoo niet langer! Ziek of niet ziek, zoo erg zou het wel niet zijn, - moeder zou Tilly nu wel kunnen missen, en vanmiddag nog, of hij wou of niet, zou Jan haar vergezellen naar de nalatige Tilly, en samen zouden ze de zaak tot een oplossing brengen.
De heele morgen had Greta er al over nagedacht, hoe ze Jan het best aan zijn verstand zou kunnen brengen, dat het nu noodig was om flink te zijn, dat het ging om Frits' rapport en dat Tilly eens onder handen genomen moest worden, of anders....
Het was zoo'n ellendig drukke morgen, ze wist haast niet hoe alles klaar
| |
| |
moest komen, maar niemand vroeg, of al dat werken en zwoegen haar ook zwaar viel! Zij zorgde maar, dat alles in orde was, en of zij moe werd, kwam er niet op aan!
Als nu straks de kinderen uit school kwamen stonden hun boterhammen voor hen klaar, en ze konden dadelijk beginnen, zoodat ze de kamer uitgestuurd konden worden, als Jan thuis kwam, want dan moesten ze samen ongestoord kunnen praten.
Die koffietafel! Vijf kinderen en allemaal even druk.
Hoe bedrijvig was Greta! En hoe flink! Wat zorgde ze goed, dat ieder zijn portie kreeg! Je zou zeggen, dat 't een wonder was, dat ze zelf nog wat naar binnen kreeg. ‘Maar,’ glimlachte ze, ‘voor mij komt 't er niet op aan.’
Toen de kinderen klaar waren, en het dienstmeisje de gebruikte bordjes en melkkroezen had opgeruimd, begon Greta voor Jan te zorgen.
Op zoo'n manier had je eigenlijk twee koffietafels. Maar enfin, als Jan binnenkwam was ze gereed. Ze had een breiwerkje ter hand genomen, want leegzitten kon ze niet. Niemand kon van Greta zeggen, dat ze lui was.
Maar nog voor Jan de kamer binnen was, had ze haar breiwerk neergelegd, om Jan gauw een lekkere kop koffie in te schenken.
Jan hield veel van koffie, sterke, warme koffie. Hij was erg precies op dat soort van dingen.
Greta voelde aan de koffiekan. Koud! Het lichtje was zeker uitgebrand; of had ze vergeten het aan te steken? De melkkan stond op de kachel, en gelukkig, die voelde nog een beetje warm aan. Dan maar wat veel melk in Jan zijn koffie, zoo ging 't best! Als je bij half twee kwam koffiedrinken, kon je niet zoo critisch zijn!
En toen Jan nu geduldig en berustend zijn lauwe koffie dronk, en zijn boterhammetjes belegde met de twee omgekrulde plakjes rookvleesch, die Greta zorgvuldig voor hem gereserveerd had, begon ze zonder veel omslag den aanval.
Prettig, dat ze van tevoren met zich zelf had overlegd wat ze zeggen wou. Meestal bedacht ze pas later, dat ze dit of dat klemmende argument had vergeten. Natuurlijk zei je nooit precies, wat je je voorgenomen had, want in het vuur van het gesprek werd je driftig, en dan zei je dingen, die niet met de zaak te maken hadden, maar die je al lang eens had willen plaatsen.
Zoo slachtoffer-achtig als Jan er bij zat! Wat was hij altijd overdreven bang voor onaangenaamheden! Hoe weinig strijdlustig! O, ja. Hij zou het liefst aan zijn vrouw overgelaten hebben om de zaak op te knappen, of niet op te knappen, zooals ze wilde. Als hij er maar buiten gelaten werd. Maar ditmaal zou hij er niet zoo gemakkelijk afkomen! Hij moest mee naar Tilly! Hij moest Tilly zelf zeggen, waar het op stond!
- We moeten nu eens over Tilly praten, zei Greta.
| |
| |
- Al weer! We hebben 't, geloof 'k, over niets anders gehad de laatste dagen. Over Tilly en Frits z'n repetities!
- Ja, maar wat schieten we daar mee op, als jij niet wil meewerken? Vanmiddag gaan we naar Tilly, 't kan zoo niet langer!
Jan zag zijn vrije Zaterdagmiddag, waarop hij zoo gerekend had, hopeloos verloren. Er was niets aan te doen! Hij moest maar berusten, maar er waren zooveel dingen, die hij liever zou doen, dan onaangename gesprekken met Tilly te hebben, want onaangenaam zou het onderhoud worden! Dat wist hij al vooruit! Waarom zou hij niet eens met Frits naar de bioscoop gaan? Hij hield nu wel niet zooveel van dergelijke uitgangetjes, maar toch voor een enkel keertje was het wel eens aardig, en Frits vond het zoo'n feest.
't Liefst zou hij thuis zijn gebleven, en den heelen middag op zijn kamer hebben doorgebracht met een detective-roman, maar hij zag wel in, dat daar niets van kon komen.
- Wel toevallig, hè, dat moeder altijd ziek is, als Jan in de repetities zit! vond Greta.
- Wel vreemd, dat moeder overdag wèl alleen kan zijn, maar 'savonds niet!
- Eigenaardig, dat Tilly nooit schrijft, wat moeder eigenlijk mankeert. Altijd zoo'n ongelukkig briefkaartje met drie of vier woorden er op! Alsof ieder woord een gulden kost! Wel een gemakkelijke manier om je van je plichten af te maken!
Jan haalde zijn schouders op.
- Waarom zou Tilly lange epistels schrijven? Daar zou ze de zaak toch niet mee veranderen. Als moeder beter is, zal ze heusch wel weer komen. De hemel weet, dat ze zich genoeg voor Frits uitslooft.
- Natuurlijk, dat zeg jij! Maar ik vind het niet meer dan een staaltje van haar plicht, dat zij ook eens wat doet. 't Kan toch niet alles van één kant komen! Wat een geld heb jij in de laatste tijd niet aan moeder moeten geven! En daar profiteert Tilly toch ook van....
- Och Greta, laten we daar nu niet weer over beginnen! 'k Gun 't moeder graag!
- Ik zou er niet over spreken, als 't niet anders kòn. Maar 't kan wèl anders! En 't is niet billijk! Waarom moeten wij zulke zware offers brengen? Wij, met ons groote gezin.
Waarom doet Tilly niets?
- Tilly doet wat ze kan. Ze geeft moeder haar heele salaris. Wat zou je nog meer van haar willen?
- Haar heele salaris! Dat klinkt erg! Maar wat is dat heele salaris? Honderd gulden! En daarvoor heeft ze bij moeder een leventje als een prinses. Ze heeft alles, wat haar hartje begeert, mooie kleeren, zijden kou- | |
| |
sen, fijne schoentjes, en, en.... je weet 't zelf wel, niets ontbreekt er aan haar toilet. Zie je, en als je nu honderd gulden in de maand verdient, dan kàn dat niet.
Wie betaalt al dat moois? Wij, natuurlijk. Daarom moeten wij iedere maand zooveel bij dat huishouden van moeder leggen. O, 't zou me niet kunnen schelen, als we 't zelf ruim hadden wat niet 't geval is, tenminste je moet er hard voor werken, en je weet 't nooit, hoe 't met zaken soms kan loopen - en als Tilly niet meer kòn verdienen. Honderd gulden! Is dat een een salaris voor iemand van dertig jaar? Die boekhoudster van jullie, een meisje van vier-en-twintig gaat iedere maand met honderd vijftig gulden naar huis.
Hoe dikwijls heb 'k Tilly niet aangeraden, dat ze moest zien, dat ze ook bij jullie kwam? Dan zou ze een behoorlijk salaris verdienen, ze zou zichzelf kunnen bedruipen, en dan hoefde jij er niet iedere maand zoo'n schuif geld bij te leggen.
- Nu ja, je weet nu toch, dat Tilly niet graag bij mij op het kantoor werkt. En ze heeft gelijk ook. Ikzelf zou 't ook niet prettig vinden mijn eigen zuster in een ondergeschikte positie in de zaak te hebben.
- Ach, wat zou dat! Denk je nu heusch, dat Tilly dàt zoo erg vindt? Zoo'n ramp zou Tilly 't niet vinden om onder jou te werken. Jìj zou haar wel ontzien. Maar of Verheuvel zoo gemakkelijk zou zijn betwijfel ik. Die eischt wat van zijn personeel.
Ja, van hard werken houdt de dame niet. Daar bedankt ze voor. Bij jullie zou ze om half negen moeten beginnen en 't is Loosduinen, een half uurtje fietsen dus iedere morgen, juist gezond, maar daar zou Tilly zoogenaamd niet tegen kunnen. Nee, die moet een baantje hebben, waar ze 's morgens op haar dooie gemak om half tien kan komen aanzetten, en werken....nu ja, als 't maar geen haastwerk is; eens flink aanpakken, daar zou de dame niet voor te vinden zijn. Alles op der elf en dertigst! Heb je al eens opgemerkt, dat Tilly van die echte ouwe vrijsters-manieren krijgt?
Ze zou, geloof ik, 't liefst de heele dag op een gemakkelijke stoel bij de kachel zitten met een breikous en poes op der schoot!
- Wat had Greta het land aan Tilly! dacht Jan, maar hij zei niets. Hij wist, dat hij toch geen gelijk zou krijgen, als hij het voor zijn zuster opnam.
- En om nu nog eens op Frits terug te komen. Hij heeft voor Dinsdag een Duitsche repetitie, en hij mòet er aan geholpen worden, anders loopt het mis. Tilly heeft nu eenmaal op zich genomen met hem te werken, en dan moet ze 't doen ook. Als ze een greintje eergevoel had, zou ze dat zelf begrijpen. Licht dat er iets van haar kant komt, ook al is 't niet veel.
- Maar Greta, hoe kun je dat nu zeggen! Tilly kan 't toch niet helpen, dat moeder ziek is! Ze staat altijd voor ons klaar! Iedere avond komt ze hier, door weer en wind! Denk je, dat 't zoo'n happie is om avond op avond
| |
| |
uren lang een dom jongetje zijn lessen in te pompen? Als 'k hem bij een leeraar deed, zou 't me een hoop geld kosten.
- O, ja, natuurlijk. Een leeraar is duur, dat weet ik ook wel. Maar zoo knap als een leeraar is Tilly niet! 't Lijkt er niet naar! Gunst, je moest eens zien hoe dikwijls ze moeilijke woorden in de dictionnaire zit op te zoeken. Bij een leeraar zou je dat niet hebben, natuurlijk. En dan, om te beweren, dat Frits dom is! Al de onderwijzers van zijn lagere school waren 't er altijd over eens, dat Frits heel best mee kon, maar alleen wat speelsch was. Maar dat doet nu niets ter zake. Vanmiddag gaan wij naar Tilly. 't Zal mij benieuwen, of Moeder nu werkelijk zoo ziek is. In ieder geval wil ik nu eens weten, hoe of wat. En als Tilly veel praatjes maakt, dan doe jij je mond ook eens open. Ik bedank er voor altijd de kwaaie pier te zijn. Frits mag dan dom zijn, maar hij is toch ook net zoo goed jouw zoon, en waarom ik altijd voor hem op moet komen, terwijl jij er bij zit, alsof je geen tien kan tellen, begrijp ik niet.
- Ik zal wel alleen gaan, zei Jan, laat 't maar aan mij over.
Maar daar wilde Greta niet van hooren. Met een boozen blik snauwde ze Jan toe, dat ze samen gingen, en daarmee afgeloopen!
| |
II
Met vlugge bewegingen, maar af en toe haar hoofd luisterend opheffende om te hooren, of moeder ook riep, kleedde Tilly zich.
Ze was met haar huishoudelijke bezigheden klaar, en nu, - 't was immers Zaterdagmiddag - maakte ze zich ‘netjes’.
- Och hemel, dacht ze, terwijl ze haar nieuwe zijden kousen aantrok, 'k wou, dat ik de kachel niet had laten uitgaan!
Even, heel even streelde ze met haar vinger over haar gladde been. Hoe keurig stonden haar nieuwe kousen! Ze moest voortmaken! Moeder kon ieder oogenblik wakker worden! Schandelijk verkwistend was 't van haar geweest bij haar nieuwe schoenen alweer zijden kousen te koopen, terwijl ze zich toch vast voorgenomen had nooit meer die onsterke prullen te nemen! Maar natuurlijk, toen de winkelbediende haar had laten zien, hoe mooi ze kleurden bij de schoenen, die ze gekocht had, had ze zich laten overhalen.
Ze glimlachte even. Toch wel prettig mooie kleeren! Wat zou moeder zeggen van haar nieuwe japon? Of zou ze 't niet eens zien, dat ze wat anders aan had? Arme moeder! Arme moeder!
Kon ze maar eens iets doen om moeder wat op te vroolijken! Deed ze eigenlijk wel genoeg voor moeder?
Als Jan eens wist, dat 't de laatste tijd heelemaal niet goed met moeder was! 't Was zoo lief van Jan geweest tweemaal naar moeder te komen
| |
| |
hooren, en bloemen en druiven voor haar mee te brengen, terwijl hij 't toch zoo druk had.
O, 't was verkeerd geweest van haar, beschuldigde Tilly zichzelf, Jan niet te vertellen wat een getob ze weer had met moeder. Die influenza van moeder had niets te beteekenen gehad, heelemaal niets. Maar waar je bij moeder altijd zoo bang voor moest zijn, die zwaarmoedige buien, dat tobben, dat onrustige.... dat was wèl erg!
Maar ze kòn er zichzelf niet toe brengen Jan, die goeie Jan ongerust te maken. Jan was zelf zoo gauw van streek en maakte zich zoo zenuwachtig. Jan hield zooveel van moeder.
En Greta! Met Greta was het juist anders om! Als die maar dacht, dat er met moeder iets niet in orde was, kon ze zulke nare harde dingen zeggen. Tenminste, als dat zoo in haar kraam te pas kwam. Dikwijls ook lachte ze om moeders kwaaltjes, en ried Tilly aan er toch vooral geen notitie van te nemen.
't Was maar 't beste, dacht Tilly, om voorloopig tenminste, niets te zeggen over moeder. Ze had immers wel eens meer zulke buien, en van zelf kwam ze er dan weer over heen.
Maar 't was wel verdrietig, dat Frits net in de repetitie zat. Hij kòn nu eenmaal niet alleen werken, die arme Frits. Hij deed genoeg zijn best, maar hij had geen leerhoofd!
Wat zou er van zijn rapport terecht komen! En hoe boos zou Greta zijn!
Als ze nu eens den heelen middag bij moeder bleef, zou ze dan 's avonds niet een uurtje weg kunnen gaan om Frits een beetje te helpen aan zijn werk? Moeder sliep toch meestal wat na 't eten. Wat sliep moeder veel tegenwoordig! Zou 't eigenlijk wel goed zijn voor haar, al dat slapen? Was 't misschien niet een bewijs, dat ze ziek was? Zieker nog dan zij, Tilly vermoedde?
Maar nu zou moeder zeker wel wakker zijn, en naar Tilly verlangen, en nu moest Tilly dus, keurig aangekleed, heelemaal in 't nieuw, met een vroolijk gezicht, moeders kamer binnenstappen, en gezellig met moeder babbelen over alles en nog wat, alsof er geen zorgen bestonden!
Moed gehouden dus! Flink zijn!
| |
III
Toen Tilly moeders kamer binnenkwam, lag moeder heel stil op bed met haar gezicht naar den muur gekeerd. Haar zakdoek had ze tegen haar oogen gedrukt, maar haastig, als schuldbewust, stopte ze hem weg onder haar kussen, toen ze de deur hoorde opengaan.
Tilly boog zich over haar moeder heen.
- Moedertje, zei ze zacht, hebt U nu weer liggen huilen?
| |
| |
Wij hadden toch afgesproken, dat U dat niet weer zou doen! Heeft U dan zoo'n verdriet? Kom, vertel nu eens aan Tilly wat er aan scheelt.
- Tilly-lief, 'k kan 't niet helpen! Er is zooveel! Je moet er maar geen notitie van nemen. Ik wou alleen, dat ik zeker wist, dat jij gelukkig bent. Voor mij komt 't er niet op aan. Jij bent toch gelukkig, hè!
- O ja, moeder, ja, waarom zou 'k niet gelukkig zijn? Tilly's stem beefde even, maar moeder merkte het niet.
- Ja, zie je, kind, ik ben zoo veel alleen, en dan denk ik over allerlei dingen na. Die Greta kan soms van die hatelijke dingen zeggen. Laatst ook weer - 'k moest 't eigenlijk niet oververtellen - toen zei ze, met zoo iets valsch in der stem: ‘We worden oud, hè? Tilly wordt de volgende maand dertig. Natuurlijk is dertig heelemaal niet oud, in ieder geval niet voor iemand die zelf naar de veertig loopt, maar je begrijpt zeker wel, wat ze er mee bedoelde? Ze wou me eens even laten voelen, dat je kans om te trouwen langzamerhand voorbij ging, en dat dat mijn schuld was, omdat ik je engagement indertijd heb afgemaakt!
- Och moeder, U moet niet altijd van die dingen denken. Waarom zou Greta zoo iets bedoeld hebben?
- Omdat ze altijd zulke bedekte hatelijkheden zegt. Maar 't kan me niet schelen, hoor! Je vader en ik hadden onze goede redenen. Ik heb mezelf niets te verwijten. Ik ben misschien wat overgevoelig, ik trek me hatelijke gezegden altijd te veel aan. Je begrijpt toch wel, Tilly, dat we 't beste met je voor hadden, je vader en ik? Gelukkig behoor ik niet tot die moeders, die hun dochters niet willen laten trouwen, omdat ze bang zijn voor een eenzame oude dag. En ik weet zeker, dat als je met Teddy getrouwd was, er altijd nog wel plaats was geweest in jullie huis voor je ouwe moeder! Ik mocht Teddy altijd graag, 't was zoo'n nette, vriendelijke jongen! Maar toen we minder goeie berichten kregen over hem, was 't natuurlijk onze plicht om....en bovendien Verheuvel was toch een veel betere partij! En hij hield van je, Tilly. Ik heb altijd gedacht, kind, dat 't ten slotte allemaal goed zou komen. Je vader was 't heelemaal met mij eens. Die zei tegen mij: ‘Laat Tilly nu maar met rust, de eerste dagen zal ze wat huilen, en wat verdrietig zijn, maar dan zal ze er over heen zijn, en haar verstand gebruiken.’
O, Tilly, je hebt 't ons niet gemakkelijk gemaakt! Er was niets met je aan te vangen! Ik werd er soms wanhopig onder. Je kon maar niet begrijpen, dat 't voor je bestwil was. Ik heb wel eens gedacht: ‘'k Wou, dat Teddy weer terugkwam!’ Maar hij kwam niet. 'k Heb nooit precies geweten, wat je vader die laatste keer, toen hij hier was - jij logeerde toen in Amsterdam - tegen hem gezegd heeft, maar 't hielp, dat is zeker, Teddy trok zich terug. Je zou anders zeggen, dat een jonge man, die werkelijk van een meisje houdt....
| |
| |
- Moeder, moeder, laten wij er niet langer over spreken, 't is voorbij, er is niets meer aan te doen. Teddy is getrouwd. Hij heeft twee kinderen. Waarom zou ik nog aan hem denken? 't Is nu zes jaar geleden.
Tilly's stem klonk heesch. Ieder woord kostte haar inspanning, haar keel was pijnlijk.
Zes jaar! Zes jaar had ze haar verdriet gedragen, en nog steeds kon ze er niet over spreken. Zelfs niet met haar moeder.
O, zeker, ze was er over heen. Ze was weer vroolijk en opgewekt.
Je kon toch niet eeuwig treuren. Als moeder er maar niet altijd over wilde praten! Waarom? Waartoe diende het, al die emoties op te wekken? O, die vreeselijke, eerste tijd! Dat geheimzinnige gefluister. Die besprekingen achter haar rug. Die brieven, die onbeantwoord bleven. Vaders plechtige vermaningen. Moeders tranen. Verheuvel! Invitaties, bloemen, kleine attenties!
Eindelijk haar vlucht, omdat ze 't niet meer kon uithouden thuis. Vaders boosheid. Moeders verwijten. Toen, na een langen strijd met zichzelf, rust! Maar ze kon, ze wou er niet over spreken!
- Tilly, kind, als je niet wilt, dat 'k over Teddy praat, dan zal ik m'n mond wel houden, maar je begrijpt toch wel, dat 't me door m'n ziel snijdt als er mij verweten wordt, dat ik geen goeie moeder voor je ben geweest! Ja, heusch, 't snijdt me door m'n ziel.
Moeders zakdoekje kwam te voorschijn, Weer tranen....
- Niemand beschuldigt U, moeder. Niemand verwijt U iets. Niemand denkt zelfs, dat U iets met de zaak te maken heeft gehad. 't Was vader! Iedereen weet, dat 't vader was!
- Tilly, als je alles eens wist! O, ik, ik....
Tranen. Tranen.
Tilly streelde moeders hand, en wachtte berustend tot moeder weer wat kalmer was.
En nu begon moeder weer. Haar stem was beverig van het huilen
- Ik word zoo moe van al dat verdriet, Tilly. Ik kan je zoo niet alles zeggen, maar soms ben ik bang, dat Greta....Tilly, Tilly als Greta straks komt, moet je haar niet bij me laten, hoor!
Tilly schrok. Zou Greta komen? Moeders voorgevoelens! O, hemel, die repetities van Frits!
- 't Is Zaterdag - Greta zal 't druk hebben - o, nee, die komt niet, zei Tilly weifelend. Maar natuurlijk, àls ze komt, zal ik haar niet bij U laten, als U 't liever niet heeft.
- Nee, nee, zeg maar dat 'k slaap! Ik kan Greta niet uitstaan. Ik merk 't wel, dat ze Jan tegen me opstookt. Dat heeft ze altijd gedaan. Van de beginne af aan. Ze heeft wat op me tegen, ze kan 't niet velen, dat ik beschaafder en ontwikkelder ben, dan die moeder van haar, die burgerjuf- | |
| |
frouw, die de heele dag in de winkel helpt met een groot huishoudschort voor. Ze neemt 't Jan kwalijk, dat hij me steunt. Ze gunt me niks, 't liefste zou ze, geloof ik, willen, dat ze me kon laten opsluiten in 't een of andere gesticht.... als 't maar niet zooveel geld kostte! O, die Greta! Wat haat ze me!
- Waarom zou ze U haten, moeder? En hoe komt U toch bij dat dwaze idee, dat Greta U in een gesticht wil hebben? De hemel weet, dat ze er genoeg tegen gesputterd heeft, toen U indertijd in die inrichting moest worden opgenomen. Dat vond Greta heelemaal niet noodig!
- Maar heb je dan niet opgemerkt, dat ze me de laatste tijd dikwijls zoo vreemd kon aankijken? Zoo half spottend, alsof ze zeggen wou: ‘Wacht maar! Wacht maar!’.... En eens, toen we 't hadden over die arme mevrouw Jansen, die zoo overspannen was, na de dood van haar zoon, zei Greta op die koele, harde toon van der: ‘Dat mensch is gewoonweg gek, waarom sluiten ze der niet op?’
En als je toen de blik had gezien, die ze mij toewierp!
Maar Tilly, jij bent toch op mijn hand, hè! Jij wilt me wel beloven, dat je er voor zult zorgen, dat ze me niet in een gesticht doen! Wat er ook gebeurt!
- Ja, moeder, dat beloof ik U! Wees maar niet bang! Maar waarom spreekt U toch aldoor over die nare dingen? U maakt zich maar van streek voor niets. Laten we liever eens over wat prettigs praten.
- Ja, straks, maar eerst moet ik je toch eens vertellen van die vreeselijke tijd in die inrichting. Je weet, dat ik er niet graag over spreek. Ik heb je eigenlijk nooit alles verteld, maar nu wil ik, dat je de waarheid eens hoort.
O, kind, wat heb ik 't ellendig gehad bij die twee pleegzusters! Ja, ik klaagde niet veel, omdat ik 't gevoel had, dat me toch niet zou helpen. Ik verduurde 't maar in stilte.
Weet je nog wel, Zuster Bos, die met dat rooie haar, en die lichte, groene oogen? Die was het ergste. O, ja, als er bezoekers waren, was ze poes-lief! En tegen de dokter moest je der hooren! Dat valsche mensch!
Eens had iemand een doosje borstplaatjes voor me mee gebracht. Je weet, Tilly, hoe matig ik ben! Ja, ik houd wel eens van een lekkernijtje, vooral daar, waar ik bijna nooit iets van dien aard kreeg. Nu, ik had bij de thee een paar van die dingetjes opgegeten, maar niet meer dan twee of drie, en 'k had 't doosje opgeborgen, want ik vond 't niet noodig Zuster Bos er van te presenteeren - ze liep mij ook niet met extraatjes achterna - en toen 's middags - ik weet niet hoe 't kwam - maar ik had totaal geen eetlust, (misschien dat 't eten weer aangebrand was, want dat gebeurde nogal eens). Nu, ik liet m'n knolrapen, of wat 't was, staan. Een poosje later kwam Zuster Bos m'n bord weghalen. Je had der gezicht moeten
| |
| |
zien! Zoo vreemd was 't anders toch niet dat ik wat op m'n bord liet, dikwijls, omdat 't eenvoudig oneetbaar was.
- ‘Geen eetlust! Hoe komt dat?’ zei ze, en tegelijk deed ze m'n kastje open. ‘Ah, nu begrijp 'k 't! Dat dacht ik al! We zullen dat snoepgoed maar eens voor U opbergen.’ Snoepgoed, Tilly, fijne borstplaatjes waren 't, en de doos was zoo goed als vol!
Wel, 'k heb ze nooit terug gezien!
Toen de volgende dag tegen de dokter met der gemaakte stem: ‘Nee, dokter, over Mevrouw ben ik niet best tevreden, ik heb gisteren op haar moeten knorren, ze kon haar bordje niet leegeten, omdat ze zooveel gesnoept had. Ik heb haar voorloopig haar lekkers moeten afnemen; later, als ze belooft, dat ze er zuinig mee zal zijn, krijgt ze het terug.’
O, die vernederingen, dat geplaag! En je durfde je eigenlijk nooit te beklagen bij de dokter, of je familie, want je wist, dat 't je later ingepeperd zou worden.
Maar 't ergste komt nog! O, ik weet wel, dat 't heel slecht van me was te-doen, wat ik heb willen doen. Nu schaam ik mij er over. Ik heb 't ook aan niemand durven vertellen. Maar zie je, 'k was zoo ongelukkig, ik zag geen uitweg. 'k Was tot het uiterste gedreven. Ik kon, ik kòn 't niet meer uithouden. Ik besloot er een einde aan te maken. Gemakkelijk was dat niet, dat begrijp je. Maar ik had een plan gemaakt. Iedere avond kreeg ik een slaappoeier in, omdat ik zoo slecht sliep, en zoo onrustig was. Zuster Bos wachtte dan tot ik hem ingenomen had en deed dan 't licht uit.
‘O,’ zei ik, op de avond, dat ik m'n plan gemaakt had, ‘legt U hem zoolang maar even bij me neer, ik zal hem straks wel innemen, en zelf 't licht uitdoen.’
Nu, dat deed ze, en ze ging weg. Zoodra ze weg was, verstopte ik de poeier tusschen de bladen van m'n kerkboek, dat bij me lag. Avond op avond deed ik 't zelfde, zoodat ik langzamerhand een flinke hoeveelheid had. Je begrijpt wel, wat ik van plan was!
Maar een avond, net toen ik m'n poeiertje in veiligheid had gebracht, kwam Zuster Bos terug. Zonder iets te zeggen, ging ze regelrecht naar het tafeltje, waar m'n kerkboekje zoo dood-onschuldig op lag. Ze deed 't open, en daar fladderden al m'n zuinig opgespaarde poeiers over de tafel! Ik lag te beven in bed!
Zuster Bos raapte de poeiers bij elkaar en stopte ze in de zak van haar schort. Ze zei niets, maar ze lachte. Ze keek me aan, en lachte. O, haar afschuwelijke lach! Zie je, ik had er niet aan gedacht, dat er een kijkgaatje in de deur was, en altijd als de zuster je alleen liet, gluurde ze nog even naar binnen. Ja, je werd bewaakt en begluurd, dag en nacht, als een gevangene.
Je begrijpt, hoe ellendig ik me gevoelde die nacht. Ik was zoo bang, dat Zuster Bos de dokter zou waarschuwen, en dat alles aan de familie
| |
| |
verteld zou worden. Want natuurlijk begreep ik heel goed, dat ik niet met uitvluchtjes hoefde aan te komen, Zuster Bos wist net zoo goed alsof ik 't haar verteld had, waarom ik die poeiers had bewaard.
Maar Zuster Bos hield haar mond tegen de dokter. Later heb ik begrepen, dat ze niets durfde zeggen, omdat ze bang was, dat als de zaak onderzocht werd, er te veel aan 't licht zou komen, want ze behandelde me beroerd, en dat wist ze heel goed.
Nu, ze zei niets, maar ik had geen leven! Altijd van die steken onder water! Soms dacht ik: 'k Wou, dat ze 't maar wèl verteld had aan de dokter, en 'k begon er toe over te hellen om alles zelf eerlijk op te biechten. Dat zou 'k ook zeker gedaan hebben, als die dokter dáár een beetje sympathiek geweest was, maar hij was altijd zoo kortaf, dat ik er niet toe kon komen.
Eindelijk kon ik 't niet meer uithouden, en heb Dr. Wouters gevraagd of hij me eens wou komen opzoeken. De volgende dag kwam hij al. Hij is altijd zoo vriendelijk, die goeie Dr. Wouters!
't Was volstrekt niet moeilijk hem alles te vertellen. 'k Was alleen een beetje bang, dat hij iets tegen Zuster Bos zou zeggen, en dat ze 't mij op de een of andere manier zou inpeperen.
Dr. Wouters had wel gezegd, dat 'k me niet ongerust hoefde te maken, maar ik kende Zuster Bos beter dan hij!
Nu, 't is goed afgeloopen! Beter dan ik gedacht had. Hoe Dr. Wouters 't aangelegd heeft, weet ik niet, maar de volgende dag kreeg ik een andere zuster. Je weet wel, Tilly, zoo'n lief blond meisje, Annie heette ze. Ja, dat was een heele verbetering! 't Eten was even slecht, natuurlijk, en ik moest me houden aan dezelfde onzinnige voorschriften, maar ik herademde. En toen begon ik op te knappen. Ik ging vooruit. Ik werd beter. Maar, Tilly, denk niet, dat ik m'n herstel te danken heb aan die inrichting. Ik ben hersteld, omdat.... omdat, ja, ik zal maar zeggen, omdat God 't wilde! Ik zou overal beter zijn geworden! Overal! Al dat lijden had me bespaard kunnen blijven! En dan had ik nu niet al die afschuwelijke herinneringen in mijn ziel!
En nu, Tilly, heb ik je alles verteld, en nu wil je me wel beloven, dat ze me niet weer zoo iets verschrikkelijks aandoen.
Zoo dikwijls had moeder Tilly alles verteld, maar altijd weer luisterde Tilly geduldig en belangstellend. En dan troostte ze moeder.
Zoo goed als Tilly kon troosten! Er was zoo'n innige liefde in haar ernstige, klare oogen. Zoo'n zekerheid en vertrouwen ging er van haar uit.
Moeder voelde zich weer kalm worden. Zij was zoo heerlijk veilig bij Tilly. Haar lieve Tilly!
O, Tilly, die lieveling! Ze was even goed als ze mooi was! Hoe straalden haar oogen! Hoe innig klonk haar stem! Tilly's lieve stem!
| |
| |
En hoe mooi was Tilly's haar! Dat glanzende, golvende haar!
Tilly, lieveling, nu ben ik niet bang meer. Kon ik je altijd maar zoo bij me hebben, kind! Tilly-lief, wat is je haar mooi vandaag! Zoo dik en zoo glanzend! Heb je 't gewasschen? Ja, ja, ik voel 't al! 't Is nog vochtig t Maar wat krult 't weer mooi! O, Tilly, Tilly, ik kan je niet zeggen, hoe ik van je houd.
Arme moeder! Wat was ze zwak en aanhankelijk! Als een kind bijna! Ze moest gekoesterd en getroost worden. Ze hield van liefkoozingen en zoete woordjes. Een kleine verrassing maakte haar gelukkig.
- Ik zal, dacht Tilly, eens een mooi handwerk voor haar koopen, dat zal haar wat afleiding geven. Eigenlijk heeft ze toch ook wel een saai leven, de arme ziel. Ze ligt zoo'n heele dag toch maar alleen.
- Moeder, nu hebt u niet eens iets gezegd van m'n nieuwe japon! Zie 'k er niet keurig uit vandaag?
Moeder stelde zoo'n belang in kleeren; 't was heusch vreemd, dat ze 't niet opgemerkt had, dat Tilly zich heelemaal in 't nieuw had gestoken.
Tilly was opgestaan, en vertoonde haar nieuwe kleeren vol trots.
Moeder had verstand van kleeren; een nieuwe japon was voor haar niet eenvoudig een nieuwe japon. Ze ging niet alleen af op den algemeenen indruk. Nee, ze moest hem zorgvuldig bekijken, met de echte belangstelling van een kenner.
In de eerste plaats onderzocht ze de kwaliteit van de stof.
- Een mooi, wollen stofje, zei ze goedkeurend, vroeger zouden we 't serge genoemd hebben, 't is alleen wat dunner, en soepeler. Aardig hebben ze dat gemaakt met die zakjes. Keurig afgewerkt! Gelukkig, ze hebben de stof niet weggeknipt er onder. Dat doen ze wel eens, en als je later zoo'n japon wil veranderen, dan zit je er mee. Laat me de zoom eens zien! Och, wat een klein inslagje! Je zal 'm niet kunnen verlengen, Tilly, als de rokken weer langer worden! Maar enfin, hij staat je keurig. Ik moet zeggen kèurig! Je hebt een goede keuze gedaan, hoor!
En nu, natuurlijk, moest moeder den prijs raden. Voorzichtig begon ze:
- Ik kan heel goed zien, dat dat niet zoo'n goedkoop prulletje is. Dat vest! Wat is dat prachtig afgewerkt! Echt fijn! Zware crêpe de chine. Je zal toch zeker wel veertig gulden hebben moeten geven, hè? Als 't niet meer is!
Nu wist moeder heel goed, dat Tilly nooit veertig gulden voor haar japonnen uitgaf, en zelfs geen dertig, maar dat te veel raden behoorde er nu eenmaal bij! Evenals moeders verbazing, toen Tilly den prijs noemde.
- Een-en-twintig vijftig! Hoe 's 't mogelijk! Hoe maken ze 't er voor! Zoo'n echt degelijk japonnetje!
En toen Tilly vertelde, dat ze gestaan had tusschen deze japon en een veel duurdere:
| |
| |
- Groot gelijk, dat je deze genomen hebt. Je ziet er heusch even netjes mee uit, en denk niet, dat je er een dag korter mee doet. Bovendien, je houdt toch wel eens van een veranderingetje, en met zoo'n dure japon....
Tilly glimlachte om moeders redeneering. Moeder zei zoo precies, wat ze verwacht had; als ze een dure japon gekocht had, zou 't geweest zijn: ‘O, maar je haalt 't er wel uit! Goedkoop is altijd duurkoop!
- En hoe vindt u m'n schoenen?
Tilly stak haar voet uit ter inspectie.
Moeder boog zich voorover om beter te kunnen zien.
- Een teer kleurtje, Tilly, maar mooi, heel mooi! Je weet, ik houd wel van lichte schoenen. En je kousen zijn uitstekend in de tint. Keurig, bepaald keurig! Maar als ik je een raad mag geven, laat ze dan niet aan Greta zien. Ik heb 't al meer gemerkt, dat ze 't niet kan velen, als je iets nieuws hebt gekocht. Vooral niet, als 't schoenen zijn. Dan wordt ze zoo giftig! Jaloersch natuurlijk op jouw kleine voetjes. Zij ook, met haar lompe, groote voeten.
Moeders stem klonk nu weer gewoon, merkte Tilly op, voor 't eerst in weken sprak ze niet op dien huilerigen, beverigen toon.
- Moeder wordt beter, dacht Tilly, en uit louter dankbaarheid en blijdschap, sloeg ze haar arm om haar moeder heen, en kuste haar.
| |
IV.
Ja, moeder had gelijk gehad. Jan en Greta waren gekomen. Ze zaten nu met hun drieën in de huiskamer, waar Tilly, helaas, de kachel had laten uitgaan. Greta had wijselijk Tilly's aanbod om zich van haar mantel te ontdoen, afgeslagen, maar zat, in weerwil van haar warme bontmantel, toch nog te rillen van de kou.
- Gunst, Tilly, stook jij niet? verbaasde ze zich wrevelig.
- Ach, de kachel was uitgegaan, en 'k heb geen tijd gehad 'm weer aan te leggen!
- Nou, eigenlijk heb je gelijk, je bent toch niet veel thuis, en voor één persoon is 't ook niet noodig, hè? Maar we kwamen, om je de waarheid te zeggen, eens informeeren, wanneer je nu eindelijk weer eens de goedheid zou hebben je over Frits te ontfermen. En natuurlijk, in de eerste plaats wilden we wel eens weten, hoe 't nu eigenlijk met moeder was. Ik krijg van Jan zulke vage berichten, en uit die briefkaarten van jou kan ik heelemaal niet wijs worden.
- Moeder is gelukkig veel beter, maar nog wel wat zwak....
- Wat zwak! Wel, wel! Maar wat heeft ze eigenlijk gemankeerd?
- O, 't was een aanvalletje van influenza, gelukkig niet erg, je weet wel, dat heeft ze ieder jaar....
| |
| |
- Zoo.... en wat zegt de dokter ervan?
- Ik heb er geen dokter bij gehad, moeder vond 't niet noodig, en....
- Als je er niet eens een dokter hebt bij gehad, kan je niet weten of 't influenza was, en zoo erg zal 't dan ook wel niet zijn geweest!
- Maar Greta, moeder was werkelijk flink ziek de eerste dagen, ze had 38.5!
- O, jullie met je thermometers! Ik had laatst misschien wel 40, als ik m'n temperatuur had opgenomen, maar ik houd niet van dat gezanik. En jullie denkt altijd direct, dat je zwaar ziek bent, bij iedere gewone verkoudheid. Ik wil graag gelooven, dat moeder zich niet lekker voelde, maar influenza! Laten we 't een zware verkoudheid noemen, en daarmee afgeloopen. En hou dat mensch toch niet weken lang op bed, dat is goed om er een hulpbehoevende stumper van te maken. Niet waar, Jan?
- Ja, Tilly, misschien heeft Greta wel gelijk, als moeder geen koorts meer heeft, zou je haar wel eens een uurtje op kunnen laten staan. Voorzichtig aan, natuurlijk!
- Jullie met je ‘voorzichtig aan’! Bespottelijk! Moeder moet aangepakt worden! Flink aangepakt! Ze is door en door egoïstisch, en jullie stijft er haar nog in! Waarom kan Tilly haar 's avonds niet een uurtje alleen laten? Zou ze soms ook willen, dat Tilly vrij nam van haar kantoor? Nee, natuurlijk!
Tilly, je weet toch, dat Frits in de repetities zit! Hij heeft nu eenmaal je hulp noodig, helaas! Maar als ik geweten had, dat er altijd zooveel bezwaren van jouw kant zouden zijn, dan zou ik zelf die taak op me genomen hebben.
- Daar zou je veel van terecht gebracht hebben, fluisterde Jan, maar zoo zacht, dat zijn vrouw het niet kon hooren.
- Maar Frits is nu eenmaal aan jou gewend, en ik zit er niet zoo in, vervolgde Greta. En op 't oogenblik heeft hij een Duitsche repetitie op voor Dinsdag, waar hij beslist aan geholpen moet worden, want hij móet een goed cijfer halen. Voor z'n mondelinge beurten heeft hij 4, 4, 3, gehad. Hij moet dus zien, dat hij 't ophaalt. 'k Had graag, dat je vanavond kwam. Liefst wat vroeg. En dan morgenmiddag ook maar, en als 't niet te veel gevergd is, morgenavond ook. 'k Zou je wel ten eten vragen, maar daar heb ik niet opgerekend met m'n pot.
- Greta, heusch, ik kan moeder niet zooveel alleen laten. 'k Geloof niet, dat 't goed voor haar is. Zou Frits niet eens hier kunnen komen voor één keertje?
Greta schudde 't hoofd.
- Dat is te tijdroovend. Bovendien, jij zit hier in de kou, bij ons brandt de kachel.... Werkelijk, Tilly, je begrijpt toch wel, dat ik 't je niet zou vragen, als 't niet noodig was. En moeder moet nu maar eens leeren inzien,
| |
| |
dat zij niet altijd haar zin kan hebben! 't Wordt hoe langer hoe erger met haar. En dat zal ik haar wel eens onder 't oog brengen ook!
Greta stond op.
- Kom, ik zal tegelijk maar even naar haar toe gaan, hè?
Ook Tilly was opgestaan. Ze was bleek geworden.
- Je kan niet naar moeder gaan! zei ze.
- Hè, waarom niet? Tilly, wat mankeert je? Waarom zou ik niet even naar moeder mogen gaan?
Het schoot haar ineens te binnen, dat Jan de beide keeren, dat hij geweest was, moeder ook niet gesproken had. ‘Moeder sliep,’ had hij gezegd.
Ze keek Tilly wantrouwend aan. Wat zou er aan de hand zijn? Had Tilly soms iets te verbergen? Maar dan zou ze wel achter de waarheid komen. Zij zou zich niet aan Tilly storen.
Tilly, klein en tenger maar uitdagend, stond voor haar.
Een snuivend, minachtend geluid van Greta.
- Bah, zei ze, 'k wil al niet eens meer! Maar als jij ons dan maar eens wilt zeggen, waarom niet. Je hebt Jan ook al met een smoesje uit moeder der kamer gehouden!
Tilly beefde. Ze zocht naar haar woorden, en sloeg haar oogen verlegen neer, toen ze antwoordde:
- Moeder is nog zoo zwak.... ze rust nu wat.... zie je, ze is wat ‘down’!
- Ze durft me niet aan te kijken, dacht Greta. Ze liegt!
- Down! Wat bedoel je eigenlijk met ‘down’? Je wilt toch niet zeggen, dat 't weer mis is met moeder?
- Mis met moeder? schrok Tilly. O, nee, gelukkig niet. Ze is alleen wat slap, wat lusteloos na haar ziekte.
Er kwam een flauw, eigenaardig glimlachje over Greta's gezicht glijden.
- Nu, Tilly, ik ben blij, dat er niets is met moeder. Ik werd al ongerust. 't Zou een ramp zijn, als 't weer was, zooals drie jaar geleden. Vooral voor moeder zelf, natuurlijk. Maar, laat mij maar oprecht zijn, ook voor ons. Die geschiedenis heeft ons duizenden gekost, niet waar, Jan?
- Nu, duizenden, dat zal ik niet zeggen!
- In ieder geval een hoop geld! En achteraf bleek 't niet eens noodig te zijn geweest. 't Was echte afzetterij, die particuliere inrichting. Ik heb later van verschillende zijden gehoord, dat er veel, en veel goedkoopere inrichtingen zijn. Maar als moeder gezond en wel is, des te beter.
- Er is toch niets met moeder? vroeg nu Jan op bezorgden toon, zich tot Tilly wendende.
Tilly had moeite zich goed te houden. Jan's stem klonk zoo vriendelijk.
- Nee, nee, verzekerde ze Jan. Ik bèn wel een beetje ongerust geweest, maar moeder is gelukkig veel beter vandaag, en ze rust nu zoo heerlijk.
| |
| |
- Nu, daar ben ik blij om, zei Greta, dan kan je er ook niet op tegen hebben vanavond te komen. Ik reken vast op je, hoor Tilly!
Tilly knikte berustend, en Greta, voldaan over zichzelf, maakte zich gereed om heen te gaan, Jan aansporend om nu niet langer te blijven hangen. Tilly kan ons wel missen.
- Zie je nu wel, begon Greta, zoodra ze op straat waren. Zie je nu wel, dat ik gelijk heb! Tilly kan best komen. 't Spijt me alleen, dat ik er niet wat eerder werk van heb gemaakt.
Toch vertrouw ik de zaak niet heelemaal. Waarom mocht ik niet naar moeder? Die kleine kat! Zooals ze tegen me opstond! Brutaal toch eigenlijk!
En jij stond er maar bij, alsof je geen tien kon tellen. Jij zal 't ook nooit eens voor me opnemen. En àls je vanmiddag al eens je mond open deed, was 't om mij tegen te spreken, of af te vallen.
Jan haalde zijn schouders op.
Greta begon zich boos te maken. Wat had ze aan Jan! Ze had hem eigenlijk net zoo goed thuis kunnen laten!
Ja, nu ja, ze had haar zin gekregen. Ze had Tilly gedwongen haar plicht te doen, maar toch.... Ze voelde zich altijd min of meer machteloos tegenover Tilly, die kleine kat, met haar stille, zachte maniertjes....
Opeens schoot haar een andere gedachte door het hoofd.
- Zeg, Jan, heb je wel gezien, dat Tilly weer heelemaal in 't nieuw was? 't Lag me op m'n lippen haar te vragen, of ze soms opslag had gehad. En die schoenen! Hoe haalt 't schepsel 't in der hoofd! Bespottelijk! Licht beige! Is dat een dracht voor een kantoormeisje!
Maar Jan had niet op Tilly's kleeren gelet. Wèl was 't hem opgevallen, dat Tilly er zoo bleek en moe uitzag. Hij zuchtte, en hij zweeg....
(Wordt vervolgd).
|
|