| |
| |
| |
Verzen
door P.C. Boutens
Een weerzien
In den avond, als de rozen bloeden,
Zijt gij tot mij weêrgekeerd,
Als voor zaalgen spijt of wroeging
't Licht nog enkle hartekloppen duurt.
In doorguld-albasten beker
Van de stilte viel de bare groet
Zonder éen weêrklank naar het verleden,
Van geen enkele belofte groot.
Als twee luisterveege wolkgedaanten
In den afgrond van zons ondergang
Naar elka êr oplaaien en vergaan in
Eén verheerlijkte vernietiging,
Zoo verzonk verzoening en haar boodschap
In Gods groote onuitgesprokenheid,
In den wereldendoortrilden voorhang
Voor de heimenis van zijn gelaat....
| |
| |
Weg van 't eiland van den schemer,
Aangeteisterd door den vloed
Van den nacht die tegelijk uit aarde en hemel
Bleef geen uitweg voor ons twee tezamen
Ter gastvrije donkerheid,
Tot de tent der zielsvereende ekstaze
Op de bleeke brug van lijf en bloed;
Wees geen uitgang naar de lichte dagen
Van het zoet bezonnene bezit
Dat der ziel vergunt haar ballingschap te laven
In zijn eindeloos verstild gebed.
Achterbleven we in ons zelf verlaten
Vóór het afscheid ons liet uitgeschud
Als wien van zijn oogst uit hoop en schade
Geen zaaikorrel overschiet
| |
| |
Voor het hongrig braakveld van den akker
Door verlangen rustloos opgeploegd
Tot de wortelwellen en de sappen
Waaruit dood en leven vrucht....
Machteloos geslagen en gebroken -
Welke kracht was van haar uitgegaan? -
Lag de slapelooze ziel besloten
(Buiten dreven maan en sterren
Onverschillig raaklings langs,
En de wijde mond'ngen van den melkweg
Strakten weg in glinsterijs)
Tot tezamen met den aardschen uchtend
De vernieuwde daagraad van den droom
Als een open roos de hemelen verluchtte
En de oneindigheid innam:
| |
| |
Schijnverloren prijsgegeven posten
Klaarden uit der jaren mist
Diepvooruitgeschoven in de sonten
Van de nieuw ontdekte kust;
Der gedachten volgeruste vloten,
Lang uiteengeslagen en gestrand,
Reiden zich slagvaardig en ontplooid in
Eén aaneengesloten machtig front
Naar den eeniglijk onwankelbaren
Spiegelbouw in 't wankele verschiet,
Park van borchten en stervaste zaten,
Dat Gods luister overschaduwd houdt;
De opgezeten legerkaravanen
Hielden elk in hare stelling pal,
Wachtend reisgereed in t zadel
Op het volgend zegezekere bevel
Van den verren aardediepen hartklop,
Weêr tot gaven aanslag sterk,
Nu de duisterste geringste
In haar uitkomst feilloos bleek.
| |
| |
| |
Zalige doem
Den korten toover spreekt:
Niet meer te ontworstlen kolk,
| |
| |
In haar vereenden dorst -
Voor liefdes daaglijksch brood,
Van God en aardschen dood:
| |
| |
In wat nooit duur hier had:
Van blad naar bloem naar blad:
Maar nooit meer te overleven is.
| |
| |
| |
Sint Maarten
In 't herfstig ijl gebla êrte
Verdiept Uw ver vermoed beleid
Met de zon van Sint Maarten
Van dadelijke aanwezigheid.
Die dekken hart en oogen blind
In werelds diepste hoeken,
Vergaan zoodra Uw lust ons vindt.
Wat komt Uw aandacht plukken
Ter leêggerooide tuinderij?
Naakt beeft ons rijp verrukken
Onder Uw keurend bukken -
Toch gaat Gij nog aan ons voorbij.
Wij zien Uw oogen streelen
Tot in de teêrste vouw en kreuk,
Eer straks Uw stormen spelen
Met zijn verstrooide deelen,
Den gaven rosgebronsden beuk.
| |
| |
Ontstoffelijkt, onwichtig,
In blad en tak, in stam en bast
Van binnenvuur doorlichtig,
Van buitengloed doorzichtig,
Staat hij in heerlijkheid verascht.
Aanvaarden voor het hoogste goed
Van lijf en ziel en hart en bloed.
Waardoor Uw ademen vergaan,
Die allen schijnbrand dooven
Tot onberekenbaar bestaan!
Totdat de laatste zon verblinkt,
Door al ons wereldsche uren
En oogst ons warm en onverminkt!
| |
| |
| |
Liedje
Van anderen nam ik wat mij lustte.
Daar is ter wereld maar éen bezit:
Elk ding valt toe aan den diepst beluste,
En al de dingen belijden dit.
Geen enkel ontging aan mijn verlangen
Zoodra ik het eerlijk had begeerd;
Geen heer of meester hield het gevangen,
En geen verbod heeft het verweerd.
Maar gij gaat mij altijd weêr verloren
Hoe meer ik mij op u bezin;
Gij wilt mij nimmer geheel behooren,
En geen gedenken sluit u in.
Zoo moet ik telkens tot u keeren,
En nimmer kom uit uw dienst ik vrij,
Of ik u ooit zal mogen leeren....
Want gij alleen, gij zijt van mij.
|
|