| |
| |
| |
Het museum Cognacq-Jay te Parijs,
door H. van Loon
KUNST op den boulevard is een nieuwe formule, want ze betreft noch het karmijn van tot een hartvorm geschulpte lippen noch de verfijnde vaardigheid van dameskleermakers. Wijlen den stichter van de Samaritaine komt de eer van dit initiatief toe. Het museum, gevuld met schilderijen, beeldhouwwerken en gebruiksvoorwerpen, meerendeels uit de achttiende eeuw, door hem in een lang en arbeidzaam leven stuk voor stuk vergaard, is ondergebracht in een kapitaal huis naast de weelde-afdeeling van zijn magazijnen. Booze tongen beweren, dat de gewiekste zakenman er een geraffineerde reclame mee voorhad. De onderstelling, op zich zelf volstrekt geen blaam, is niet gewettigd. Deze kostelijke en kostbare verzameling werd eerst kort geleden na zijn dood toegankelijk gesteld. Tusschen beide gebouwen is geen verband, het museum is aan de stad Parijs overgedragen en Cognacq heeft nooit, in tegenstelling met soortgenooten, beproefd de aandacht op zijn persoon en fabelachtige slagen af te leiden.
Om en bij het midden van de vorige eeuw was te Parijs de tijd voor bedrijfsconcentratie rijp. Het eene warenhuis verrees er na het andere, Bon Marché, Printemps, Lafayette, Dufayel. Zola schreef er in zijn Bonheur des dames het epos van. Voor het overige komt het den geschiedschrijvers van het sociale en economische leven toe, de beteekenis van deze prachtig geordende, verbijsterend uitgeruste, feilloos werkende en zich gestadig ontwikkelende voorraadschuren bloot te leggen.
In die studie moet op het persoonlijke element bij oprichting en tot-bloei-brenging de nadruk vallen. Die mannen en vrouwen hadden stellig geluk, maar ook, maar vooral, inzicht in de behoeften van de massa, geestkracht, geduld, volharding en in het algemeen begrip van economische verschijnselen. Ze stonden midden in het leven en ze moesten aanpakken. Ze waren geboren op die kentering van het kapitalisme, die als leus voerde: goedkoop verkoopen door veel verkoopen. De efficiency kwam ermee op en door het samenvoegen van tallooze bedrijven werden noodelooze uitgaven vermeden en het aantal tusschenpersonen evenals de kostprijzen verlaagd.
De mannen, die deze initiatieven namen, kwamen uit het volk voort. Klein begonnen, werkten ze zich dank zij noeste vlijt in overeenstemming met de veranderende eischen omhoog. In dien tijd van toenemende welvaart, toen het politieke leven in Europa zich gestabiliseerd had en het proletariaat zijn eischen begon te stellen, maakte de massa aanspraak
| |
| |
op meer gerief in het dagelijksche leven. Het begrip drong door, dat de winkelier den klant moest lokken en op alle manieren tegemoet komen. Een overvloed van waren overzichtelijk te kijk te stellen bleek de beste vorm van reclame.
De namen van Boucicaut, Dufayel, Chauchard en Cognacq gingen de wereld over, niet alleen omdat de dragers de Bon Marché, het magazijn Dufayel, Louvre en Samaritaine als het ware steen voor steen hebben opgebouwd. Deze menschen waren idealisten op hun manier. Opmerkelijk is de rol, in deze ‘goede werken’ door vrouwen gespeeld. Dit vrouwelijke inzicht beperkte zich evenmin tot het zakelijke gedeelte, welk een groote plaats de ‘massa-spsychologie’ daarbij ook innam. Het idealisme van man en vrouw vond vele kanalen ter uitstorting, zooals de zoogeheeten weldadigheid en de sociale voorzieningen ten behoeve van het personeel, met name ingeval van huwelijk, geboorte, ziekte en sterven. Daar zijn de prijzen, jaarlijks ter beschikking van de Académie française gesteld tot steun aan groote gezinnen en andere blijken van een deugdzame inborst. Daar is eindelijk die verfijnde vorm van belegging en van het streven, het dagelijksche leven te veraangenamen door het vormen van schilderijenverzamelingen.
In dit verband heeft wijlen Chauchard het meeste gerucht gemaakt. Zijn collectie van Fransche impressionisten vindt men, met zijn borstbeeld, in het Louvre. Chauchard was het toonbeeld van den ‘burger-edelman’, die de eigen uitvaart tot een groteske grap van gezwollen praalzucht maakte. In poenigheid werd hij wellicht door wijlen Dufayel overtroffen. Deze te schielijk rijk geworden vernufteling liet zich een paleis bouwen aan de Champs Elysées. Hij bewoonde het alleen met een staf bedienden. Deze woning was de ideale voorstelling van bizarren grootheidswaan. De voornaam bedoelde pronk van de eene zaal was al vermakelijker dan die der andere. Een boekerij ontbrak niet, maar het toppunt van dwaasheid was de badkamer met zijn weelde van marmer en huis-telefoonlijnen. Deze stelden den bezitter in staat, ook in toestand van bader met alle diensten van het huishouden in verbinding te blijven.
Voor deze verleidingen is het echtpaar Cognacq-Jay niet bezweken. Als bedienden in een winkeltje leerden ze elkaar kennen. Het begin was moeilijk, maar toen hun harde inspanning overrompelend beloond werd raakten geen van beiden het hoofd kwijt. Zeer rijk, kenden ze geen grooter genoegen dan te blijven zwoegen aan den bloei van hun stichting. Heel hun leven en bij voorkeur de Zondagen brachten ze er door. Ze gingen niet uit in de ‘wereld’ en zijn elkander spoedig in den dood gevolgd. Maar ze leefden lang genoeg om zich van de juistheid hunner methoden te overtuigen en om die verzameling bijeen te brengen.
Cognacq persoonlijk ging erin op, zijn vrouw voelde er minder voor.
| |
| |
Wie hem kenden vertellen, dat men hem in zijn kamer kon betrappen, een beeldje of snuisterij in de hand en dit met oogen en vingers streelende. Zijn voorliefde gold die achttiende eeuw van speelsche nutteloosheid en wulpsche gracie, in flagrante tegenstelling met de dagelijksche gerichtheid van zijn geest. Hij was een liefhebber in den goeden zin van het woord, want hij liet zich zoo min bedotten met den prijs als met de hoedanigheid. En de onderstelling is gerechtvaardigd, dat deze man, die het beste van zich zelf aan het materieele ter wille van de massa gaf, bij het klimmen van de jaren en het uitblijven van nakomelingschap den onzelfzuchtigen inslag van zijn gemeenschapsbesef, die in het bedrijf onvoldoende ontplooiing vond, wendde naar dien verzamellust van dingen, die op zich zelve mooi waren zonder de vertroebelende elementen van den levensstrijd. Uit zijn leven, dat strijd was, wist hij zich los te maken tot het leven op de wijze van een spel. En hij, wiens zakelijke rechtschapenheid tegenstrijdige verlangens bij anderen moest verzoenen, in de eerste plaats goedkoopte en degelijke afwerking, lette bij het tot stand brengen van dit museum vóór alles op de ambachtelijke geacheveerdheid.
De schikking van dit museum is hem niet rechtstreeks te danken. Een kenner met vermogen, welwillend als conservator opgetreden, heeft daarvan iets levends gemaakt. Voorbeelden vond hij in de Wallace-collection en het museum van het echtpaar Jacquemart-André. Het oogmerk, die over drie verdiepingen verdeelde kleine en lichte vertrekken zuiver in stijl te houden, is geheel bereikt. Uit hoeken en gaten moesten daartoe de lambrizeeringen, stoelen en tafels, gueridons en vazen, vuurschermen en gobelins, aardewerk, porselein en al die verfijnde sieradiën van dagelijksch gebruik als lodderein- en snuifdoozen, flacons en garnituren voor dit en dat worden bijeengezocht en met uitnemende zorg in edele rust tezamengeschikt. Cognacq bezat veel meer dan hier is gehangen en opgesteld, maar de inrichter bezweek niet voor de verleiding, er zoo veel mogelijk te bergen. Alles is nu voortreffelijk te zien en komt tot zijn recht. En ofschoon volstrekt niet alles van den eersten rang is, er zijn eenige kapitale stukken, die elk museum hieraan benijden kan. Cognacq beperkte zijn aankoopen niet tot Frankrijk noch tot de eeuw, die onmiddellijk aan de revolutie voorafging. Italië, Engeland en de Nederlanden zijn vertegenwoordigd en de eenheid van de verzameling lijdt er niet door.
De Franschen groepeeren zich rondom Watteau, Chardin, Fragonard, La Tour, Greuze en Boucher. De ontwikkeling van hun kunst gaat via mevrouw Vigée-Lebrun, Jeaurat en Nattier naar Gérard en Ingres. De aanwezige Italianen culmineeren in Guardi en Tiepolo; de meesters uit de lage landen aan de zee in Rembrandt, Rubens en Ruysdael. Dit boschgezicht van Ruysdael bereidt voor op den gesmoorden gloed onder kruivend
| |
| |
loof van de Barbizonners. De compositie van Rembrandt betreft Belaäm's ezel. Het doek faalt in uitdrukkingsvermogen en de vraag blijve onbeantwoord, in hoever een andere dan 's meesters hand voor het onbeholpene in de teekening verantwoordelijk kan worden gesteld. Het aristocrateportret van Rubens is van ongemeene bekoring door de fijnheid van stijl en de hooge physieke en geestelijke dracht.
De voorliefde van den verzamelaar ging naar Guardi uit. Zelden zal men zoo vele keurige paneeltjes van dezen grooten kleine-meester bijeen zien. Het is een genot deze doorkijken in stads- en watervertier op de hand te bezien om de fleurige pittigheid van den toets en de franke frischheid van het palet. Met zijn tot het uiterste gepunte penseelen wist de kunstenaar van elk geval, zelfs het meest als miniatuur behandelde, iets monumentaals te maken door de sprankelende vastheid van zijn.... schriftuur. Want elk geval scheen zijn door een feilen blik en zin voor samenvatting geleide bedrevenheid in één beheerschte beweging neer te schrijven totdat het voor ons staat in juweelige geklonkenheid, waarin geen element kan veranderd worden zonder het geheel, het o zoo beperkte geheel, te schaden. Guardi zocht de doorkijken van poorten in een drang naar geordende en daardoor stille levendigheid. En in het zuidelijke licht gaan de menschen als kantige en kleurige stippen.
Anders Tiepolo. Tiepolo had den hang naar tumultueuze groepen en dramatische bewogenheden. Hij laat de figuren in hun rijke dracht tezamen stuwen en deze drommen blijven licht en bevallig als vogelzwermen, die zich elk oogenblik in de doffe pracht van hun gevederten weer verheffen kunnen. Salonkunst is het, kunst van en voor voornamen, kunstig gevulde vakken, waarvan de zwier zich makkelijk schikt in den ernstigen en blijden tooi van Venetiaansche paleizen. Hij, Tiepolo, en de Japanners hebben dien affiche-teekenaar van het fin de siècle, den nog levenden, maar blinden Chéret tot voorbeeld gediend, voorbeelden, die zijn oorspronkelijke begaafdheid bij den geest van den toenmaligen boulevard heeft aangepast.
De pastelbeeltenissen van La Tour verloren nog niets van hun ademende leven. Deze statieportretten zijn een wonder van techniek, want ze werd tot een hoogte opgevoerd, waarop ze zich laat vergeten. Het zelfportret en de andere naar aristocratische heeren en dames schijnen gisteren op het papier geblazen. Men staat versteld van deze psychologie bij zoo stuivende materie. Uit de fijnste tinten zijn ze opgebouwd en zie hoe scherp de lippen werden gegrift en de oogen en de lokken. Het is waar, dat La Tour zich niets behoefde te ontzeggen. Hij kon zich duur laten betalen en de middelen, waarvan hij zich bediende, waren van den eersten rang. Zijn modellen moesten voordeelig uitkomen en La Tour verstond in dubbelen zin de kunst van hen te laten glimlachen zonder de souvereiniteit van zijn kunstenaarsvermogen te verraden.
| |
[pagina XXVII]
[p. XXVII] | |
la tour.
‘la présidente de rieux,’ pastel.
(museum cognacq-jay, parijs).
| |
[pagina XXVIII]
[p. XXVIII] | |
jeaurat.
‘l'opérateur barri.’
(museum cognacq-jay, parijs).
| |
| |
Grand seigneur, stelde hij zijn tijdgenoot Perroneau in de schaduw. Deze was arm en zijn krijt van mindere hoedanigheid. Perroneau vond moeilijker sujetten, maar de beeltenissen, door zijn stift van tijdgenooten gemaakt, doen volstrekt niet voor die van La Tour onder. Perroneau was minder ‘glad’ dan La Tour en de afwezigheid van de verleiding, modeschilder te worden, kwam aan de ontplooiing van zijn sterke en zuivere talent ten goede.
Wie Watteau in zijn ware grootheid wil zien lette op zijn hier gehangen schetsen, met wat kleur opgewerkt. Deze losse gestalten uit de groote wereld maken in het zwenken van de rijzige lijnen en de grandezza van die schoon gedragen kleeren dieper indruk dan zijn schilderijen. Want de kunstenaars van toen waren wel verplicht op bestelling te leveren en ook gebeurtenissen uit lang vervlogen tijd bij de dartele behaagzucht van hun eeuw aan te passen. En in de zelf koestering, welke met de wezenlijke dingen van het leven speelde, was een stijl, die beeldhouw- en schilderwerk op hun beurt tot edele gebruiksvoorwerpen maakte. Men vroeg beheersching en het temperament uitte zich nooit ruw. De schilderdrift behoefde er niet minder om te zijn.
De felste was stellig Fragonard. Zijn streek is bevracht met de bliksemflitsen van Hals en hij was een der weinigen, die, boven eigen tijd, door vroegere stoere kunst van andere landen geboeid werden. Fragonard zocht zijn ‘stof’ verder dan in de herdersspelen, de vriendelijke vrijagie en de vermomde ondeugendheden van de regeerende klasse. Zijn kleur is van edeler gehalte dan die van den teeren en wulpschen Greuze.
Diens kinderportretten boeien ons niet meer, daar liefelijkheid moet vergoeden wat er aan liefde ontbreekt, maar fijn afgestemde harmonieën was zijn palet rijk en de oppervlakkigheid van zijn uitdrukkingskracht mist élan noch zwier. In elk geval is zijn talent minder gestold dan dat van Boucher, hetwelk in gladde gaafheid doodgeloopen is. Dienovereenkomstig lijden zijn voorstellingen aan bloedarmoe. Zijn behoefte aan uitvoerige precieusheid dreef hem naar mythologische composities, waarvan de bloemige glazigheid voor een boudoir-panopticum bestemd is.
De Engelsche tijdgenooten van die Fransche generaties zijn te zwak vertegenwoordigd dan dat ze afzonderlijk vermeld behoeven te worden. Alleen voor Lawrence kan een uitzondering worden gemaakt. Na hem opent zich het uitzicht op de eerste teekenen van de romantiek.
Dit museum van lichte voornaamheid stelt den gewonen man in staat, voor drie frank veel moois te zien. Zoo wilde het Cognacq, die zelf dag aan dag langs het Louvre-museum kwam en er pas veel later inliep, eenvoudig omdat de stugge verslotenheid hem lang had afgeschrikt.
|
|