opstond en haar de hand drukte, voelde hij zijn: ‘Tot Zondag dan’, als woorden van diepe, ongekende beteekenis.
Dien avond in zijn studeervertrek, waar de geur van de boenwas over-heerschte, de boeken ordelijk gerijd stonden en zijn vrouw, opzichtig op haar teenen gaand om niet te storen, zijn kop thee bracht, schreef de dominee zijn preek.
Al deze uiterlijke omstandigheden vermochten niet zijn extase te dooden; de woorden kwamen vanzelf en inniger getuigenis van de Al-Goedheid, de Al-schoonheid wist hij nog nimmer te hebben geschreven. Laat in den nacht liep hij nog even den ouden tuin in, waar de nachtegaal luide zong in de lage struiken en de seringen bedwelmend geurden. In zijn hart was de groote vrede van den mensch, die weet iets bereikt te hebben.
Maar den volgenden middag stapte zijn vrouw als naar gewoonte zijn studeerkamer binnen en zette zich met de kousenmand naast zich om te luisteren naar zijn preek, die hij haar altijd eerst voorlas. Een lieve gewoonte, uit het begin van zijn huwelijk, die hij had volgehouden, omdat zij van veel praktisch nut bleek te zijn. Niemand toch dan Geerte wist beter, wat de bevatting der gemeente niet te boven ging en wat ze wenschte te hooren.
Beschroomd nam de jonge dominee zijn preek en las haar voor. Onder het lezen kwam hij zelf weer onder de bekoring en werd zich klaarder dan ooit bewust, dat dit nu was, zooals God zelf wilde, dat Zijn dienaar getuigen zou.
Geerte luisterde met verbaasde oogen eerst, toen kwam er een trek van misnoegen op haar gezicht en eindelijk maasde ze stevig door, als om een innerlijke ergernis te verzetten.
Toen de dominee de voorlezing beëindigd had, bleef het even heel stil in de kamer. Hij wachtte.... tot de koele, klare stem dit ééne woord sprak, waarin alle verbazing en ergernis en afkeuring school: ‘Everard!!’
Nog nimmer had den dominee zijn naam zoo onwelluidend toegeschenen.
Hij verweerde zich niet eens. Hij wist al, hij had het onder het voorlezen al geweten, dat deze woorden nooit in de Kerk zouden worden gezegd; wat hem goed en waar leek onder Gods blauwen hemel, werd ongepast, zoodra hij de toga had omgehangen en tegenover de geelgeverfde banken stond in de koele omsluiting der gewitte muren.
Nog een zwakke poging waagde hij: Mijn tekst is uit Paulus....
Geerte luisterde niet eens. ‘Morgen komen de Heerema's van Overveen, de van Lankhouten en de Bevernings met hun gasten. Je begrijpt toch, dat je in deze omstandigheden werk van je preek moet maken en geen