| |
| |
| |
Een illustrator-psycholoog,
door Cornelis Veth
JOHN Bunyan's ‘a Pilgrim's Progress from this world to that which is to come’ is stellig een van de meest curieuze boeken die ooit verschenen zijn. Het werk van den Engel-schen puritein, dat in het midden der 17de eeuw uitkwam en in ons land onder den titel ‘Een Christen Reyze na de Eeuwigheid’ overbekend is, inspireerde twee eeuwen later den hoogst begaafden en fijnen teekenaar Charles Henry Bennett tot illustraties. Het boek, dat deze illustraties bevat, kwam uit in 1860, met een voorrede van Charles Kingsley; ik kwam het onlangs tegen en de grafische verwerkelijking van Bunyan's typen trof mij zoozeer, dat ik niet nalaten kan er eenige van te doen reproduceeren en in te leiden.
De Pelgrims Reyze, die den eerbiedwaardigen omvang en de geduld-eischende uitvoerigheid heeft van de meeste geschriften uit dien tijd, zal niet velen duidelijk voor oogen staan. Hier zij slechts, tot begrip van de koppen, die Bennett teekende, eraan herinnerd, dat Bunyan zijn Pelgrim Christian, en later diens vrouw, Christiana, allerlei karakters doet tegenkomen en met hen doet spreken, die de verschillende zonden en zwakheden (en een enkele maal deugden) der menschen vertegenwoordigen. Binnen zijn eenigszins beperkten gezichtskring is de menschenkennis van den puritein Bunyan groot geweest. Kingsley zegt: ‘zijn mannen en vrouwen zijn levende persoonlijkheden, geen twee van hen zijn eender; het zijn niet slechts abstracties van een gebrek of een deugd, maar Engelschen van zijn eigen tijd, wier natuurlijke eigenschappen in uiterlijk, spraak, gebaar, in den loop der jaren vaste vormen hebben aangenomen, door den invloed van een overheerschende ondeugd of deugd. Ik zeg van één; want van die complicaties en tegenstrijdigheden van het menschelijk hart, die wij thans zoo gaarne ontwarren, neemt Bunyan weinig notitie. Het verschil tusschen de kinderen van het licht en die der duisternis was te sterk afgeteekend, zoowel in zijn religieus systeem als (naar hij geloofde) in de twee Engelsche partijen van zijn tijd, dan dat hij die tweeslachtige karakters zou kunnen scheppen, die Shakespeare, met een breeder en klaarder blik, voor zich zag, en zoo wel teekende. Behoorden de menschen tot de “wedergeborenen” of tot de niet “wedergeborenen”? Een kind van God of van den Duivel? Een goed en waar mensch of een slecht en valsch mensch, is zijn eenig criterium.’
‘Gebonden aan een zoo enge en partijdige beschouwing van de menschheid als hij was,’ zegt Kingsley verder ‘moet Bunyan waarlijk een groot genie hebben bezeten om elk personnage in zijn boek te kunnen voorstellen
| |
| |
als een afzonderlijk individu, ze, zelfs in kleinigheden van manier en taal, van elkaar te doen verschillen, en toch deze details als door den over-heerschenden hartstocht te doen kleuren; en des te moeilijker moet de taak van den illustrator zijn, die op zich neemt de zeer menschelijke gezichten weer te geven, die Bunyan zag in zijn verbeelding - die hij misschien in de kerk of op de markt had gezien, en bestudeerd met zijn instinct en met de regels der physionomie dien hij zich eigen had gemaakt, vóór hij ze in zijn vertolking overbracht. Want dat Bunyan naar het leven teekende, daaraan kan men nauwelijks twijfelen. Van de illustraties zegt Kingsley nog, dat zulke als dit groote Puriteinsche mysteriespel waardig zijn tot dan toe (1860) niet waren gemaakt. ‘De Puriteinsche scharen, waartoe Bunyan behoort, hebben hun erfelijken afkeer van de schoone kunsten nog niet zoo zeer afgelegd, om uit hun eigen gelederen kunstenaars te kunnen voortbrengen, berekend voor zulk een groote taak. De religieuze schilders van de Church of England hebben hun penseel bij voorkeur gebezigd voor Bijbelsche en Middeleeuwsche onderwerpen. Of de maker van deze teekeningen, door op zijn wijze Bunyan's gedachten in beeld te brengen, en wel meer uit een eenvoudig-menschelijk dan uit een sectarisch oogpunt, iets gedaan heeft om in de behoefte te voorzien, moet het Publiek beoordeelen.’
Charles Bennett (1828-1867) die de etsen en de teekeningen voor de vrij strakke houtgravures in de editie van 1860 leverde (in onzen tijd zou men er houtsneden van maken en in veel gevallen zou het verschil niet groot behoeven te zijn) was auto-didact. Hij woonde als kind bij Covent Garden, de groote markt, en hij moet de groote verscheidenheid van menschen die dit schouwspel bood, goed hebben waargenomen. Hij had een zwakke gezondheid, en een groot gezin maakte in later jaren den strijd om het bestaan voor hem des te moeilijker. Eerst een paar jaar voor zijn te vroegtijdigen dood, was hij door de medewerking aan ‘Punch’ eenigszins uit de zorgen. Hij teekende voor allerlei periodieken en gaf veel komische albums en kinderboeken uit, meestal met eigen tekst. Zijn teekeningen, die zoowat het midden vormen, wat den trant betreft, tusschen de spontaner uitingen der vroegere illustrators en het strenger werk van Sandys en anderen uit het Pre-Raphaelitsche tijdvak, getuigen van een groote verbeeldingskracht, zij zijn in de beknopte vormgeving mooi van modelé en hebben decoratieve eigenschappen waarop spoedig het breeder en genialer werk van Sambourne zou voortbouwen. Terwijl echter in zijn humoristisch werk, bij alle treffelijke deugden, veelal die echte luchthartigheid en oolijkheid gemist worden, die het toch eigenlijk vraagt, zijn de koppen en emblemen in de Pilgrim's Progress voor het meerendeel volstrekt meesterlijk. Misschien was hij in den grond tot dit ernstiger werk meer geneigd; zeker is het dat hij allang voor het
| |
| |
c.h. bennett.
‘mistrust.’
c.h. bennett.
‘formalist.’
c.h. bennett.
‘mr. hold-the-world and mr, by-ends.’
c.h. bennett.
‘mr. wordly wiseman.’
| |
| |
c.h. bennett.
‘mrs. timorous.’
c.h. bennett.
‘the lust of the flesh.
c.h. bennett.
‘my lord turn-about.’
c.h. bennett.
‘mr. anything.’
| |
| |
aanvaarden van zijn taak met het plan rondliep. Daarmee is echter geenszins gezegd, dat de karakters in Pilgrim's Progress een element van humor missen; ik zou bijna wagen te beweren dat ook de Puritein Bunyan niet van deze gave verstoken was toen hij typen als ‘Mr. Anything’ ‘Mr. Turnabout’, Mr. Wordly-wiseman, Vain-Confidence, Mr. Bye-End, Mrs, Inconsiderate, Mrs. Light-Mind bedacht!
Inderdaad, hoewel de predikant Kingsley, die de vader van deze uitgave was, natuurlijk gelijk heeft, wanneer hij zegt dat Bunyan de menschen ruw-weg in geredden en verlorenen verdeelde, wijzen de namen dezer zonder onderscheid verdoemde karakters toch op een subtiele diagnose van hun moreele ziekte, die nauwelijks met zulk een elementair schiften vereenigbaar schijnt. Ik waag mij niet aan een vertaling van karakteraanduidingen als ‘Mr. Anything’, ‘Mrs. Inconsiderate’, laten wij die ongetwijfeld voelen wat er mee gezegd wil zijn, het ons gemakkelijk maken door Bennett's prachtige concepties, herscheppingen van deze typen te bekijken. Ook hij moet, als Bunyan, zijn physionomieën uit de naaste werkelijkheid hebben gehaald ofschoon verzekerd wordt dat hij louter uit het hoofd werkte, en in geen enkel geval naar een model teekende. Noch deze Charles Kingsley-uitgave van ‘Progress’ noch een ander serieus werk, van Bennett: Quarles' ‘Divine and Moral Emblems’ hadden finantieel succes; de diepte van zulke creaties wordt door te weinigen gepeild. Het half-humoristische van de teekeningen in Bunyan's boek zal misschien juist een bezwaar zijn geweest voor hen die het met meer dweepzucht dan onderscheidingsvermogen vereerden, om ze te waardeeren. Maar Bennett heeft geheel gehandeld in den geest van den schrijver, die als sommige anderen, meer vereering dan begrip oogstte, toen hij de personnages deed verschijnen als menschen uit Bunyan's eigen tijd en omgeving. Men heeft het boek ook op klassiek-allegorische wijze geïllustreerd, maar dit was, zooals Kingsley constateert, absurd. Het boek stelt de levenshouding voor niet van Grieken of Joden, maar van Engelsche boeren en kooplui, en zoo moeten de personnages worden geteekend. ‘Geen halfnaakte figuren in heftige houdingen stonden John Bunyan voor den geest toen hij schreef, maar rustige lieden die in Bedford rondliepen in korte broeken,
met beffen en hooge punthoeden.’
Bennett heeft, dunkt me, ook in het costuum nu en dan wonderen van karakterteekening bereikt, soms met heel subtiele middelen, zijn teekeningen zijn het werk van ernstig nadenken, bij een zeer opmerkelijke intuïtie.
De trant van deze prenten, - buiten den tekst geplaatste etsen zoowel als houtgravures - de behandeling van contour en schaduw, doet meer denken aan dien van Duitsche illustrators vóór hem - nu eens Richter, dan Rethel of Schwind - dan aan dien der Engelschen die in zijn tijd
| |
| |
werkten, hij is soepeler dan die van Sandys, summairder dan die van Millais, meer methodisch dan die van Keene. Het is, verbreed en in grooter verhoudingen, die van zijn humoristische teekeningen, maar, behalve in enkele kostelijke emblemen (de bezienswaardigheden op ‘Vanity’-Fair b.v.) heeft hij hier terzijde gelaten de eigenschap die de Engelschen ‘quaintness’ noemen; hij is simpel, direct, op den man af.
De, althans tot de laatste tien jaar van zijn korte leven zeldzaam onvoorspoedige teekenaar was, naar tijdgenooten getuigen, van een aangeboren vroolijkheid. Een wat zwaarder filosofische neiging moet hem echter hebben geleid tot deze illustraties, en zeker zijn de personificaties van de goede figuren als Faithful, Hopeful, Great-Heart, van Faith, Mercy enz. hem heel wat minder gelukt dan die der vicieuze. Trouwens, den beeldenden kunstenaar over het algemeen zal wel de conceptie van den Angst of de Schaamte, het Wantrouwen of de Schraapzucht gemakkelijker vallen dan die van de Deugden, zoolang deze door op zichzelf-staande personen zonder actie moeten worden uitgedrukt. Trouw, en deugd in het algemeen, moet blijken; wij zijn niet tevreden met een physionomie, wij willen bewijzen. Er is dan ook in Bennett's conceptie van Faithful, Prudence, Hopeful - zoo ze niet saai zijn - tusschen de andere gezichten gezien, iets ongewild komisch.
Kingsley zegt terecht, dat de deugden bij Bunyan ‘zelfzuchtige deugden’ zijn, die waarbij men op den duur het best uitkomt, die waarbij men het wel begrepen eigenbelang, zij het ook in dien hoogsten zin van het eeuwige heil, in het oog houdt. In deze wat enge levensbeschouwing, die intusschen bij zich noemende Christenen de gangbare pleegt te zijn, past, dat de zonde als iets dwaas wordt gezien. Zonde en onverstand vloeien inéén. Onder de uitverkorenen vindt men ‘Prudence’, onder de boozen: ‘Mistrust’ en ‘Mrs. Lightmind’. Dit geeft den teekenaar de gelegenheid tot een heel wat subtieler karakteristiek, dan wanneer hij inderdaad slechts de booze hartstochten uit te beelden had. De Puriteinsche geest van Bunyan keert zich tegenover de weifeling evenzeer als tegen de ontkenning, maar een kern van gemoedelijkheid in zijn ‘mid-land-Engelschen’ doet hem deze verdwaasden toch met een zekeren humor zien. Bij den illustrator Bennett is dit nog duidelijker. Zijn ‘Mistrust’ is meer zielig dan hatelijk, zijn Mr. Wordly-Wiseman meer belachelijk dan gevaarlijk. Misschien zullen diegenen die Bunyan's boek met het gelaat streng in de plooi als een evangelie hebben gelezen, dezen man, wiens wijsheid van deze wereld is, niet afschrikwekkend genoeg hebben gevonden. Maar ook hier handelt Bennett in den geest van den schrijver, die Christian een oogenblik van den rechten weg liet afleiden door de plausibele taal van dit pompeuze heerschap.
De conceptie van ‘Formalist’ is, dunkt mij, een fijner vondst. Het
| |
| |
is een gezicht als een masker, met een stereotiep lachje. In het boek staat hij dicht bij den hypocriet, Bennett heeft het dan ook zoo opgevat dat hij die het wezen verwaarloost voor den vorm, de pharizeeër, een der incarnaties van de onoprechtheid is. De ‘Oude Adam’ die in ‘de Stad van het Bedrog’ woont, met zijn sluw lachje en wonderlijk-expressieve valschige oogjes is nog meer volkomen humoristisch. Hij is een typische boer en een onbeschaamde oude zondaar tegelijk. Met welke nauw merkbare middelen - iets in de plooien van de oogleden en de schaduw die zij over den pupil werpen, heeft Bennett die primitieve gemeenheid hier weergegeven!
Dit is een der mooiste teekeningen, maar in enkele andere is de illustrator dunkt mij, nog dieper. ‘My lord Turn-About’ met zijn gewichtig air, waar achter zoo niets vasts zit, met zijn om zoo te zeggen tot alles bereiden mond is voortreffelijk. Maar nog mooier vind ik Mr. Anything. Dit is de onvertaalbaarste van al de namen, maar men voelt wie hij is, nietwaar: de man die alles is en niets, iedereen en daarom niemand, bij wien het vriezen kan en kan dooien; hij is tegelijk zelfgenoegzaam en schichtig, hij kijkt lodderig en toch waakzaam, hij is een spons en een vloeiblad, een jabroer en een vloermat - niets zegt het in zijn volle verachtelijkheid. En niet minder raak is Vain-Confidence. Op het eerste gezicht lijkt hij misschien te vaag van uitdrukking, maar het compacte, taaie van zijn wezen karakteriseert juist zoo intensief de zelfingenomen domheid, het loos vertrouwen in zich zelf. Bunyan rangschikt deze stumperds onder de verdoemden! - de teekenaar behoeft niet te rechten; hij geeft de feiten....
Deze mannen doen volkomen aan als uit Bunyan's tijd te zijn, door hem gezien. Zij herinneren allen even, op het eerste gezicht, aan oude portretgravures. Zij dragen hun kleeren met volstrekte natuurlijkheid. Wonderlijk goed heeft de teekenaar zich rekenschap gegeven van het realisme in Bunyan's visie, van het nuchtere, zakelijke, gedocumenteerde in dezen Engelschen puritein, die niets van de woestheid en de mystiek der Schotten had. Sommige der vrouwelijke ondeugden zijn niet minder treffend gerealiseerd. Daar is ‘The Lust of the Flesh’, met haar zinnelijken mond en insinueerende oogen, weggeloopen van een onzer obscene of plat-moraliseerende Hollandsche gravures, daar zijn, fijner nog, en alweer met een humoristischen inslag, ‘Mrs. Inconsiderate’ en ‘Mrs. Light-Mind’. Alles aan die eerste dame, haar hoed, haar lokken, haar kraag, behoort bij haar. Zij is geen ordinaire helleveeg of tang, zij is eigengereid en deftig in haar hardheid. Mrs. Light-Mind, die juist zoo'n gezellig avondje heeft doorgebracht met ‘Mrs. Love-The Flesh’, ‘Mr. Lechery’, Mrs. Filth en dergelijk edel gezelschap, is kostelijk met haar wezenloozen mond en opgetrokken wenkbrauwen, elke lijn van haar kapsel is grotesk, haar
| |
| |
blijmoedige onbenulligheid is grandioos, zij schijnt iemand die zich tot in de hel zal amuseeren.
Ik heb slechts een keuze uit deze psychologisch zoo belangwekkende koppen gedaan, die, scherp gecontroleerd als zij vanzelf worden doorde teekenachtige namen der karakters die zij voorstellen, die controle toch niet alleen doorstaan, maar een soort van openbaringen zijn bovendien. Zij toonen aan wat toewijding aan zulk een taak, gevoegd bij intuïtie, vermag. De teekenaar Charles Bennett, zoo dikwijls geroepen tot een clownerie, dat hem weleens stroef is afgegaan, moet gelukkig zijn geweest toen hij zijn edeler gaven op deze wijze kon te werk stellen. En dit boek in den trant van die dagen, in een drukken romantischen band, met roode lijnen om den tekst en een breeder rood kader om de geëtste prenten, met zijn kleinere vignetten in allegorischen stijl, is wel een der innerlijk-rijkste ‘prachtwerken’ van den nieuweren tijd.
|
|